ECLI:NL:RBMNE:2019:5184

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4013
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

Op 4 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een loonsanctie opgelegd aan een werkgever. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres, die als bestuurder van de werkgever optreedt, gegrond en vernietigt de loonsanctie. De loonsanctie was opgelegd omdat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht in spoor 1 en 2. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, niet voldoende heeft onderbouwd waarom de werkgever tekortschiet in zijn re-integratieverplichtingen. De rechtbank stelt vast dat de werkgever niet in staat is om de geclaimde tekortkomingen te herstellen, wat in strijd is met het reparatoire karakter van de loonsanctie. De rechtbank wijst erop dat de werkgever in bezwaar voldoende heeft aangetoond dat de re-integratie-inspanningen in spoor 2 adequaat waren, en dat de tekortkomingen in spoor 1 niet correct zijn beoordeeld. De rechtbank herroept het besluit van 9 maart 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Tevens wordt het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4013

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: J.W. Lier, M. Huijssoon en P. Jeurissen)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , werkneemster.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak waarin [derde-partij] (werkneemster) recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken verlengd (de loonsanctie) tot 11 maart 2019.
Bij besluit van 19 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Werkneemster is verschenen in persoon, vergezeld van haar zus [A] .

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werkneemster heeft gewerkt als pedagogisch medewerker voor 34 uur per week, in dienst van [bedrijf 1] B.V. Zij heeft zich op 14 maart 2016 ziek gemeld in verband met medische klachten.
Werkneemster heeft op 18 december 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder het ‘Procesverloop’.
[eiseres] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V. en deze is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V.
3. Verweerder heeft een loondoorbetalingsverplichting (een zogenaamde loonsanctie) opgelegd van 52 weken, omdat de re-integratie inspanningen van de werkgever in spoor 1 en spoor 2 onvoldoende zijn geweest. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder dit standpunt. Daaraan heeft verweerder een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 september 2018 ten grondslag gelegd. Kort gezegd schrijft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in dat rapport dat de werkgever er ten onrechte van uitgaat dat de functies die de werkgever in het kader van spoor 1 heeft onderzocht niet passend zijn vanwege de werkdruk, deadlines en verstoringen. Werkneemster is immers niet beperkt op die items. Het traject bij Amplooi dat de werkgever in het kader van spoor 2 heeft gevolgd vindt zij niet adequaat. Werkneemster is een standaardtraject aangeboden en ze heeft maar in 9 van de lijst van 45 sollicitatieactiviteiten daadwerkelijk actie ondernomen, zoals navraag doen of netwerkcontacten benaderen. Gezien haar eenzijdige langdurige werkervaring bij dezelfde werkgever en haar specifieke opleidingsachtergrond heeft de arbeidsdeskundige dit traject niet adequaat geacht. Werkneemster heeft geen werkervaring en opleiding voor de functies waarop zij heeft gereageerd. De betrokken coach had hiervoor maatwerk moeten leveren, maar heeft dit nagelaten.
Belanghebbendheid eiseres
4. De rechtbank beoordeelt eerst ambtshalve of eiseres belanghebbende is. De mogelijkheid beroep in te stellen staat namelijk alleen open voor iemand wiens belang rechtstreeks is betrokken bij het besluit. Dat staat in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.1.
Het beroepschrift vermeldt [eiseres] als eiseres. Niet deze stichting, maar [bedrijf 1] B.V. is werkgever geweest van werkneemster en aan deze vennootschap is de loonsanctie opgelegd. [bedrijf 1] B.V. heeft ook bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie. Verweerder heeft het bestreden besluit echter gericht aan [eiseres] . Zoals ook op de zitting is besproken beschouwt de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving. De rechtbank gaat er dus vanuit dat het bestreden besluit is gericht aan [bedrijf 1] B.V. Die vennootschap is in ieder geval belanghebbende bij het bestreden besluit, maar zij heeft geen beroep ingesteld. De vraag is vervolgens of ook eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank vindt van wel. Dat legt zij hieronder uit.
5.2.
