ECLI:NL:RBMNE:2019:3803

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
16/707344-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over de mishandeling en dood van een vrouw door haar schoonzoon en de mishandeling door haar dochters

Op 14 augustus 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Utrecht, die is veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf voor de moord op zijn schoonmoeder. De rechtbank legde ook tbs met dwangverpleging op, gezien de ernstige persoonlijkheidsstoornis van de verdachte. De man heeft zijn schoonmoeder op 24 oktober 2017 om het leven gebracht door haar te mishandelen. De rechtbank oordeelde dat hij alleen verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer, ondanks dat zijn twee schoonzussen en een schoonzoon ook betrokken waren bij eerdere mishandelingen. Deze drie medeverdachten zijn veroordeeld tot celstraffen van respectievelijk drie maanden, twee maanden en zes weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet afdoet aan de ernst van zijn daden. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en de deskundigen van het Pieter Baan Centrum in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte een gevaar voor de maatschappij vormt, wat de oplegging van tbs rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de mishandeling plaatsvond, zoals de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, in aanmerking genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/707344-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 februari 2018 (pro forma), 7 mei 2018 (pro forma), 17 juli 2018 (pro forma), 11 september 2018 (pro forma), 22 januari 2019 (regie), 17 en 18 juli 2019 (inhoudelijke behandeling) en 14 augustus 2019 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. A.M. Tromp en J. Grijns en van hetgeen verdachte en mr. J.H. van Dijk, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens nabestaande [nabestaande] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, haar moeder [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd;
feit 1 subsidiairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, haar moeder [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 1 meer subsidiairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, haar moeder [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 2 primairin de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, haar moeder [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld;
feit 2 subsidiairin de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, haar moeder [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK VAN FEIT 1

