ECLI:NL:RBMNE:2019:5199

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1056
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag op grond van plichtsverzuim bij beheerder milieustraat

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een disciplinaire straf van ontslag die aan eiser, werkzaam als beheerder van de milieustraat bij de gemeente [naam gemeente], is opgelegd. De aanleiding voor het ontslag was een melding van een misstand bij de milieustraat op 3 december 2017, waarna een onderzoek is ingesteld door [bedrijfsnaam] B.V. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiser zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door ingeleverde goederen te kopen en mee te nemen, en door een illegaal verkoopsysteem op te zetten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 september 2018, waarin het ontslag werd opgelegd, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 5 februari 2019. De rechtbank heeft op 7 november 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig was met het gepleegde plichtsverzuim. Eiser had niet aangetoond dat het rapport van [bedrijfsnaam] onzorgvuldig tot stand was gekomen en de rechtbank vond de gedragingen die aan eiser waren verweten, ernstig genoeg om het ontslag te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan de integriteitsnormen die aan een ambtenaar worden gesteld, en dat het ontslag daarom gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1056

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Besli),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] , verweerder

(gemachtigden: mr. J. Zwennis, drs. [A] en [B] ).

Inleiding en procesverloop

Eiser was werkzaam als beheerder van de milieustraat bij de gemeente [naam gemeente] (de milieustraat). Op 3 december 2017 is bij verweerder een melding over een misstand bij de milieustraat binnengekomen. Verweerder heeft [bedrijfsnaam] B.V. ( [bedrijfsnaam] ) gevraagd om hiernaar onderzoek in te stellen. Het doel van dit onderzoek was om vast te stellen of bij de milieustraat sprake is van een integriteitsschending. [bedrijfsnaam] heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 8 mei 2018 (het rapport [bedrijfsnaam] ).
Mede op basis van het rapport [bedrijfsnaam] heeft verweerder bij besluit van 17 september 2018 (het primaire besluit) aan eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Het ontslag gaat in op 17 september 2018. Eiser heeft bezwaar ingesteld tegen dit besluit.
Bij besluit van 5 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser ontslagen. Verweerder is van mening dat eiser gedragingen heeft verricht, die elk afzonderlijk en in onderling verband als plichtsverzuim zijn aan te merken. Verweerder meent dat dit plichtsverzuim aan eiser kan worden toegerekend en dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig is met de ernst van het plichtsverzuim. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport [bedrijfsnaam] .
Eiser stelt dat het rapport [bedrijfsnaam] onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder dit rapport om die reden niet bij de besluitvorming heeft mogen betrekken. Verder betwist hij dat hij bepaalde verweten gedragingen heeft verricht dan wel dat de gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken. Eiser meent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet goed is gemotiveerd.
4. Voordat de rechtbank overgaat tot de bespreking van de discussiepunten tussen partijen, laat zij zich eerst uit over de aanvullende gronden van het beroep van eiser. Deze aanvullende gronden zijn pas op 16 september 2019 bij de rechtbank ingediend. Dit terwijl partijen in beginsel tot 10 dagen voor de zitting de gelegenheid hebben om nadere stukken in te brengen [1] . Hoewel de aanvullende gronden in beginsel te laat zijn ingediend, is de rechtbank van oordeel dat de goede procesorde zich er niet tegen verzet dat de aanvullende gronden worden betrokken bij de toetsing van het bestreden besluit. Verweerder heeft namelijk op 19 september 2019 een inhoudelijk reactie gegeven op deze aanvullende gronden. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat deze reactie wat hem betreft adequaat is geweest en geen verdere aanvulling meer behoeft omdat hij over deze stukken al de beschikking had
5. De rechtbank bespreekt eerst de beroepsgronden die gaan over het rapport [bedrijfsnaam] . Daarna gaat de rechtbank in op de gedragingen die verweerder aan eiser verwijt. De rechtbank merkt daarbij op dat zij op grond van vaste jurisprudentie niet gehouden is om op alle geschilpunten in te gaan, maar dat zij zich mag beperken tot de kern van die geschilpunten. [2]
6.
