ECLI:NL:RBMNE:2019:4426

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
UTR 19/84
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser had op 9 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze aanvraag werd door het UWV geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 3 juli 2019 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen toestemming heeft verleend voor het verstrekken van medische gegevens aan zijn werkgever, wat invloed had op de formulering van de uitspraak. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser stelde dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen onjuist hebben vastgesteld en dat hij niet in staat is om 36 uur per week te werken, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om een urenbeperking aan te nemen.

De rechtbank heeft ook de arbeidskundige beoordeling in ogenschouw genomen en vastgesteld dat de geduide functies passend zijn voor eiser, rekening houdend met zijn beperkingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV standhoudt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/84

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser met ingang van 9 juli 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 22 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift
ingediend.
Eiser heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische
gegevens bevatten aan de derde-partij, zijn werkgever.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Nu eiser de rechtbank geen toestemming heeft verleend om stukken met medische gegevens aan de werkgever te verstrekken, moet de rechtbank de uitspraak zodanig formuleren dat de werkgever niet via deze uitspraak geïnformeerd wordt over de gezondheidssituatie van eiser. Daarom wordt - voor zover hier van belang - het vermelden van medische gegevens hieronder zo veel als mogelijk vermeden.
2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten. Eiser is werkzaam geweest als magazijnmedewerker gedurende 40,82 uur per week. Op 11 juli 2016 heeft eiser zich voor dit werk ziek gemeld. Eiser werkt weer voor drie halve dagen per week in ander werk bij zijn werkgever. Per einde wachttijd heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op grond van een medisch en arbeidskundig onderzoek de onder “Procesverloop” vermelde besluiten genomen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering van de WIA-uitkering van eiser met ingang van 9 juli 2018 gehandhaafd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
4. Eiser stelt dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen onjuist hebben vastgesteld. Hij is niet in staat om 36 uur per week te werken. Eiser ondervindt veel problemen en heeft veel slaap nodig. Het is voor hem moeilijk om in de ochtend op te starten. Er had daarom een urenbeperking moeten worden aangenomen van 20 uur per week. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het op basis van zijn dagverhaal duidelijk is dat hij weinig energie heeft. Er worden wel fysieke beperkingen aangenomen, maar dit had aanleiding moeten zijn om ook een urenbeperking aan te nemen.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
6. Uit het rapport van 9 mei 2018 blijkt dat de primaire arts eiser op het spreekuur heeft gezien, waarbij een lichamelijk onderzoek en een onderzoek naar de psyche is verricht. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens het rapport van 8 oktober 2018 een eigen onderzoek verricht, waarbij hij eiser heeft gezien op de hoorzitting en daarbij een indruk naar zijn psyche heeft verkregen. Verder heeft ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis genomen van alle in het dossier aanwezige medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt op basis van de aanwezige informatie vast dat bij eiser sprake is van aanhoudende onverklaarbare fysieke klachten. Eiser richt voortdurend zijn aandacht op de pijn(ervaring) waardoor hij in een vicieuze cirkel blijft hangen. Dit heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een anti-revaliderend effect en staat de opbouw van zijn (spier)conditie in de weg. Fysieke oorzaken voor zijn klachten zijn inmiddels uitgesloten. Als behandeling lijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep met name cognitieve gedragstherapie zeer effectief bij het ervaren van chronische pijn, maar eiser lijkt er niet voor open te staan. Ondanks dat de klachten van eiser moeilijk objectiveerbaar zijn, heeft de primaire arts die klachten erkend en betrokken in zijn oordeelsvorming. Het beeld rechtvaardigt lichte beperkingen ten aanzien van normaal functioneren. Er is geen aandoening aanwezig voor het aannemen van forsere beperkingen. Verder ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (de Standaard) geen indicatie om een urenbeperking aan te nemen.
7. De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens en wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de rapporten van de (verzekerings)artsen tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn of op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De (verzekerings)artsen hebben de door eiser aangevoerde klachten onderkend en voldoende inzichtelijk gemaakt welke objectieve beperkingen hieruit voortvloeien. Uit het rapport van de primaire arts volgt dat uit uitgebreid onderzoek door het UMCU geen oorzaak is gevonden voor de ervaren klachten van eiser. Eiser heeft van oktober 2016 tot maart 2017 een multidisciplinaire revalidatietraining gevolgd bij Ciran en krijgt nu nog eens in de twee weken fysiotherapie. Bij het lichamelijk onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. Er is sprake van een medisch niet objectiveerbare aandoening. Omdat eiser wel een plausibel en consistent verhaal vertelt, worden er beperkingen aangenomen op het gebied van (trap)lopen, staan, kracht zetten, repetitieve bewegingen maken met de armen en het beroepsmatig besturen van voertuigen. Deze beperkingen heeft de primaire arts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 mei 2018. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat blijven bewegen belangrijk is voor de gezondheid van het bewegingsapparaat. De rechtbank is niet gebleken dat de (verzekerings)artsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd aan de hand waarvan objectiveerbaar kan worden vastgesteld dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
8. Verder is de rechtbank niet gebleken dat voor het aannemen van een urenbeperking op preventieve gronden aanleiding bestaat. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is van de CRvB dat voor het aannemen van een urenbeperking pas aanleiding is, indien met het stellen van beperkingen op andere onderdelen van de FML niet op voldoende wijze aan de klachten tegemoet kan worden gekomen. Als voorbeeld verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 17 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI1771). Eiser heeft in beroep geen nadere geobjectiveerde medische gegevens of stukken overgelegd, waaruit zou blijken dat een urenbeperking wel is aangewezen. De wijze waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, zoals onder meer blijkt uit het dagverhaal, is onvoldoende om een urenbeperking aan te nemen. Er moet immers bij de beoordeling volgens medisch objectieve maatstaven gemeten worden. De beroepsgronden slagen niet.
9. Met betrekking tot het arbeidskundige aspect van de beoordeling stelt eiser dat de geduide functies niet passend zijn.
10. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige in haar rapport van 24 mei 2018 heeft geconcludeerd dat eiser, rekening houdend met de FML van 9 mei 2018, geschikt wordt geacht tot het verrichten van de volgende functies: Receptionist, baliemedewerker, Administratief medewerker (document scannen) en Telefonist, receptionist, typist. Daarnaast heeft zij drie aanvullende functies geduid. Op basis van de arbeidskundige beoordeling is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 24,98%. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich in het rapport van 6 november 2018 hierbij aangesloten. Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de geduide functies niet passend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Eiser moet dan ook in staat worden geacht de werkzaamheden behorende bij die functies te verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.