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde. Er bestaat geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte bij het overlijden van mevrouw [slachtoffer] is betrokken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Alle vier de verdachten hebben verklaard geweld tegen mevrouw [slachtoffer] te hebben gebruikt, ze ontkennen echter allemaal het dodelijk letsel te hebben veroorzaakt. De forensische bevindingen bieden geen uitsluitsel over de doodsoorzaak. Daarnaast ontbreekt ooggetuigenbewijs aan de hand waarvan duidelijkheid zou kunnen worden geschaft. Het dossier bevat wel veel verklaringen over de geweldshandelingen die ten aanzien van mevrouw [slachtoffer] zijn verricht. Voornoemde verklaringen zijn echter sterk wisselend. Aan de hand van die verklaringen kan niet worden vastgesteld dat in de ten laste gelede periode dodelijke klappen zijn toegebracht en al helemaal niet dat verdachte daarbij betrokken was. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte een aandeel heeft gehad in het geweld daags voor de dood van mevrouw [slachtoffer] , dan ontbreekt het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het overlijden van mevrouw [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en hetgeen tijdens de terechtzittingen is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte woonde samen met de medeverdachten en mevrouw [slachtoffer] in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Op 23 oktober 2017 is door de verdachten rond elf uur ’s avonds eten besteld. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben samen met mevrouw [slachtoffer] in de woonkamer gegeten. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben samen op hun slaapkamer gegeten. Na het eten is mevrouw [slachtoffer] in de nacht van 23 op 24 oktober 2017 tussen kwart voor twaalf ’s nachts en half één ’s nachts naar bed gegaan. Op dat moment bevonden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zich in de woonkamer en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich in hun slaapkamer. Vervolgens is medeverdachte [medeverdachte 1] naar de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] toegegaan en hebben zij met elkaar gesproken. Verdachte heeft verklaard dat zij medeverdachte [medeverdachte 1] en mevrouw [slachtoffer] met elkaar heeft horen praten, vervolgens naar bed is gegaan en die nacht niet uit haar bed is geweest.
Op 24 oktober 2017 wordt mevrouw [slachtoffer] rond acht uur ’s ochtends dood in haar bed aangetroffen. Door de patholoog is geconcludeerd dat mevrouw [slachtoffer] is overleden ten gevolge van geweld op de neus en de mond, op de hals/kaaklijn of op de romp, elk op zich of in combinatie. Uit het rapport van de patholoog volgt daarnaast dat het letsel aan de hals/kaaklijn en buik meerdere tot enkele (tientallen) minuten voor het overlijden is ontstaan.
Nu er geen aanknopingspunten bestaan dat die nacht andere personen dan de bewoners in de woning aanwezig waren, kan het niet anders dan dat mevrouw [slachtoffer] door een van de verdachten in de nacht van 23 oktober op 24 oktober 2017 om het leven is gebracht. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is
wiemevrouw [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs bestaat dat verdachte het letsel heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan mevrouw [slachtoffer] is overleden. Evenmin bestaat er bewijs dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het veroorzaken van het letsel. De rechtbank overweegt hierbij dat nergens uit het dossier blijkt dat verdachte die nacht haar slaapkamer heeft verlaten. Uit het dossier kan ook niet worden afgeleid dat verdachte op een andere wijze bij de dood van mevrouw [slachtoffer] betrokken is geweest.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. Het zwaar lichamelijk letsel dat bij mevrouw [slachtoffer] is vastgesteld, te weten de gebroken ribben, past niet bij de geweldshandelingen en de mate van geweld die door verdachte zijn uitgeoefend.
