ECLI:NL:RBMNE:2019:4537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1660
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die als schoonmaker werkte, had zich op 11 mei 2016 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het UWV weigerde deze uitkering per 9 mei 2018, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betoogde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische klachten, waaronder beenklachten, duizeligheid en extreme vermoeidheid. Hij stelde dat de medische rapporten niet de juiste weergave van zijn situatie gaven en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medicatie en de gevolgen daarvan voor zijn belastbaarheid.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts zijn oordeel zorgvuldig had onderbouwd met medisch onderzoek en beschikbare informatie. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet had aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om zijn standpunten te onderbouwen met medische gegevens, wat hij niet had gedaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K. Aslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. Westmaas).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 9 mei 2018 geweigerd.
Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was werkzaam als schoonmaker voor 26,34 uur per week. Op 11 mei 2016 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Naar aanleiding van een aanvraag van eiser om een WIA-uitkering heeft verweerder de besluiten genomen die zijn genoemd onder Procesverloop.
2. Verweerder heeft eiser per 9 mei 2018 een WIA-uitkering geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
4. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beenklachten en zich heeft gebaseerd op informatie van de behandelend chirurg van 15 januari 2018, die niet de medische situatie ten tijde van de datum in geding weergeeft. Eiser vindt het verder onbegrijpelijk dat beperkingen die bij de eerstejaars ziektewetbeoordeling zijn vastgesteld op de items frequent buigen en stof, rook, gassen en dampen niet zijn overgenomen omdat zijn medische situatie sindsdien niet is veranderd. Ook is onvoldoende rekening gehouden met zijn duizeligheidsklachten en extreme vermoeidheidsklachten. Vanwege de combinatie van aandoeningen, de hartklachten, diabetes en hoge bloeddruk, had verweerder een urenbeperkingen moeten aannemen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het verzekeringsgeneeskundig protocol Diabetes Mellitus. De medicatie van eiser beïnvloedt het reactie- en concentratievermogen en daarmee de rijvaardigheid.
5. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel over de belastbaarheid van eiser heeft gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij dossieronderzoek is verricht, eiser medisch is onderzocht en de beschikbare medische informatie van de behandelend sector is meegewogen. De door eiser naar voren gebrachte klachten zijn op een kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de behandelend chirurg geen andere medische informatie heeft over de beenklachten dan hij al in zijn brief van 15 januari 2018 heeft genoemd. De rechtbank leidt daaruit af dat het medisch beeld voor wat betreft de beenklachten op de datum in geding 9 mei 2018 niet was gewijzigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit de informatie van de chirurg blijkt dat de beenklachten onvoldoende kunnen worden verklaard. Dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van extra beperkingen wegens beenklachten kan de rechtbank daarom volgen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische argumenten gezien voor het aannemen van een beperking op frequent buigen. Eiser heeft niet met medische gegevens twijfel opgeroepen over de juistheid van dit standpunt. Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat ook een beperking wegens astmatische bronchitis moet worden aangenomen laten vervallen. Ook kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd in zijn gemotiveerde oordeel, gebaseerd op zijn eigen onderzoeksbevindingen en de informatie van de behandelend sector, dat geen reden bestaat een urenbeperking aan te nemen wegens vermoeidheidsklachten. De rechtbank ziet in het Protocol Diabetes Mellitus geen aanknopingspunten daarover anders te oordelen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat een verzekeringsgeneeskundig protocol een richtlijn is voor het onderzoek en de beoordeling door de verzekeringsarts, maar niet vermeldt tot welke beperkingen van de functionele mogelijkheden de klachten dienen te leiden. Overigens wordt in het Protocol Diabetes Mellitus chronische vermoeidheid weliswaar genoemd als een van de chronische complicaties die kunnen voorkomen bij diabetespatiënten, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 augustus 2019 aangegeven dat eiser niet bekend is met complicaties door suikerziekte.
In dat rapport van 6 augustus 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder toegelicht dat de medicatie die eiser op de datum in geding gebruikte niet op de medicatielijst van het CBR (medicatie die van invloed kan zijn op de rijvaardigheid) staat en dat de medicatie dan ook geen nadelige invloed heeft op de rijvaardigheid, reactievermogen, alertheid en concentratievermogen. Het Protocol Diabetes Mellitus biedt geen aanknopingspunten eiser te volgen in zijn standpunt dat uit voorzorg wegens mogelijke wisselende bloedsuikerwaardes een beperking op verhoogd persoonlijk risico moet worden aangenomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de toelichting van verweerder ter zitting dat de medicatie gevolgen kán hebben op het reactievermogen, dat dit niet altijd het geval is en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting en zijn eigen medisch onderzoek daarvoor geen aanwijzingen heeft gevonden.
7. Tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft eiser, in het verlengde van zijn medische gronden, betoogd dat hij de functies Chauffeur heftruck en Productiemedewerker industrie om medische redenen niet kan verrichten. Uitgaande van de belastbaarheid zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 20 juni 2018, is de rechtbank van oordeel dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 12 maart 2019 bij de signaleringen voldoende toegelicht waarom de geduide functies geen overschrijding van eisers belastbaarheid opleveren. In aanvulling daarop heeft hij in een rapport van 27 augustus 2019 nader toegelicht dat eiser wel beperkt is geacht voor werken in de nacht, maar niet voor werken in de avond en voor wisselende diensten. Dat in de functie Productiemedewerker industrie in de avond moet worden gewerkt en dat in de functie Productiemedewerker industrie kan voorkomen dat op zaterdagen wordt gewerkt, levert daarom geen overschrijding van de belastbaarheid. Bovendien gaat het bij werken op zaterdag om vaste werktijden en niet om wisselende diensten.
8. Eiser voert ten slotte aan dat de functies waarvoor hij in het bezit moet zijn van een getuigschrift basisonderwijs niet geschikt zijn omdat hij het basisonderwijs niet heeft afgerond. Hij verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:479.
9. Eiser heeft het basisonderwijs niet afgerond. Zijn opleidingsniveau is vastgesteld op niveau 2. Vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1870) is dat opleidingsniveau 2 veronderstelt dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 maart 2019 blijkt dat eiser over die werkervaring beschikt. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser over opleidingsniveau 2 beschikt. Het beroep van eiser op de uitspraak van de CRvB van 13 februari 2019 slaagt niet. In die zaak is een andere situatie aan de orde dan in de zaak van eiser omdat in die zaak naast voltooid basisonderwijs enkele jaren vervolgonderwijs was vereist en de betrokkene daar niet over beschikte. Uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst van 12 maart 2019 blijkt dat voor de geselecteerde functies niet méér is vereist dan voltooid basisonderwijs.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.