Heeft verweerder het rapport [bedrijfsnaam] bij de besluitvorming mogen betrekken ?
7. Eiser stelt dat het rapport [bedrijfsnaam] onzorgvuldig tot stand gekomen is. Hij stelt in dit verband dat de onderzoekers hem niet gezegd hebben wat de reden van het onderzoek was, waarom hij werd geïnterviewd en waarvoor zijn verklaringen zouden worden gebruikt. Uit het verslag van het interview met medewerkers van [bedrijfsnaam] dat op 12 april 2018 plaatsvond, blijkt ook niet dat hem deze informatie is meegedeeld en wat de inhoud van de daadwerkelijke mededeling dan is geweest. Volgens eiser is dit in strijd met het bepaalde onder 7.3 van bijlage 6 van de Ministeriële regeling voor particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (de regeling). Eiser was in de veronderstelling dat het ging om een functionerings- of een evaluatiegesprek. Eiser voert verder aan dat hij niet vrijwillig aan het interview heeft meegewerkt. Hoewel hij ziek was, heeft zijn toenmalige leidinggevende, mevrouw [A] , hem telefonisch opgeroepen om te verschijnen voor het interview. Zij had hem daarbij gezegd dat hij zou worden geschorst als hij zijn medewerking niet zou verlenen. Eiser voert ook aan dat hij er voorafgaande aan het interview niet op is gewezen dat hij vragen niet hoefde te beantwoorden. Hij heeft zich vooraf ook niet kunnen beraden over de eventuele bijstand van een advocaat bij het interview. Verder kan eiser zich niet vinden in de wijze waarop hij is bevraagd. Hij begreep vragen ook niet. Tevens betwist hij onderdelen van het interviewverslag. Zo ontkent hij onder meer dat hij heeft gezegd dat hij wist van het verbod om goederen die bij de milieustraat waren ingeleverd mee naar huis te nemen. Om deze redenen heeft eiser het interviewverslag niet willen ondertekenen. Alle argumenten die eiser heeft aangedragen leiden er volgens hem toe dat verweerder het rapport [bedrijfsnaam] niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Het besluit om hem disciplinair strafontslag op te leggen is daarom gebrekkig tot stand gekomen, aldus eiser.
8. In het verslag van het interview dat medewerkers van [bedrijfsnaam] op 12 april 2018 met eiser hebben gehouden, is onder meer het volgende vermeld:
9.
“(…) Voor aanvang van het gesprek stelden onze medewerkers zich voor als medewerkers van [bedrijfsnaam] B.V. te [vestigingsplaats] en maakten zij de reden van het onderzoek bekend. Tevens deelden zij mede dat de medewerking aan het onderzoek op basis van vrijwilligheid plaatsvond. De heer [eiser] verklaarde desgevraagd bereid aan het onderzoek mee te werken. Onze medewerkers gaven aan dat het belangrijk is dat de heer [eiser] de waarheid vertelt. (…)”
10. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze passage afdoende dat eiser voorafgaand aan het interview is geïnformeerd over de reden van dat interview en waarvoor zijn verklaring werd gebruikt. De enkele ontkenning van eiser dat deze informatie hem is meegedeeld, is onvoldoende om aan de juistheid van de inhoud van deze passage te twijfelen. De rechtbank stelt verder vast dat de regeling geen bepaling bevat die voorschrijft dat de onderzoekers de daadwerkelijke mededeling die in dit verband aan eiser is gedaan, in het interviewverslag moeten vermelden. Eiser heeft niet onderbouwd op basis waarvan de onderzoekers hiertoe gehouden waren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderzoekers van [bedrijfsnaam] hebben kunnen volstaan met de hiervoor geciteerde weergave van wat hem aan informatie over het interview is verschaft.