Het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend te bewijzen. In de ten laste gelegde periode is mevrouw [slachtoffer] meerdere malen door verdachte en zijn medeverdachten mishandeld. Door de verdachten wordt over vier verschillende momenten verklaard waarop mevrouw [slachtoffer] door hen zou zijn mishandeld. Welk letsel door het handelen van welke verdachte is veroorzaakt is lastig na te gaan maar dat hun slagen tot blauwe plekken hebben geleid en mevrouw [slachtoffer] daar pijn van heeft ondervonden is evident. Doordat de verdachten mevrouw [slachtoffer] opzettelijk hebben geduwd en geslagen staat, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad, voldoende vast dat daardoor pijn is veroorzaakt.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel en verwijst daarbij naar de jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarnaast ontbreekt het causaal verband tussen het letsel en de gedragingen van verdachte. Verdachte dient om die reden van de ten laste gelegde zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge te worden vrijgesproken.
Verdachte dient ook van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De verklaringen van de verdachten over de geweldshandelingen en ieders aandeel zijn sterk wisselend. Ook wisselen de verklaringen sterk over het moment waarop het geweldsincident zou hebben plaatsgevonden. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de onduidelijkheid van de verklaringen ertoe leidt dat geen sprake is van betrouwbaar en overtuigend bewijs. Ook wordt verzocht om de laatste verklaring van verdachte van het bewijs uit te sluiten omdat de verklaring, mede gelet op de ‘traumatic bonding’ als onbetrouwbaar moet worden beschouwd. Daarnaast wordt de verklaring op geen enkele wijze ondersteund. Indien de geweldshandelingen wel bewezen worden geacht, kunnen de gedragingen niet als mishandeling worden gekwalificeerd omdat niet kan worden vastgesteld dat pijn of letsel is veroorzaakt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 [1]
GBA [adres] [woonplaats]
Op het adres staan de volgende personen ingeschreven:
[slachtoffer] , geboren op [1959] te [geboorteplaats] (overledene)
[nabestaande] , geboren op [1991] te [woonplaats]
[medeverdachte 2] , geboren op [1986] te [geboorteplaats]
[verdachte] , geboren op [1987] te [geboorteplaats]
[medeverdachte 3] , geboren op [1975] te [geboorteplaats]
(…)
[medeverdachte 1] (…) verblijft op de [adres] . [2]
Tijdens het politieverhoor op 30 oktober 2017 heeft verdachte verklaard:

[medeverdachte 1] : (…) toen is er ook ruzie in huis door ontstaan omdat mijn moeder (…) niet wilde eten en drinken (…) [3]
[medeverdachte 1] : (…) ik heb m’n moeder één klap op haar arm gegeven (…)
(…) Q: Waarom heb je een klap op haar arm gegeven?
[medeverdachte 1] : Ja, dat was meer uit boosheid van: He mamma, kom op. Word wakker. Ga eten en ga jezelf niet uithongeren (…) en mijn zus en mijn zwager hebben haar ook geslagen. Mijn zwager (…) op de arm, maar mijn zus heeft (…) op haar hoofd geslagen. [4]
Tijdens haar tweede politieverhoor heeft verdachte nader verklaard:

[medeverdachte 1] : (…) we werden wel echt een beetje boos van: Nou, kom op. Ga nou even eten. (…)
P: (…) Waar waren jullie toen die ruzie begon?
[medeverdachte 1] : In de huiskamer.
P: Wie waren er dan allemaal?
[medeverdachte 1] : Iedereen.” [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard:

V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte [6]
V: Wat voor geweld heb jij op je moeder gedaan?
A: Ik heb tikken op het hoofd gegeven en op dr rug.
(…) V: Wat was daar de aanleiding voor dan?
A: Mama die wou niet meer eten. [7]
Tijdens haar verhoor als getuige bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte 2] nader verklaard:
commissaris nader verklaard:

