ECLI:NL:RBMNE:2019:5027

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
659707-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige in Almere

Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die wordt beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 2006. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2019. De officier van justitie, mr. R. Leuven, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.G.M. Rijkhoff. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de verklaringen van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door Slachtofferhulp Nederland, en de Raad voor de Kinderbescherming.

De tenlastelegging omvat twee feiten: het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, en het plegen van handelingen met een minderjarige die jonger was dan twaalf jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Na het horen van de bewijsvoering heeft de rechtbank de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het tweede feit, maar het eerste feit is bewezen verklaard.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychologische rapportage die concludeerde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft een jeugddetentie van twee maanden opgelegd, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 80 uren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659707-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. R.G.M. Rijkhoff, advocaat te Veenendaal,
alsmede [A] van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht. Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 16 januari 2018 tot en met 28 april 2018 in Almere met [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van 12 jaar had bereikt, maar jonger was dan 16 jaar, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
feit 2:
in de periode van 15 april 2015 tot en met 15 januari 2018 in Almere met [slachtoffer] , die op dat moment jonger was dan 12 jaar, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen alsmede het onder 2 ten laste gelegde vanaf december 2017.
4.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Volgens haar ontbrak het ontuchtige karakter aan de seksuele handelingen omdat er tussen verdachte en [slachtoffer] sprake was van een affectieve relatie en van een gelijkwaardige verhouding aangezien verdachte functioneert op een leeftijd jonger dan zijn kalenderleeftijd. Voorts heeft zij vrijspraak bepleit voor het onder 2 ten laste gelegde voor wat betreft de periode van 15 april 2015 tot december 2017.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak voor feit 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op de periode van 15 april 2015 tot 1 december 2017. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte ook in de periode vóór 1 december 2017 handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, maar voor die verklaring ziet de rechtbank geen concrete ondersteuning in het dossier.
Bewijsmiddelen voor feit 1 en 2 [1]
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedatum 2] 2006, [2] heeft verklaard dat verdachte – hij is haar neef – haar in december 2017, toen zij bij hem thuis logeerde, wakker maakte en op haar ging liggen. Zij lag op haar buik en hij deed haar billen aan de kant en met zijn andere hand deed hij zijn piemel een klein stukje in haar billen. Ook had zij de piemel van verdachte in haar mond. Vanaf december 2017 gebeurde het heel vaak dat hij zijn vinger in haar vagina deed. Rond Sinterklaas in 2017 moest zij verdachte pijpen. Ze moest aan zijn piemel likken. Hij pakte haar hoofd en duwde haar hoofd bij zijn piemel. Ze likte aan zijn piemel en zijn piemel was helemaal in haar mond. De nacht voor de laatste keer deed verdachte zijn vinger in haar vagina. De laatste keer, tijdens Koningsnacht 2018, heeft verdachte zijn piemel in haar vagina gestopt. Ze voelde dat hij er helemaal in was. Het deed pijn. Zijn piemel was stijf. Dit duurde ongeveer een kwartiertje. Er kwam sperma uit. [3]
De moeder van [slachtoffer] , [C] , heeft aangifte gedaan en heeft verklaard dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden bij haar thuis in Almere en bij verdachte thuis, ook in Almere. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij en [voornaam van slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) seks hadden. Dat is in de winter van 2017 is begonnen, rond de kerst. [5] Zijn piemel is in haar vagina geweest. De laatste keer was volgens hem in april 2018. [voornaam van slachtoffer] heeft hem ook gepijpt. [6]
Bewijsoverwegingen voor feit 1 en 2
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er sprake is geweest van seksuele handelingen tussen [slachtoffer] en verdachte, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] door verdachte. De rechtbank stelt de periode waarin dit gebeurde vast op 1 december 2017 tot en met 28 april 2018.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat voor feit 1 het ontuchtig karakter ontbreekt, overweegt de rechtbank het volgende. Het is vaste jurisprudentie dat onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar het ontuchtig karakter kan ontbreken. Dit kan het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en er sprake is van een affectieve relatie. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
[slachtoffer] is drie jaar jonger dan verdachte. In de levens- en ontwikkelingsfases waarin beiden zich bevonden tijdens het ten laste gelegde, kan dat naar het oordeel van de rechtbank niet als een gering verschil in leeftijd worden aangemerkt, zelfs als verdachte op verstandelijk niveau onder zijn kalenderleeftijd functioneert. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een affectieve relatie tussen [slachtoffer] en verdachte. Er was weliswaar sprake van een goede familieband, maar dat zij verliefde gevoelens voor elkaar hadden is niet gebleken. Op basis van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat er aan de zijde van [slachtoffer] sprake is geweest van vrijwilligheid. Bovendien heeft verdachte zelf verklaard dat hij zich in de betreffende periode besefte dat het niet kon dat hij seks had met zijn nichtje. De rechtbank concludeert dan ook dat de seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en een ontuchtig karakter hebben gehad.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 16 januari 2018 tot en met 28 april 2018, op verschillende tijdstippen, te Almere met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis en vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
feit 2:
hij in de periode van 1 december 2017 tot en met 15 januari 2018, op verschillende tijdstippen, te Almere met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens):
- die [slachtoffer] , zijn, verdachtes, penis doen likken en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes, penis tussen de billen van die [slachtoffer] gebracht.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte is een Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek opgemaakt d.d.
28 juli 2019, door drs. M.A. Westerink-Hetebrij, GZ-psycholoog. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis, maar wel van een gebrekkige ontwikkeling. Verdachte functioneert cognitief discrepant. Qua taalontwikkeling functioneert hij normaal begaafd, maar qua handelingsgericht functioneren, kunnen redeneren, overzien van oorzaak en gevolg en de consequenties van zijn handelen, functioneert hij op laagbegaafd niveau. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde en dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is gelet op de conclusie in de rapportage, die de rechtbank overneemt, van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de hem bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 2 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarde de maatregel Toezicht en Begeleiding;
