ECLI:NL:RBMNE:2019:347

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
16/659344-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met vrijspraak voorbedachte raad en TBS met dwangverpleging

Op 1 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 11 mei 2018 in Emmeloord [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door meermalen met een mes in de nek/hals en rug te steken. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2019. De officier van justitie, mr. R.E. Leuven, eiste een veroordeling voor moord, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.J.B. Rijser, pleitte voor vrijspraak van moord en stelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel schuldig was aan doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, niet strafbaar was ten aanzien van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank de vordering van [benadeelde 1] tot uitvaartkosten heeft toegewezen, maar de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659344-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië),
gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Leuven en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. C.J.B. Rijser, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. A.J. van der Kolk, advocaat te Zwolle, namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte op 11 mei 2018 in Emmeloord opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een mes in zijn nek/hals en rug te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de impliciet primair ten laste gelegd moord wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de impliciet primair ten laste gelegde moord. Hij stelt zich – samengevat – op het standpunt dat er geen sprake was van voorbedachte raad; er kan niet worden vastgesteld dat verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer dood te steken. Verdachte erkent wel dat het slachtoffer door zijn mes om het leven is gekomen. De impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag kan daarom wel bewezen worden verklaard, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
Bewijsmiddelen [1]
Op 11 mei 2018 om 16:49 uur is [slachtoffer] overleden. [2] Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verrichte pathologisch onderzoek en het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport blijkt dat het intreden van de dood van het slachtoffer verklaard wordt door algehele weefselschade door substantieel bloedverlies en functiestoornissen van de linkerlong (en secundair van overige organen), opgelopen door twee steekletsels aan de hals/nek links en de rug links. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 18 januari 2019 verklaard dat het slachtoffer door zijn mes om het leven is gekomen. [4]
Een verbalisant heeft de met behulp van een camera vastgelegde beelden van 11 mei 2018 bekeken, welke camera is geplaatst aan de gevel van cafetaria/restaurant Taj Mahal (hierna: Taj Mahal) aan de Korte Achterzijde 16B te Emmeloord en heeft daarover het volgende gerelateerd:

15:45:21 uur
Ik zie dat rechts in beeld een persoon de toegangsdeur van de Taj Mahal uit komt lopen. Ik herken deze persoon als: [verdachte] .
15:46:42 uur
Ik zie dat links in beeld een witte Volkswagen Polo verschijnt.
15:47:29 uur
De bestuurder herken ik ambtshalve als zijnde [getuige 1] . De bijrijder blijkt later genaamd te zijn: [slachtoffer] .
15:54:16 uurIk zie dat [verdachte] zijn rechterarm ineens met een snelle beweging omhoog brengt tot gelijke hoogte als zijn hoofd. Ik zie dat de rechterhand van [verdachte] iets vast houdt. Ik zie dat [verdachte] zijn rechterarm en hand met hoge snelheid omlaag brengt en een hakkende beweging maakt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat [verdachte] hierna weer zijn rechterarm en hand omhoog brengt, ditmaal tot ruim boven zijn hoofd. Ik zie dat [slachtoffer] weg duikt van [verdachte] . Ik zie dat [slachtoffer] weg rent van [verdachte] . Ik zie dat, voordat [slachtoffer] weg kan rennen, [verdachte] voor een tweede keer zijn rechterarm en hand met hoge snelheid naar beneden brengt en wederom een hakkende beweging maakt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat [verdachte] hierna nogmaals een snelle hakkende beweging maakt in de richting van [slachtoffer] .’ [5]
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Ik hoorde [slachtoffer] plots schreeuwen. Ik hoorde “AH” en keek gelijk achterom. Ik zag toen dat [slachtoffer] bloedde. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] in zijn rug stak. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een mes had. Het was volgens mij een mes met een blauw handvat. Ik heb ook bij de eerste steek gezien dat [verdachte] het mes uit de nek haalde van [slachtoffer] . (…)’ [6]
Bewijsoverwegingen
Doodslag
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Hij heeft tweemaal met een mes hakkende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer. Uit het pathologisch onderzoek van het NFI is gebleken dat verdachte het slachtoffer daarbij in zijn nek/hals en in zijn rug heeft geraakt, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
De verdachte heeft aangevoerd – naar de rechtbank hem begrijpt – dat hij met zijn handelen niet de dood van het slachtoffer heeft beoogd.