U hebt verklaard over een incident waarbij u uw moeder zelf ook hebt geslagen (…) hoe ging dit, wie waren erbij?
[antwoord [medeverdachte 2] ]: Iedereen was erbij. (…) [verdachte] heeft wat tikken uitgedeeld. [medeverdachte 3] heeft haar geslagen en ik ook. (…) op haar hoofd en rug. [8]
Wanneer heeft dit incident plaatsgevonden?
(…) Ik houd u voor wat u en [medeverdachte 3] hebben verklaard. (p.1212: 4 weken voor overlijden; [medeverdachte 3] : 1 week/3-4 dagen voor overlijden, p. 1131-33). Er zit best een verschil tussen. Als ik het u voorhoud, was het vier weken of wat korter?
[antwoord [medeverdachte 2] ]: Het was een paar weken(de rechtbank begrijpt: vóór het overlijden van mevrouw [slachtoffer] ) [9]
Heeft zoiets één keer plaatsgevonden of is het vaker gebeurd?
[antwoord [medeverdachte 2] ]: ‘Nee, één keer. [10]
Ook medeverdachte [medeverdachte 3] heeft als getuige bij de rechter-commissaris over het geweldsincident in huis verklaard:
“U hebt verklaard over een incident waarbij meerdere mensen mevrouw [slachtoffer] zouden hebben geslagen.
[antwoord [medeverdachte 3] ] Ja. Ik heb haar een klap op de arm gegeven.(…) [11]
Heeft zoiets één keer plaatsgevonden of is het vaker gebeurd?
[antwoord [medeverdachte 3] ] Eén keer. [12]
Bewijsoverweging
Vrijspraak zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge
De rechtbank heeft geconstateerd dat door onder meer een radioloog en patholoog onderzoek is verricht aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] . Tijdens de onderzoeken zijn door de radioloog en patholoog diverse letsels en fracturen waargenomen, waaronder gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is de vraag of voornoemd letsel aan verdachte kan worden toegerekend. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte en haar medeverdachten hebben bekend dat er één geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij mevrouw [slachtoffer] door hen gezamenlijk is geslagen. Hoewel de rechtbank op grond van deze verklaringen bewezen acht dat de verdachten mevrouw [slachtoffer] hebben geslagen, is zij van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel tijdens dit geweldsincident is veroorzaakt. Uit het letseldateringsonderzoek dat door de patholoog is verricht blijkt namelijk dat sprake is van zowel recent als oud letsel. Een precieze datum waarop de gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen zijn veroorzaakt valt niet te geven. Evenmin kan worden vastgesteld of het letsel een gevolg is van de geweldshandelingen die door de verdachten zijn verricht. Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat de geweldshandelingen die door de verdachten tijdens het geweldsincident zijn verricht niet passen bij het geconstateerde letsel, nog daar gelaten of het letsel zwaar lichamelijk letsel oplevert in de zin van artikel 82 van het wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast blijkt nergens uit dat verdachte op een ander moment dan voornoemd geweldsincident tegen mevrouw [slachtoffer] geweld heeft gebruikt, dan wel dat zij daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd.
Nu niet kan worden vastgesteld of het letsel zoals in de tenlastelegging is opgenomen door verdachte is veroorzaakt, dan wel dat verdachte daar een substantiële bijdrage aan heeft geleverd, wordt verdachte van het onder feit 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken.
Onder feit 2 subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat zij mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Zoals hiervoor is besproken, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het veroorzaken van het in de tenlastelegging opgenomen letsel. Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van het onderdeel dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft gehad.
Medeplegen van mishandeling
De rechtbank acht wèl wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 impliciet ten laste gelegde medeplegen van de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen sprake is wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Daarbij hoeven niet alle delictsbestanden door alle daders vervuld te zijn. De relevante criteria in dit verband zijn de vragen of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en of er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering (zie o.a. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis en HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662, m.nt. N. Rozemond, NJ 2018/256).
In de onderhavige zaak blijkt uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten dat er sprake is geweest van een collectief geweldsincident waarbij alle verdachten betrokken waren. Hoewel de verschillende verklaringen van de verdachten niet eenduidig zijn over het moment waarop het geweldsincident zou hebben plaatsgevonden, spreken zij allen over hetzelfde eenmalige incident dat blijkens hun verklaringen in elk geval binnen de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal dan ook ten aanzien van verdachte uitgaan van één geweldsincident ergens in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017.
Op het moment dat het collectieve geweldincident plaatsvond, bevonden de verdachten zich met zijn allen in de woonkamer van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Over de aanleiding van het geweldsincident heeft zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat ze allemaal boos waren op mevrouw [slachtoffer] omdat ze niet meer wilde eten en drinken. Uit boosheid, en misschien ook wel uit frustratie, hebben de verdachten mevrouw [slachtoffer] geslagen. Verdachte heeft ook bekend dat zij tijdens het geweldsincident mevrouw [slachtoffer] heeft geslagen. Door mevrouw [slachtoffer] op te slaan, heeft verdachte deelgenomen aan het geweld tegen mevrouw [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering en daarmee aan het criterium voor medeplegen is voldaan.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte door het opzettelijk slaan van mevrouw [slachtoffer] , zich aan mishandeling schuldig heeft gemaakt. Naar oordeel van de rechtbank staat met het opzettelijk slaan van de arm, genoegzaam vast dat mevrouw [slachtoffer] daar pijn van heeft ondervonden (zie ook Hoge Raad, 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL9052). Daar komt nog bij dat uit de andere bewijsmiddelen volgt dat mevrouw [slachtoffer] tijdens het geweldsincident niet alleen op haar arm maar ook op haar hoofd en rug is geslagen. De rechtbank is van oordeel dat zonder meer staat vast dat mevrouw [slachtoffer] van voornoemde gedragingen pijn heeft ondervonden. Het verweer van de raadsman gaat dan ook niet op en wordt door de rechtbank verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van haar moeder, mevrouw [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte zich vaker heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van mevrouw [slachtoffer] . De door de officier aangehaalde filmfragmenten van 11 september en 9 oktober 2017 waarin verdachte [medeverdachte 1] zegt dat hij en de anderen mevrouw [slachtoffer] hebben geslagen, is zonder steunbewijs onvoldoende.