11. In het dossier bevindt zich een telefoonnotie van 12 april 2018 [3] . Hierin is het volgende vermeld:
12. “
“ [eiser] heeft zich op 12 april 2018 per WhatsApp ziek gemeld (…). Om 08:30 uur heeft [A] telefonisch contact opgenomen met [voornaam van eiser] om te vragen wat er aan de hand is. (…) [voornaam van A] heeft aan [voornaam van eiser] uitgelegd dat er een onderzoek loopt in verband met onregelmatigheden op de milieustraat. Vandaag worden in het kader van dit onderzoek door een bureau met alle medewerkers van de milieustraat gesprekken gevoerd. Het is belangrijk dat het bureau vandaag ook met [voornaam van eiser] spreekt, maar alleen als hij daar toe in staat is.
12. “
[voornaam van eiser] geeft nogmaals aan dat hij ziek is. [voornaam van A] reageert daarop dat zij in dat geval genoodzaakt is [voornaam van eiser] met onmiddellijke ingang te schorsen, in ieder geval tot aan het moment dat hij wel in gesprek kan gaan met het onderzoeksbureau. [voornaam van eiser] geeft aan dat hij vandaag dan toch naar de milieustraat komt. [voornaam van A] heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij alleen hoeft te komen als hij in staat is een gesprek te voeren met de medewerkers van het onderzoeksbureau. Dat begreep [voornaam van eiser] .”
12. “ Eiser heeft de inhoud van deze telefoonnotitie niet betwist. Uit deze telefoonnotie blijkt duidelijk dat mevrouw [A] aan eiser heeft verteld dat het interview onderdeel was van een onderzoek naar onregelmatigheden op de milieustraat. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in zijn stelling dat hij dacht dat het om een functionerings- of een evaluatiegesprek ging. De rechtbank is niet gebleken van ongeoorloofde druk door mevrouw [A] . In het licht van het belang van het onderzoek, heeft zij hem mogen voorhouden dat zij hem tijdelijk zou schorsen, indien hij op die dag niet kon of wilde meewerken. Zij heeft daarbij kenbaar gemaakt dat eiser alleen op die dag hoefde mee te werken, als hij daartoe in staat was. Voorts is eiser voorafgaand aan het interview meegedeeld dat het onderzoek op basis van vrijwilligheid plaatsvond.
In de toelichting van onderdeel 7.3 van bijlage 6 van de regeling is vermeld dat de verplichting voor opsporingsambtenaren om voorafgaande aan een verhoor aan een verdachte de cautie te geven, niet geldt voor particulier onderzoekers. Uit vaste rechtspraak [4] komt ook naar voren dat disciplinaire strafoplegging vanwege het plegen van plichtsverzuim niet aangemerkt kan worden als strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Eiser kwam dan ook geen zwijgrecht toe, zodat er voor de onderzoekers van [bedrijfsnaam] geen aanleiding is geweest om hem op dit recht te wijzen. Verder bepaalt de regeling weliswaar dat een geïnterviewde zich in de regel tijdens een interview kan laten bijstaan door een advocaat, maar dit legt op de onderzoekers geen verplichting om een geïnterviewde voorafgaand aan het interview op deze mogelijkheid te attenderen.
17. De onderzoekers hebben het interviewverslag na afloop van het interview aan eiser voorgelezen. Hij heeft op dat moment geen op- of aanmerkingen op de inhoud van het verslag gemaakt. Dit heeft hij in het verloop van de besluitvormingsprocedure ook niet gedaan. Pas in beroep heeft hij ontkend dat hij bepaalde verklaringen heeft afgelegd en dat hij vragen niet heeft begrepen. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig. De omstandigheid dat eiser het interviewverslag niet heeft willen ondertekenen, maakt dit oordeel niet anders. Voor het oordeel dat het interviewverslag een waarheidsgetrouwe weergave is, is het immers niet vereist dat de geïnterviewde dit ondertekent. Ook dit vloeit voort uit onderdeel 7.3 van bijlage 6 van de regeling.