Door het slachtoffer meerdere malen met een mes in zijn lichaam te steken, heeft verdachte het grote en algemeen bekende risico op de koop toegenomen dat daarbij vitale delen van het lichaam geraakt zouden worden als gevolg waarvan het slachtoffer zou kunnen overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht waren op het toebrengen van mogelijk fataal letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg van zijn handelen – de dood van het slachtoffer – bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Geen voorbedachte raad
De rechtbank acht anders dan de officier van justitie geen bewijsmiddelen voorhanden voor de aan verdachte verweten voorbedachte raad.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de beschrijving van de met behulp van een camera vastgelegde beelden direct voorafgaand aan het steekincident op 11 mei 2018 blijkt dat verdachte en het slachtoffer elkaar die dag begroetten met een vriendschappelijk ogende ‘boks’ en vervolgens met elkaar in gesprek raakten (15:47:29 uur). [7] Pas daarna is verdachte de keuken van Taj Mahal ingelopen waar hij een mes heeft gepakt en achter zijn broeksband heeft gestoken. Vervolgens is verdachte weer naar buiten gelopen. [8] Verdachte en het slachtoffer raakten weer in gesprek (15:51:17 uur). [9] Even later is te zien dat verdachte drukke bewegingen maakt met zijn armen en zich richt op het slachtoffer. Hij slaat vervolgens op een naastgelegen container (15:52:03 uur). Kort daarop steekt verdachte het slachtoffer twee keer (15:54:16 uur).
Aldus zijn tussen de vriendelijke ogende begroeting en het steken door verdachte slechts enkele minuten verstreken en tussen het halen van het mes en het daarmee steken nog minder. Ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat verdachte in die periode voldoende tijd heeft gehad om zich te kunnen beraden op zijn besluit om het slachtoffer neer te steken, is het gelet op zijn psychotische ontregeling op dat moment – die ook blijkt uit de hierna onder 7 te bespreken Pro Justitia rapportage – maar zeer de vraag of verdachte daadwerkelijk in de gelegenheid was om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich bovendien daarvan rekenschap te geven. De rechtbank ziet in het korte tijdsverloop en de psychotische ontregeling van verdachte een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad.
Aan dit oordeel doet niet af dat getuigen verdachte daags voor het steekincident met een mes in zijn broekzak in de buurt van de latere plaats delict hebben gezien. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij nooit van plan is geweest om het slachtoffer te doden. Ook het feit dat verdachte al langere tijd ‘iets’ tegen het slachtoffer had, is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad heeft gedood. Weliswaar heeft een aantal getuigen verklaard dat zij gehoord hebben dat verdachte van plan was om het slachtoffer iets aan te doen, maar getuige [getuige 2] – van wie deze informatie afkomstig zou zijn – heeft hierover verklaard dat verdachte
niettegen hem heeft gezegd dat hij het slachtoffer iets aan wilde doen.
Concluderend acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. De rechtbank zal de verdachte van de ten laste gelegde voorbedachte raad vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 mei 2018 te Emmeloord [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door meermalen met een mes in de nek/hals en rug van die [slachtoffer] te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte niet-strafbaar zal verklaren en hem op die grond zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat door deskundigen bij verdachte een ziekelijke stoornis is vastgesteld, die van invloed is geweest op zijn bewezen te achten handelen. De raadsman heeft deze vordering op dezelfde grond ondersteund.
Over verdachte is op 4 oktober 2018 een Pro Justitia rapport (triple onderzoek) opgemaakt door drs. C.J. van Gestel, psychiater, drs. H. Scharft, GZ-psycholoog en dhr. W. de Kruijf, forensisch milieuonderzoeker. Verdachte heeft meegewerkt aan dit onderzoek. De onderzoekers komen tot de diagnostische conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type.