6.BEWEZENVERKLARING

feit 2 subsidiair
in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend haar moeder [slachtoffer] ,
- op/tegen het hoofd en/of de romp en/of armen, heeft geslagen
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 2 subsidiairmedeplegen van mishandeling
,terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
Als strafverzwarende omstandigheid wordt meegewogen dat verdachte geweld tegen haar moeder heeft gebruikt. Gelet op het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) is er geen reden om het ten laste gelegde niet of in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie veel te fors is. Verdachte is naast verdachte ook slachtoffer. Uit het rapport van het PBC volgt dat er aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake was van ‘traumatic bonding’. Ook wordt in voornoemd rapport vastgesteld dat verdachte weinig inzicht heeft in haar belevingswereld en kritiekloos meegaat in de belevingswereld van medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte door de strafzaak (bijna) alles in haar leven heeft verloren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig gemaakt aan de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] , op zich al een ernstig strafbaar feit. Daar komt nog bij dat uit het dossier volgt dat aan deze mishandeling een geruime periode van ernstig geweld tegen mevrouw [slachtoffer] voorafging en mevrouw [slachtoffer] sterk was verzwakt. Desondanks is verdachte samen met de medeverdachten overgegaan tot het mishandelen van mevrouw [slachtoffer] en hebben zij haar in een machteloze positie gebracht. Als strafverzwarende omstandigheid wordt meegewogen dat mevrouw [slachtoffer] de moeder van verdachte is. Daarnaast heeft het voorval in de woning van mevrouw [slachtoffer] plaatsgevonden. De eigen woning is bij uitstek de aangewezen plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. De omstandigheid dat mevrouw [slachtoffer] de verdachten onderdak heeft geboden toen zij dat nodig hadden en de verdachten vervolgens door hun handelen op brute wijze misbruik hebben gemaakt van de welwillendheid van mevrouw [slachtoffer] , maakt het des te erger.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte niet alleen mevrouw [slachtoffer] pijn toegebracht, maar heeft verdachte er ook aan bijgedragen dat mevrouw [slachtoffer] de laatste weken van haar leven heeft doorgebracht in een omgeving die voor haar beangstigend, bedreigend en vernederend moet zijn geweest en waarbij haar ook lichamelijk geweld is toegebracht door diegenen die juist voor haar zouden moeten zorgen.
Persoon van verdachte
Bij het bepalen van de strafoplegging heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zal niet in het voordeel of nadeel van verdachte worden meegewogen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de PBC-rapportage van 1 augustus 2018 van de deskundigen D.C.W.H. Naus, psychiater en A. Witvliet, GZ-psycholoog. De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat verdachte toerekeningsvatbaar is.
Door de deskundigen is ook geconstateerd dat verdachte kritiekloos meegaat in de denkwijze van medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarnaast wekt verdachte de indruk dat ze niet in staat is om zich uit de ongezonde en schadelijke relatie met medeverdachte [medeverdachte 1] te onttrekken. Volgens de deskundigen bestaan er aanwijzingen dat verdachte in een psychologisch proces van ‘traumatic bonding’ terecht is gekomen, een proces waarbij het slachtoffer vanuit overlevingsdrang sympathie ontwikkelt voor de agressor. Voornoemd psychologisch mechanisme is echter geen op zichzelf staande stoornis.
Voornoemd mechanisme lijkt ook een rol te spelen in het bepalen van het recidiverisico.
Er is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een laag risico op herhaling van gewelddadig gedrag. Door de deskundigen wordt het recidiverisico echter als vermoedelijk hoog ingeschat indien verdachte een relatie met medeverdachte [medeverdachte 1] blijft houden.
Hoewel er zorgen bestaan worden door de deskundigen geen aanbevelingen gedaan voor het opleggen van interventies, in verband met het lage recidiverisico en het ontbreken van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens.
Ook uit het reclasseringsrapport van 15 juli 2019 volgt dat er zorgen zijn over de relatie met medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarnaast bestaan er op verschillende leefgebieden problemen. Verdachte heeft tijdens het schorsingstoezicht echter herhaaldelijk afspraken genegeerd, geen openheid van zaken gegeven en is het lastig gebleken om bij verdachte tot gedragsverandering te komen. De reclassering heeft daardoor twijfels over de invulling van het reclasseringstoezicht en ziet af van een advies om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op de inhoud van het rapport van de deskundigen, waarin het vermoeden van traumatic bonding wordt benoemd maar tevens wordt geconcludeerd dat dit geen op zichzelf staande stoornis betreft en verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, ziet de rechtbank geen aanleiding strafvermindering toe te passen.
Op te leggen straf
Uit de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS volgt dat het oriëntatiepunt voor een mishandeling een geldboete van € 500,- is. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de omstandigheden waaronder de mishandeling is verricht, in zijn geheel niet te vergelijken is met een situatie waar de oriëntatiepunten op zien. Gelet op de aard en de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf kan worden volstaan. Om die reden ziet de rechtbank ook aanleiding om van de oriëntatiepunten af te wijken. Ook zal van de eis van de officier van justitie wordt afgeweken nu de rechtbank slechts één moment bewezen verklaard acht in plaats van vier verschillende momenten waar de officier van justitie van uit is gegaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden is met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet -gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen en de reclassering – geen aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder feit 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en
C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.D.M. Osinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] gepleegd,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, haar moeder [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het neusbeen en/of een breuk van het strottenhoofd en/of een of meer ribbreuken, heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden, en/of
- op/tegen de hals te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden, en/of
- op/tegen de romp te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden,
althans een of meer geweldshandeling(en) tegen die [slachtoffer] te plegen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend haar moeder [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] heeft gepleegd;
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan haar moeder [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het strottenhoofd en tongbeen en/of een of meer ribbreuk(en), heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen) op/tegen hoofd en/of romp en/of armen en/of benen, althans het lichaam, te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of
- met kracht vast te pakken en/of te duwen en/of te gooien;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend haar moeder [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen) op/tegen het hoofd en/of de romp en/of armen en/of benen, althans het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, en/of
- met kracht heeft vastgepakt en/of geduwd en/of gegooid,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] heeft gepleegd, hetgeen zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het strottenhoofd en tongbeen en/of een of meer ribbreuk(en), ten gevolge heeft gehad;
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
***

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 20 maart 2018, 24 september 2018, 29 mei 2019, onderzoek 31Azie17 / MD4R017118, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, District Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 1760 en het Forensisch Dossier opgemaakt in voornoemd onderzoek en door voornoemde eenheid op 20 september 2018, doorgenummerd 1 tot en met 348. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het relaas proces-verbaal, p. 6.
3.Het proces-verbaal 1e verhoor [verdachte] , p. 995.
4.Het proces-verbaal 1e verhoor [verdachte] , p. 996.
5.Het proces-verbaal 2e verhoor [verdachte] , p. 1030.
6.Het proces-verbaal 4e verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1641.
7.Het proces-verbaal 4e verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1679.
8.Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 2] , d.d. 17 april 2019, p. 4.
9.Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 2] , d.d. 17 april 2019, p. 4-5.
10.Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 2] , d.d. 17 april 2019, p. 5.
11.Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 3] , d.d. 17 april 2019, p. 4.
12.Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 3] , d.d. 17 april 2019, p. 5.