5.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
GBA [adres] [woonplaats]
Op het adres staan de volgende personen ingeschreven:
[slachtoffer] , geboren op [1959] te [geboorteplaats] (overledene)
[nabestaande] , geboren op [1991] te [woonplaats]
[medeverdachte 2] , geboren op [1986] te [geboorteplaats]
[verdachte] , geboren op [1987] te [geboorteplaats]
[medeverdachte 3] , geboren op [1975] te [geboorteplaats]
(…)
[medeverdachte 1] (…) verblijft op de [adres] .
Tijdens het politieverhoor op 30 oktober 2017 heeft verdachte verklaard:
“
[medeverdachte 1] : (…) toen is er ook ruzie in huis door ontstaan omdat mijn moeder (…) niet wilde eten en drinken (…)
[medeverdachte 1] : (…) ik heb m’n moeder één klap op haar arm gegeven (…)
(…) Q: Waarom heb je een klap op haar arm gegeven?
[medeverdachte 1] : Ja, dat was meer uit boosheid van: He mamma, kom op. Word wakker. Ga eten en ga jezelf niet uithongeren (…) en mijn zus en mijn zwager hebben haar ook geslagen. Mijn zwager (…) op de arm, maar mijn zus heeft (…) op haar hoofd geslagen.
Tijdens haar tweede politieverhoor heeft verdachte nader verklaard:
“
[medeverdachte 1] : (…) we werden wel echt een beetje boos van: Nou, kom op. Ga nou even eten. (…)
P: (…) Waar waren jullie toen die ruzie begon?
[medeverdachte 1] : In de huiskamer.
P: Wie waren er dan allemaal?
[medeverdachte 1] : Iedereen.”
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard:
“
V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte
V: Wat voor geweld heb jij op je moeder gedaan?
A: Ik heb tikken op het hoofd gegeven en op dr rug.
(…) V: Wat was daar de aanleiding voor dan?
A: Mama die wou niet meer eten.”
Tijdens haar verhoor als getuige bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte 2] nader verklaard:
commissaris nader verklaard:
“
U hebt verklaard over een incident waarbij u uw moeder zelf ook hebt geslagen (…) hoe ging dit, wie waren erbij?
[antwoord [medeverdachte 2] ]: Iedereen was erbij. (…) [verdachte] heeft wat tikken uitgedeeld. [medeverdachte 3] heeft haar geslagen en ik ook. (…) op haar hoofd en rug.
Wanneer heeft dit incident plaatsgevonden?
(…) Ik houd u voor wat u en [medeverdachte 3] hebben verklaard. (p.1212: 4 weken voor overlijden; [medeverdachte 3] : 1 week/3-4 dagen voor overlijden, p. 1131-33). Er zit best een verschil tussen. Als ik het u voorhoud, was het vier weken of wat korter?
[antwoord [medeverdachte 2] ]: Het was een paar weken(de rechtbank begrijpt: vóór het overlijden van mevrouw [slachtoffer] )
Heeft zoiets één keer plaatsgevonden of is het vaker gebeurd?
[antwoord [medeverdachte 2] ]: ‘Nee, één keer.”
Ook medeverdachte [medeverdachte 3] heeft als getuige bij de rechter-commissaris over het geweldsincident in huis verklaard:
“U hebt verklaard over een incident waarbij meerdere mensen mevrouw [slachtoffer] zouden hebben geslagen.
[antwoord [medeverdachte 3] ] Ja. Ik heb haar een klap op de arm gegeven.(…)
Heeft zoiets één keer plaatsgevonden of is het vaker gebeurd?
[antwoord [medeverdachte 3] ] Eén keer.”
