Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser had op 9 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze aanvraag werd door het UWV geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 3 juli 2019 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen toestemming heeft verleend voor het verstrekken van medische gegevens aan zijn werkgever, wat invloed had op de formulering van de uitspraak. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser stelde dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen onjuist hebben vastgesteld en dat hij niet in staat is om 36 uur per week te werken, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om een urenbeperking aan te nemen.
De rechtbank heeft ook de arbeidskundige beoordeling in ogenschouw genomen en vastgesteld dat de geduide functies passend zijn voor eiser, rekening houdend met zijn beperkingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV standhoudt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.