[eiseres] is indirect (middels [bedrijf 2] B.V.) enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V. Eiseres treedt in feite op als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. Het belang van [bedrijf 1] B.V. als werkgever staat niet ter discussie. Daarmee heeft eiseres ook een rechtstreeks belang bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Aan de eis van belanghebbendheid is daarom voldaan. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7628).
Grondslag van de besluitvorming
6. Eiseres heeft in beroep het standpunt ingenomen dat verweerder ten onrechte een nieuwe grondslag heeft toegevoegd aan het primaire besluit. Eiseres wijst er op dat de primaire arbeidsdeskundige concludeert dat de werkgever de re-integratie mogelijkheden in spoor 1
nietheeft onderzocht en dat werkneemster
nietheeft gesolliciteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep schrijft vervolgens in zijn rapport dat de werkgever
onvoldoendeonderzoek heeft gedaan naar de re-integratie mogelijkheden in spoor 1 en dat het aangeboden traject in spoor 2 niet adequaat is omdat een standaardtraject is aangeboden. Eiseres wijst er verder op dat dit in tegenspraak is met de uiteindelijke conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, namelijk dat hij niet afwijkt van het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige.
7. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiseres zich op het standpunt dat in beroep alleen de vraag aan de orde kan komen of inderdaad niet is onderbouwd waarom re-integratie in spoor 1 niet mogelijk is en of werkneemster inderdaad niet heeft gesolliciteerd. De rechtbank acht dit standpunt onjuist. Een beslissing op bezwaar is op grond van artikel 7:11 van de Awb te beschouwen als het resultaat van een volledige heroverweging naar aanleiding van de ingekomen bezwaren en de nadere feiten die eiseres heeft overgelegd. De werkgever heeft in bezwaar nader onderbouwd waarom spoor 1 volgens haar niet tot de mogelijkheden behoorde. Dit heeft zij gedaan aan de hand van een overzicht van de beschikbare functies binnen de organisatie van de werkgever en de passendheid daarvan voor werkneemster. Ook heeft zij een overzicht met sollicitaties van werkneemster ingebracht. Verweerder heeft dit in de heroverweging betrokken en gemotiveerd waarom dit er volgens hem niet toe leidt dat de loonsanctie wordt ingetrokken. Dat strookt met verweerders plicht het primaire besluit volledig te heroverwegen in bezwaar. De rechtbank is het met eiseres eens dat de opmerking van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat zij niet afwijkt van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige verwarrend is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijkt immers inhoudelijk wél af van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Dat betekent echter niet dat verweerder op een ongeoorloofde wijze de grondslag van het primaire besluit heeft verlaten. In bezwaar is alleen – naar aanleiding van de bezwaargronden van de werkgever – een nieuwe motivering gegeven. Zoals hiervoor overwogen is dat juist wat verweerder moet doen in het kader van een volledige heroverweging in bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Spoor 1
8. Eiseres voert aan dat de werkgever in bezwaar voldoende heeft onderbouwd dat re-integratie in spoor 1 niet mogelijk was. Er is onderzocht welke functies er beschikbaar zijn binnen de organisatie van de werkgever en vervolgens is beoordeeld of die functies passend waren of passend te maken waren voor werkneemster. Dat was niet het geval. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gaat er ten onrechte van uit dat de werkgever de functies niet passend vond vanwege de werkdruk, deadlines en verstoringen die daar in voorkomen.
