ECLI:NL:CRVB:2013:2506
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.S. van der Kolk
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever in het kader van loonsanctie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie opgelegd aan appellante, een werkgever, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De loonsanctie werd opgelegd omdat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor een werknemer die ziek was. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende systematisch onderzoek had gedaan naar de re-integratiemogelijkheden binnen het eerste spoor en dat de inspanningen zich niet mochten beperken tot de op dat moment beschikbare functies. De Raad benadrukte dat de re-integratie-inspanningen ook op het tweede spoor gericht hadden moeten zijn en dat deze meer voortvarend hadden moeten worden aangepakt.
De zaak begon met een besluit van het Uwv op 28 oktober 2010, waarin de loonsanctie werd opgelegd. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Groningen bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 9 oktober 2013 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat en een juridisch medewerker, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat.
De Raad concludeerde dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad steunde zijn oordeel op rapporten van bezwaarverzekeringsartsen en bezwaararbeidsdeskundigen, die stelden dat er geen adequaat onderzoek was gedaan naar de mogelijkheden voor de werknemer binnen het bedrijf. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.