ECLI:NL:CRVB:2019:1791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
17/2860 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens onvoldoende medische gegevens over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1963, op 29 januari 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 10 mei 2016 afgewezen, omdat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar waren om de arbeidsongeschiktheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar vast te stellen. De rechtbank Limburg heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 mei 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er onvoldoende concrete medische informatie beschikbaar is over de gezondheidssituatie van appellant in de relevante periode. De bewijslast ligt bij de aanvrager, en appellant heeft geen gegevens overgelegd die met zekerheid de omvang en ernst van zijn beperkingen op zijn zeventiende en achttiende jaar kunnen aantonen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevoerde argumenten van appellant niet voldoende waren om de afwijzing van het Uwv te weerleggen.

De Raad concludeerde dat het door appellant overgelegde rapport uit 2016 niet voldoende aanknopingspunten biedt om de belastbaarheid van appellant in de relevante periode vast te stellen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2860 WAJONG

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 maart 2017, 16/2334 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1963, heeft op 29 januari 2016 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 10 mei 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat er geen/onvoldoende medische gegevens beschikbaar zijn om een oordeel te kunnen geven over de arbeidsongeschiktheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar. Hier liggen een rapport van een arts en een rapport van een arbeidsdeskundige aan ten grondslag. Bij besluit van 7 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, het bewaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank hebben de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat onvoldoende informatie beschikbaar is om de medische situatie van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar in te schatten. Dat appellant in zijn kindertijd ADHD en gedragsproblemen had is volgens de verzekeringsarts bewaar en beroep duidelijk, maar een deel van de beschreven persoonlijkheidsproblematiek kan ook later zijn ontstaan als gevolg van de verslavingsproblematiek en het langdurige verblijf in gevangenissen. Uit de overgelegde medische gegevens blijkt namelijk dat de situatie van appellant tussen zijn 21e en 26e levensjaar redelijk rustig is geweest en dat de situatie is geëscaleerd nadat appellant op zijn 26e jaar verslaafd raakte aan harddrugs. Dat de medische situatie van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar niet meer verantwoord is vast te stellen, omdat hij ruim 30 jaar na zijn achttiende verjaardag een aanvraag voor een
Wajong-uitkering heeft ingediend, is volgens de rechtbank een omstandigheid die voor zijn risico blijft. Hierbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 28 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3961. Appellant heeft geen gegevens overgelegd waaruit met enige zekerheid is af te leiden in welke omvang en ernst hij beperkingen ondervond ten gevolge van zijn ADHD rond zijn zeventiende en achttiende jaar. Dat appellant vandaag de dag beperkingen ondervindt, zoals blijkt uit de door hem overgelegde medische informatie, betekent nog niet dat deze beperkingen in dezelfde mate rond het zeventiende en achttiende levensjaar precies zo aanwezig waren.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat uit de overgelegde medische informatie naar voren komt dat bij appellant al in de kindertijd sprake was van ADHD en dat bovendien sprake was van problemen in de persoonlijkheid. Voorts heeft appellant gewezen op de moeizaam doorlopen schoolperiode en op de vele jaren die hij in gevangenissen heeft moeten doorbrengen. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant een uittreksel van de justitiële documentatie overgelegd. Uit dit alles blijkt dat appellant als kind en als volwassene niet op normale wijze maatschappelijk heeft kunnen functioneren en dat hij op zijn zeventiende en achttiende jaar arbeidsongeschikt is geweest.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of op grond van de overgelegde stukken een medisch oordeel kan worden gegeven over de gezondheidssituatie van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar.
4.2.
De rechtbank heeft terecht, in navolging van de artsen van het Uwv, overwogen dat er onvoldoende concrete medische informatie beschikbaar is die betrekking heeft op de periode rond het zeventiende en achttiende levensjaar van appellant en dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van appellant naar vaste rechtspraak bij de aanvrager ligt.
4.3.
Het door appellant overgelegde rapport van een psychodiagnostisch onderzoek uit 2016 biedt onvoldoende aanknopingspunten om de belastbaarheid van appellant op zijn zeventien- en achttienjarige leeftijd vast te stellen. In haar rapport van 4 juli 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht vastgesteld dat de door appellant aangeleverde informatie uit 2016 dateert, terwijl het beoordelingsmoment ligt tussen 18 april 1980 en
18 april 1981. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat dit niet wil zeggen dat de conclusies uit het psychodiagnostisch onderzoek uit 2016 in twijfel worden getrokken, maar de vraag is of deze conclusies ook golden voor het beoordelingsmoment in geding. Duidelijk is dat de schoolcarrière van appellant problematisch is verlopen en dat hij al op jonge leeftijd zonder diploma van school kwam. Maar of hij toen arbeidsongeschikt was, valt nu niet meer te beoordelen. Bovendien kon hij in ieder geval wel sleutelen aan brommers, fietsen en brommers stelen en deze doorverkopen, wat wijst op een zeker arbeidsvermogen. Het is duidelijk dat appellant als kind al behept was met ADHD en gedragsproblemen. Dat neemt niet weg dat het heel goed kan zijn dat de in 2016 gevonden persoonlijkheidsproblematiek later, als gevolg van de verslavingsproblematiek en het langdurige verblijf in gevangenissen, is ontstaan. Deze onzekerheid brengt mee dat het niet mogelijk is voor het Uwv om een medisch oordeel te geven over de gezondheidssituatie van appellant op zijn zeventiende enachttiende jaar. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak daarom wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.S. Barthel
IvR