18. Op basis van hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de alinea’s 6 tot en met 9, is zij van oordeel dat van enige onzorgvuldigheid in het onderzoek van [bedrijfsnaam] niet is gebleken. Verweerder heeft de resultaten van dit onderzoek dan ook in zijn besluitvorming mogen betrekken. De beroepsgronden van eiser, als omschreven in alinea 5, falen daarom.
19.
Leveren de verweten gedragingen toerekenbaar plichtsverzuim op?
20. De rechtbank beoordeelt of zij op basis van de beschikbare en deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft dat eiser de gedragingen die verweerder hem verwijt heeft verricht. Ook beoordeelt de rechtbank of deze gedragingen in dat geval als plichtsverzuim zijn aan te merken en of de gedragingen aan eiser zijn toe te rekenen. Op deze punten komt de rechtbank in alinea 20 tot een conclusie.
21. Verweerder verwijt eiser de volgende concrete gedragingen:
21. in weerwil van de daartoe geldende besluiten, afspraken en gedragsregels, heeft eiser georganiseerd dat medewerkers van de milieustraat goederen konden kopen die bij de milieustraat waren ingeleverd;
21. eiser heeft zelf goederen meegenomen die bij de milieustraat waren ingeleverd;
21. eiser heeft goederen die bij de milieustraat waren ingeleverd zonder geldige reden in zijn beschikkingsmacht gebracht door deze goederen in zijn kluisje op te bergen;
21. eiser heeft tijdens het onderzoek naar zijn gedragingen wisselend, onderling tegenstrijdig en op verschillende momenten in strijd met de waarheid verklaard;
21. eiser heeft als beheerder van de milieustraat op incorrecte wijze toezicht gehouden op de naleving van de regels op de werkvloer;
21. eiser heeft in hoge mate heeft bijgedragen aan een onveilig werkklimaat voor medewerkers van de milieustraat;
21. eiser heeft herhaaldelijk gedreigd dat hij belastende informatie over de gemeente [naam gemeente] zou openbaren;
21. tijdens een werkbezoek van een wethouder van de gemeente [naam gemeente] aan de milieustraat, heeft eiser gezegd dat deze wethouder een goed dat bij de milieustraat was ingeleverd mocht meenemen. Dit heeft de wethouder vervolgens gedaan. Dit was in strijd was met de regels, terwijl de wethouder van deze regels niet op de hoogte was. Eiser heeft de wethouder hierdoor in een lastig parket gebracht. Daarbij heeft hij het te goeder trouw handelen van de wethouder gebruikt om zijn eigen gedrag goed te praten.
30. Eiser stelt dat het medewerkers van de milieustraat niet verboden was om ingeleverde goederen te kopen en mee te nemen. Eiser voert hiervoor aan dat zijn voormalige leidinggevende de heer [C] hiervoor een bonnensysteem had bedacht. Eiser betwist dat dit systeem was afgeschaft na het vertrek van [C] . Hij stelt dat verweerder hieromtrent niets heeft gepubliceerd of gecommuniceerd met de medewerkers. Het zou voor de hand hebben gelegen dat verweerder dit had gedaan, omdat verweerder het bonnensysteem jarenlang heeft gedoogd. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst eiser naar de schriftelijke verklaringen van diverse (voormalig) betrokkenen, waarin zij aangeven dat zij niets weten van de afschaffing van het bonnensysteem. Het bonnensysteem is na het vertrek van de heer [C] in gewijzigde vorm voortgezet. In de werkinstructie “Zo heurt het op het stadserf” is het verbod op verkoop van ingeleverde goederen weliswaar vermeld, maar volgens eiser kan de verwijzing naar deze werkinstructie verweerder niet baten. Deze werkinstructie is namelijk pas ná maart 2018 aan de medewerkers van de milieustraat kenbaar gemaakt. Over het bord met de in dit verband relevante informatie, heeft eiser verklaard dat dit pas naderhand bij de milieustraat is geplaatst. Eiser blijft erbij dat het verbod in kwestie nooit in enig teamoverleg is besproken. Ook wijst hij er op dat niet blijkt dat de heer [D] (de opvolger van de heer [C] ) schriftelijk aan mevrouw [A] de instructie heeft overgedragen dat het bonnensysteem in geen enkele vorm meer was toegestaan. Hieruit blijkt volgens eiser dat de regels onduidelijk waren.