Het rapport – waarin verdachte wordt aangeduid als betrokkene – houdt verder onder meer het volgende in:
‘Betrokkene is een man die al jaren bekend is met episodes van ernstig psychiatrische ontregeling, met symptomen van depressie, maar vooral van ontremming, desorganisatie en een gestoorde realiteitstoetsing ofwel psychose. Dit speelde ook in de aanloop naar het ten laste gelegde. Zoals vermeld was betrokkene al enkele maanden uit balans, maar was het niet gelukt hem in zorg te houden en te motiveren voor duurzame inname van medicatie. Dat betrokkene op grond van zijn vertekende realiteitstoetsing geen eenduidig ziektebesef had, droeg bij aan zijn medicatie-ontrouw. Waar betrokkene eerst vooral “chaotisch” of gedesorganiseerd was, ontwikkelde hij een waan waarin hij uiteindelijk alles wat er fout ging in zijn leven (het vertrek van zijn broer, het stuklopen van relaties) toeschreef aan de negatieve invloed die het slachtoffer op hem gehad zou hebben. Deze negatieve invloed zou ontstaan zijn doordat het slachtoffer in betrokkenes bijzijn wiet rookte. Betrokkene houdt ook nu nog met grote stelligheid vast aan deze overtuiging en kent geen enkele twijfel aan de juistheid van zijn waan. (…)
Betrokkene zegt niet de intentie gehad te hebben het slachtoffer te doden en dat het letsel van het slachtoffer ontstaan is door diens val. Betrokkene ontkent gestoken te hebben. Onderzoekers zijn evenwel van mening dat er, naast het waandenken van betrokkene, ook sprake was van een verminderde controle over zijn gedrag. Ook in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde, waarin hij al in psychotische zin ontregeld was, is opgetekend dat betrokkene verviel in “chaotisch” gedrag. Uit het halen van een mes ter verdediging kan nog wel enige planmatigheid gezien worden, maar onderzoekers zien deze planmatigheid toch ook volledig binnen het kader van de psychotische ontregeling van betrokkene.
Samenvattend: het ten laste gelegde, voor zover bewezen, werd gepleegd vanuit een ernstig verstoorde realiteitstoetsing (paranoïde waanvorming) en een verminderde gedragscontrole voortvloeiend uit een schizoaffectieve stoornis. Omdat deze stoornis de vrije wil van betrokkene geheel bezette in de (onmiddellijke) aanloop naar het ten laste gelegde, indien bewezen, wordt geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde niet toe te rekenen.’
De bevindingen van de onderzoekers – onder andere wat betreft de paranoïde gedachten en het waandenken van verdachte richting het slachtoffer – zijn in lijn met de gedragingen en verklaringen van verdachte die de rechtbank ter terechtzitting ook heeft waargenomen. Al met al is de rechtbank op basis van de conclusies van de onderzoekers – die zij overneemt en tot de hare maakt – en haar bevindingen ter terechtzitting van oordeel dat de bewezen verklaarde doodslag niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat wat betreft een op te leggen maatregel kan worden volstaan met plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft [slachtoffer] op klaarlichte dag midden in een winkelstraat in het centrum van Emmeloord tweemaal met een mes in zijn lichaam gestoken als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft het slachtoffer hiermee zijn leven ontnomen en de naasten en nabestaanden van het slachtoffer een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht. Dit is de rechtbank ook gebleken uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens de nabestaanden van het slachtoffer is voorgelezen. Ook voor de ooggetuigen en omstanders die (eerste) hulp hebben verleend, is het – zoals ook blijkt uit diverse getuigenverklaringen – een uitermate schokkende gebeurtenis geweest. Bovendien versterken dergelijke ernstige misdrijven in de samenleving als geheel bestaande gevoelens van onveiligheid
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de hiervoor onder 7 genoemde Pro Justitia rapportage. De deskundigen stellen met betrekking tot de risicoprognose, de zorgprognose en het interventieadvies kort weergegeven het volgende. Verdachte heeft een geschiedenis van problemen met geweld en overig antisociaal gedrag. Hij heeft een ernstige psychiatrische aandoening maar het ontbreekt hem aan ziektebesef. Hij beseft ook niet dat hij vanuit een psychiatrische stoornis tot geweld is gekomen. Ten tijde van het onderzoek waren er nog steeds symptomen van een psychotische stoornis aanwezig, ondanks het feit dat verdachte inmiddels was ingesteld op medicatie. De verwachting is dat verdachte onvoldoende mee zal werken aan behandeling omdat hij geen eenduidig ziektebesef heeft en hij zelf