9. De rechtbank is het op dit punt met eiseres eens. Uit het overzicht van de functies dat is ingebracht in bezwaar en in beroep blijkt dat de werkgever de functies van financieel medewerker B, medewerker facilitaire/technische dienst, plaatsingsmedewerker, planner en receptioniste/administratief medewerker heeft onderzocht op passendheid. Voor de functies financieel medewerker B en planner had werkneemster niet het juiste opleidingsniveau en voor plaatsingsmedewerker, receptioniste/administratief medewerker en financieel medewerker B ontbraken vacatures. De functie van medewerker facilitaire/technische dienst overschrijdt de belastbaarheid van werkneemster ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. De reden dat de werkgever de functies niet passend vindt is dus niet gelegen in een overschrijding van de belasting ten aanzien van werkdruk, deadlines of verstoringen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft dit in het rapport van 12 september 2018 dus ten onrechte als reden waarom de werkgever onvoldoende onderbouwd heeft dat re-integratie in spoor 1 niet mogelijk was. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Spoor 2
10. Eiseres voert aan dat het aangeboden traject in spoor 2 adequaat was. Er is een traject van een extern reïntegratiebedrijf Amplooi gevolgd en dat biedt wel degelijk maatwerk. De coach van Amplooi heeft een persoonsprofiel opgesteld. De werkneemster heeft frequent sollicitatieactiviteiten verricht en werkervaringsplekken gezocht onder begeleiding van de coach. Dat blijkt ook uit het overzicht van de sollicitatieactiviteiten. Aan de werkneemster is ook de mogelijkheid geboden intern werkervaring op te doen met ondersteunende administratieve werkzaamheden.
11. De rechtbank is het met eiseres eens dat de re-integratie inspanningen in spoor 2 voldoende zijn geweest. De coach heeft een persoonlijk profiel van werkneemster opgesteld en heeft gezocht naar een baan die aansluit bij haar werkervaring, opleiding, interesse en beperkingen. Daarbij zijn zij met name uitgekomen op de functie van receptioniste en administratief medewerker. Bij ontbreken van werkervaring op dat vlak heeft de werkgever werkneemster intern een werkervaringsplek aangeboden om ervaring op te doen. Ten aanzien van de sollicitatielijst heeft eiseres op de zitting verklaard dat bij al deze vacatures concreet actie is ondernomen. Bij een deel van de functies is ook gevraagd naar een werkervaringsplek om ook extern werkervaring op te kunnen doen. Op die manier zou werkneemster via een werkervaringsplek kunnen instromen op de betreffende functies. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Daarmee heeft Amplooi voldoende ondernomen om het gebrek aan relevante werkervaring van de werkneemster in de functies van receptioniste en administratief medewerkster te compenseren. Anders dan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de rechtbank dus van oordeel dat de werkgever met het inschakelen van Amplooi voldoende inspanningen heeft verricht in spoor 2. De rechtbank acht het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
12. Zoals hiervoor onder 9 en 11 is overwogen berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Omdat verweerder zowel de tekortkomingen in spoor 1 als de tekortkomingen in spoor 2 onvoldoende heeft gemotiveerd, is er in het bestreden besluit geen deugdelijke grondslag voor het opleggen van een loonsanctie opgenomen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Is er aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten?
13. In de beroepsfase heeft verweerder meer redenen aangevoerd waarom de re-integratie-inspanningen van de werkgever in spoor 1 onvoldoende zijn, onder meer omdat eiseres niet gekeken heeft naar de taken die de werkneemster kan uitoefenen en het passend maken van functies, maar dat ze zich alleen gericht heeft op de bestaande functies en vacatures op dat moment. Hoewel de rechtbank het met verweerder eens is dat de re-integratie-inspanningen zich niet mogen beperken tot de functies die op dat moment beschikbaar zijn (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2506), kan dit niet leiden tot het in stand laten van de rechtsgevolgen. Het reparatoire karakter van de loonsanctie brengt namelijk met zich dat de werkgever in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn tekortkomingen te herstellen. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 25, negende en volgende leden, van de Wet WIA. Door pas in beroep de tekortkomingen te benoemen waarop de loonsanctie had kunnen worden gebaseerd, heeft eiseres niet meer de gelegenheid gehad deze gebreken te herstellen. De nadere motivering van verweerder is dan ook in strijd met het reparatoire karakter van de loonsanctie.
Conclusie
14. Gelet op wat onder 13 is overwogen is er geen reden om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen aangezien ook in dit besluit de loonsanctie niet voldoende is gemotiveerd en het gebrek niet kan worden hersteld.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. Eiseres heeft haar verzoek om een vergoeding van de proceskosten en de kosten van de deskundige niet onderbouwd. De gemachtigden van eiseres zijn geen derden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht en een onderbouwing van de kosten van de deskundige ontbreekt. Een veroordeling in de proceskosten zal daarom achterwege blijven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 9 maart 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Bultena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.