ECLI:NL:CRVB:2019:479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval. Het Uwv had de WGA-uitkering beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting werd appellant bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellant waren onderschat. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom er geen verdere beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) noodzakelijk waren. Appellant voerde aan dat hij niet voldoende was gehoord en dat er sprake was van een misverstand over zijn opleidingsniveau. De Raad concludeerde dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat appellant meerdere jaren vervolgonderwijs had gevolgd, en droeg het Uwv op om het besluit te herstellen en te beoordelen of er voldoende functies beschikbaar waren die geen vervolgonderwijs vereisten. De uitspraak werd gedaan op 13 februari 2019.