31. De rechtbank stelt vast dat in artikel 9, aanhef en onder i, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen gemeente [naam gemeente] 2017, in het integriteitsbeleid gemeente [naam gemeente] 2016 en in de werkinstructies voor de beheerders en medewerkers van de milieustraat duidelijk staat vermeld dat er geen spullen van de milieustraat meegenomen mogen worden of meegegeven morgen worden. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser, gelet op zijn functie als beheerder van de milieustraat, van dit verbod op de hoogte is geweest. Ter ondersteuning van deze veronderstelling geldt dat uit onderzoek is gebleken dat eiser op 24 maart 2014 de werkinstructies zelf heeft bewerkt en van zijn naam heeft voorzien.
32. De rechtbank betrekt verder de verklaringen van de heer [C] op 25 april 2019 en van de heer [D] op 13 april 2018 bij haar beoordeling. De heer [C] heeft verklaard dat er met hem nooit de afspraak is gemaakt dat de beheerder van de milieustraat zelf de verkoop van ingeleverde goederen kon regelen. De heer [D] heeft verklaard dat hij het na zijn aanstelling in juni 2015 volledig heeft verboden om ingeleverde goederen mee te nemen. Hij heeft dit verbod uitgebreid bekend gemaakt aan alle medewerkers tijdens een werkoverleg. In haar verklaring van 27 augustus 2018 heeft mevrouw [A] de verklaring van de heer [D] ondersteund. Zij heeft gezegd dat de heer [D] de afschaffing van het bonnensysteem uitdrukkelijk en duidelijk aan haar heeft overgedragen. Ook heeft de heer [D] haar verteld dat deze afschaffing bij de medewerkers van de milieustraat bekend was. Dit laatste wordt weer bevestigd door de verklaringen van de heren [E] , [F] , [G] en [H] .
33. De door eiser ingebrachte verklaringen van diverse (voormalig) betrokkenen kunnen niet afdoen aan hetgeen de rechtbank in de alinea’s 14 en 15 heeft overwogen. Hiervoor geldt dat deze verklaringen niet zijn ondertekend en dat is gebleken dat diverse van deze betrokkenen niet in contact kwamen met de goederenstroom op de milieustraat. Het valt daardoor sterk te betwijfelen of zij op de hoogte (kunnen) zijn geweest van het geldende verbod om ingeleverde goederen te kopen en mee te nemen.
34. Op basis van hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de alinea’s 13 tot en 16, komt zij tot de vaststelling dat het vanaf juni 2015 voor medewerkers van de milieustraat niet langer was toegestaan om ingeleverde goederen te kopen en mee te nemen. Dit verbod is ook bekend gemaakt aan de medewerkers van de milieustraat. Eiser heeft niet betwist dat hij de gedragingen die in alinea 12 onder b. en c. zijn genoemd heeft begaan. Deze gedragingen heeft verweerder dan ook terecht aan eiser verweten.
35. De rechtbank acht verder voldoende duidelijk geworden dat ná het intreden van het verbod om ingeleverde goederen te kopen en mee te nemen, een door eiser opgezet illegaal verkoopsysteem heeft voortbestaan. De rechtbank wijst hiervoor naar de eigen verklaringen van eiser van 12 april 2018 en 24 mei 2018. Zo heeft hij verklaard dat het niet was toegestaan om goederen mee naar huis te nemen, maar dat dit nog wel kon via een aankoop bij de kringloopwinkel die bij de milieustraat was gevestigd. Hij heeft ook verklaard dat hij in dit verband een geldpotje beheerde in zijn la en dat hij een stempel had om aankoopbonnetje mee af te stempelen. Met de medewerkers van de milieustraat was onderling afgesproken hoe de aankoop en betaling van goederen werd gedaan. De centrale rol van eiser bij dit illegale systeem blijkt onder meer uit de verklaringen van de heren [I] , [H] , [J] , [K] , [L] en [M] . Zij hebben verklaard dat medewerkers toestemming nodig hadden van eiser als zij ingeleverde goederen wilden meenemen. Op basis hiervan heeft verweerder de gedragingen die in alinea 12 onder a. en e. zijn genoemd terecht aan eiser tegengeworpen.
36. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser ook de gedraging die genoemd is in alinea 12 onder d. terecht heeft tegengeworpen. Uit het interviewverslag blijkt dat eiser heeft verklaard dat het nooit verboden is geweest om ingeleverde goederen mee te nemen. Deze verklaring strookt niet met de bevinding dat eiser de werkinstructies, waarin dit verbod wel degelijk was opgenomen, zelf in 2014 heeft bewerkt. Tijdens het interview in 2018 moet hij dus al op de hoogte zijn geweest van dit verbod. Het is in dit verband ook opmerkelijk dat eiser tijdens het onderzoek in het geheel geen gewag heeft gemaakt van het bestaan van deze werkinstructies. Verder heeft eiser verklaard dat hij niet had gezien dat in de maanden vóór het interview door medewerkers ingeleverde goederen zijn meegenomen. Toen eiser inzag dat het onderzoek evident het tegenovergestelde aantoonde, gaf hij toe dat hij op 23 december 2017 de heer [N] heeft geholpen met het inladen van ingeleverde flessen drank in diens auto. Dat eiser zijn verklaringen in de loop van het interview heeft gewijzigd omdat, zoals hij stelt, de onderzoekers hun vragen concreter hadden gemaakt en hij zich de situaties na het zien van de camerabeelden beter kon herinneren, volgt de rechtbank niet. Ook vóór het tonen van de camerabeelden hebben de onderzoekers eiser concrete vragen gesteld, waarop hij anders heeft verklaard dan nadat hem die beelden waren getoond.
37. Uit de alinea’s 17, 18 en 19 volgt dus dat eiser de gedragingen heeft verricht die in alinea 12 zijn genoemd onder a. tot en met e. Verweerder heeft eiser daarover terecht een verwijt gemaakt. Deze gedragingen leveren ernstig plichtsverzuim op. Eiser heeft namelijk gehandeld in strijd met de eisen die aan een ambtenaar worden gesteld op het gebied van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid. Eiser heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat dit plichtsverzuim aan eiser kan worden toegerekend. De vijf genoemde gedragingen kunnen het besluit tot het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag al dragen. Om die reden laat de rechtbank de geschilpunten over gedragingen die in alinea 12 zijn genoemd onder f., g. en h. onbesproken.
38.
Is het ontslag van eiser evenredig met het plichtsverzuim?
39. Eiser stelt dat de disciplinaire straf van ontslag in zijn geval onevenredig zwaar is. Hij voert daartoe zijn leeftijd aan. Hij wijst verder op zijn goede en lange staat van dienst en op het feit dat er uit verslagen van functioneringsgesprekken niet is gebleken dat hij ooit slecht heeft gepresteerd. Eiser haalt in dit verband ook aan dat hij een aanstelling voor onbepaalde tijd had.
40. De rechtbank onderkent dat de disciplinaire straf van ontslag voor eiser persoonlijk ingrijpende gevolgen heeft. Daar staat echter tegenover dat hem ernstig plichtsverzuim wordt verweten. Door in strijd te handelen met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid, heeft hij het vertrouwen dat in hem als ambtenaar van de gemeente [naam gemeente] was gesteld ernstig geschonden. Dit maakt dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig is te noemen met het plichtsverzuim.
41.
Conclusie
42. Op grond van alles wat hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Braaksma, voorzitter, en mr. C.M. Dijksterhuis en mr. R.J.A. Schaaf, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
2.Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4946.
3.Dossierstuk B-14b
4.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 3 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7237.