Vrijspraak zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge
De rechtbank heeft geconstateerd dat door onder meer een radioloog en patholoog onderzoek is verricht aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] . Tijdens de onderzoeken zijn door de radioloog en patholoog diverse letsels en fracturen waargenomen, waaronder gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is de vraag of voornoemd letsel aan verdachte kan worden toegerekend. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte en haar medeverdachten hebben bekend dat er één geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij mevrouw [slachtoffer] door hen gezamenlijk is geslagen. Hoewel de rechtbank op grond van deze verklaringen bewezen acht dat de verdachten mevrouw [slachtoffer] hebben geslagen, is zij van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel tijdens dit geweldsincident is veroorzaakt. Uit het letseldateringsonderzoek dat door de patholoog is verricht blijkt namelijk dat sprake is van zowel recent als oud letsel. Een precieze datum waarop de gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen zijn veroorzaakt valt niet te geven. Evenmin kan worden vastgesteld of het letsel een gevolg is van de geweldshandelingen die door de verdachten zijn verricht. Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat de geweldshandelingen die door de verdachten tijdens het geweldsincident zijn verricht niet passen bij het geconstateerde letsel, nog daar gelaten of het letsel zwaar lichamelijk letsel oplevert in de zin van artikel 82 van het wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast blijkt nergens uit dat verdachte op een ander moment dan voornoemd geweldsincident tegen mevrouw [slachtoffer] geweld heeft gebruikt, dan wel dat zij daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd.
Nu niet kan worden vastgesteld of het letsel zoals in de tenlastelegging is opgenomen door verdachte is veroorzaakt, dan wel dat verdachte daar een substantiële bijdrage aan heeft geleverd, wordt verdachte van het onder feit 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken.
Onder feit 2 subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat zij mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Zoals hiervoor is besproken, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het veroorzaken van het in de tenlastelegging opgenomen letsel. Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van het onderdeel dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft gehad.
Medeplegen van mishandeling
De rechtbank acht wèl wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 impliciet ten laste gelegde medeplegen van de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen sprake is wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Daarbij hoeven niet alle delictsbestanden door alle daders vervuld te zijn. De relevante criteria in dit verband zijn de vragen of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en of er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering (zie o.a. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis en HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662, m.nt. N. Rozemond, NJ 2018/256). In de onderhavige zaak blijkt uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten dat er sprake is geweest van een collectief geweldsincident waarbij alle verdachten betrokken waren. Hoewel de verschillende verklaringen van de verdachten niet eenduidig zijn over het moment waarop het geweldsincident zou hebben plaatsgevonden, spreken zij allen over hetzelfde eenmalige incident dat blijkens hun verklaringen in elk geval binnen de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal dan ook ten aanzien van verdachte uitgaan van één geweldsincident ergens in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017.
Op het moment dat het collectieve geweldincident plaatsvond, bevonden de verdachten zich met zijn allen in de woonkamer van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Over de aanleiding van het geweldsincident heeft zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat ze allemaal boos waren op mevrouw [slachtoffer] omdat ze niet meer wilde eten en drinken. Uit boosheid, en misschien ook wel uit frustratie, hebben de verdachten mevrouw [slachtoffer] geslagen. Verdachte heeft ook bekend dat zij tijdens het geweldsincident mevrouw [slachtoffer] heeft geslagen. Door mevrouw [slachtoffer] op te slaan, heeft verdachte deelgenomen aan het geweld tegen mevrouw [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering en daarmee aan het criterium voor medeplegen is voldaan.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte door het opzettelijk slaan van mevrouw [slachtoffer] , zich aan mishandeling schuldig heeft gemaakt. Naar oordeel van de rechtbank staat met het opzettelijk slaan van de arm, genoegzaam vast dat mevrouw [slachtoffer] daar pijn van heeft ondervonden (zie ook Hoge Raad, 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL9052). Daar komt nog bij dat uit de andere bewijsmiddelen volgt dat mevrouw [slachtoffer] tijdens het geweldsincident niet alleen op haar arm maar ook op haar hoofd en rug is geslagen. De rechtbank is van oordeel dat zonder meer staat vast dat mevrouw [slachtoffer] van voornoemde gedragingen pijn heeft ondervonden. Het verweer van de raadsman gaat dan ook niet op en wordt door de rechtbank verworpen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van haar moeder, mevrouw [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte zich vaker heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van mevrouw [slachtoffer] . De door de officier aangehaalde filmfragmenten van 11 september en 9 oktober 2017 waarin verdachte [medeverdachte 1] zegt dat hij en de anderen mevrouw [slachtoffer] hebben geslagen, is zonder steunbewijs onvoldoende.