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte niet te veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie. Dit zou hem onevenredig treffen. In een (deels) voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarde de maatregel Toezicht en Begeleiding kan de raadsvrouw zich vinden. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat verdachte volgens het advies van de deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar is en dat de afgelopen periode al zeer belastend voor hem is geweest. Dit moet in de strafoplegging worden meegenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van (ontuchtige) handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn nichtje op verschillende momenten gedurende een periode van 5 maanden. Toen hij daarmee begon was zij 11 jaar oud. Daarmee heeft hij op ernstige wijze inbreuk gemaakt op haar seksuele integriteit. Uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer door de gebeurtenissen emotioneel zeer is geraakt en zelfs heeft gezegd dat zij niet meer wilde leven.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de psycholoog in het hiervoor onder punt 7 van dit vonnis genoemde rapport. De psycholoog merkt op dat verdachte vanwege zijn laagbegaafdheid baat kan hebben bij ondersteunende gesprekken met een man met betrekking tot seksualiteit. De ambulant jongerenwerker in de wijk waar verdachte woont zou dit, onder regie van de jeugdreclassering, kunnen doen. Verder kan gedacht worden aan een (deels) voorwaardelijke werkstraf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 oktober 2019. Daarin geeft de Raad aan dat het algemene recidiverisico laag is. Verdachte lijkt moeite te hebben met het inschatten van situaties en het inzien van oorzaak-gevolgrelaties. De schoolgang van verdachte verloopt positief en hij heeft een redelijk gestructureerde vrijetijdsbesteding. Omdat meerdere leefgebieden aandacht behoeven, adviseert de Raad een jeugdreclasseringsmaatregel, namelijk de maatregel Toezicht en Begeleiding, en geen leerstraf gericht op seksualiteit. Ter terechtzitting heeft de Raad daarnaast geadviseerd om, naast een al dan niet voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, aan verdachte ook een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Binnen de maatregel Toezicht en Begeleiding kan gewerkt worden aan een passende dagbesteding in de vorm van school of werk. Daarnaast moet verdachte zich onder behandeling laten stellen van een deskundige of zorginstelling, indien de jeugdreclassering dit nodig acht.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 3 september 2019 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) , geven als uitgangspunt voor dergelijke feiten – bij een first offender – een onvoorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden.
De rechtbank is, gelet op de rapportages van de deskundigen, van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gezien de persoon van verdachte geen passende straf is. Wel acht zij een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarmee wordt beoogd verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank een bijzondere voorwaarde verbinden, namelijk de maatregel Toezicht en Begeleiding. In het kader van deze maatregel dient verdachte mee te werken aan het beschikken over een passende dagbesteding in de vorm van school of werk en dient hij zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling indien de jeugdreclassering dat, in verband met zijn seksuele ontwikkeling, geïndiceerd acht.
Verder dient er naar het oordeel van de rechtbank tevens een onvoorwaardelijke straf te volgen om verdachte de consequenties van zijn strafbare gedrag daadwerkelijk te laten voelen. Zij zal daarom een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren opleggen. In deze werkstraf heeft de rechtbank de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte verdisconteerd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert - na vermindering ter terechtzitting - een bedrag van € 2.500,00. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor immateriële schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
9.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft zij verzocht een lager bedrag toe te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt dat de vordering tot immateriële schadevergoeding ziet op vergoeding van geestelijk letsel. Voor vergoeding van dergelijke schade is op grond van art. 6:106, lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De vaststelling dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in art. 6:106, lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
De rechtbank overweegt dat uit de gegevens op het voegingsformulier en de ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat [slachtoffer] door de huisarts is doorverwezen naar een psycholoog. Uit de thans beschikbare informatie kan niet worden afgeleid of sprake is van in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nader onderzoek daarnaar zou noodzakelijk zijn. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan brengen niet mee dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering tot immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert als bedoeld in art. 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. [slachtoffer] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding en kan deze vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[slachtoffer] zal in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
2 maanden;
- bepaalt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding meldt bij Samen Veilig Midden-Nederland op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] , en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht, en zal beschikken over een passende dagbesteding in de vorm van school of werk en zich onder behandeling zal stellen van een deskundige of zorginstelling, indien de reclassering dat in verband met zijn seksuele ontwikkeling geïndiceerd acht;
- waarbij Samen Veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, van
80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [slachtoffer] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. D.S. Terporten-Hop, kinderrechter, en V.C. Kool, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Campmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
29 oktober 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 januari 2018 tot en met 28 april 2018, op één of meer verschillende tijdstip(pen), te Almere, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- die [slachtoffer] , zijn, verdachtes, penis doen/laten kussen en/of likken en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht/gedaan/geduwd en/of
- zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of
- zijn, verdachtes, penis tussen de billen van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2015 tot en met 15 januari 2018, op één of meer verschillende tijdstip(pen), te Almere, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- die [slachtoffer] , zijn, verdachtes, penis doen/laten kussen en/of likken en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht/gedaan/geduwd en/of
- zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of
- zijn, verdachtes, penis tussen de billen van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 september 2018, genummerd 2018138226, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd p. 1 t/m 92 (bovenaan). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 40.
3.Pagina 42 tot en met 46.
4.Pagina 12.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 oktober 2019.
6.Pagina 82, 83 en 86.