vindt dat hij teveel medicatie moet gebruiken. De onderzoekers schatten het recidiverisico hoog in en vinden het risicoprofiel van verdachte zeer zorgelijk. Zij zijn van mening dat alleen een langdurige opname in een sterk beveiligde forensisch psychiatrische setting met zekerheid zal leiden tot een adequate behandeling en passend risicomanagement. De zeer beperkte vooruitgang die in de afgelopen maanden is bereikt, de oplaaiende psychose en het oplopende risico in de loop van het onderzoek wijzen er op dat het nu hoge risico niet binnen een jaar duurzaam zal zijn omgebogen, zodat behandeling in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geen mogelijkheid is. Reeds gezien het gebrek aan ziektebesef is ook een terbeschikkingstelling met voorwaarden geen reële mogelijkheid. Zij adviseren daarom de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat:
  • bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, te weten doodslag,
  • de deskundigen concluderen dat het risico op gewelddadig gedrag naar anderen als aanzienlijk wordt ingeschat.
De rechtbank volgt het advies van de deskundigen en is van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd, omdat de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. De bewezen verklaarde doodslag betreft bovendien een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht kan de maatregel van terbeschikkingstelling daarom langer duren dan vier jaren.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) en [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) – beiden broer van het slachtoffer – hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd en vorderen vergoeding van door hen gelede schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde feit. [benadeelde 1] vordert een bedrag van € 6.714,50 aan materiële schade (uitvaartkosten).
[benadeelde 2] vordert een bedrag van € 1.607,64 + PM aan materiële schade en een bedrag van € 30.000,- aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [benadeelde 1] gevorderde uitvaartkosten voor toewijzing in aanmerking komen. Ondanks dat een betalingsbewijs ontbreekt, is voldoende aannemelijk dat deze kosten namens de familie door [benadeelde 1] zijn betaald.
Voor de vordering van [benadeelde 2] ontbreekt een deugdelijke onderbouwing en bovendien lijkt de begroting van deze schade een onevenredige belasting op te leveren van het strafgeding. De officier van justitie verzoekt de rechtbank een deel van de schade van [benadeelde 2] te schatten en deze vordering voor het overige niet ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Wat betreft de door [benadeelde 1] gevorderde uitvaartkosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft verzocht de schadevergoedingsvordering van [benadeelde 2] af te wijzen in verband met het ontbreken van voldoende onderbouwing.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering geeft, in samenhang met de artikelen 6:106 en 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van een strafbaar feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve (uitputtende) opsomming van wat gevorderd kan worden. Alleen de kosten die in dit artikel worden genoemd, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van de begrafenis.
Vordering [benadeelde 1]
De vordering van [benadeelde 1] heeft betrekking op kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de uitvaart van het slachtoffer en komt derhalve op grond van artikel 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kosten voldoende onderbouwd en bovendien komen deze kosten de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 6.714,50 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 (te weten de datum van de vordering) tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van deze benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.714,50, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan deze benadeelde partij.
Vordering [benadeelde 2]
De door [benadeelde 2] gevorderde materiële schade bestaat uit (i) kosten voor de psychologische behandeling die hij ondergaat, (ii) verlies van arbeidsvermogen, en (iii) reiskosten die hij heeft moeten maken in verband met bezoek(en) aan het mortuarium en reiskosten die hij heeft moeten maken in verband met de onderhavige strafzaak. Deze kosten komen op grond van artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering jo. artikel 6:108 BW niet voor vergoeding in aanmerking.
De advocaat heeft namens de benadeelde partij ter terechtzitting betoogd dat zowel de door [benadeelde 2] geleden materiële schade – zoals hiervoor besproken – als de door hem gevorderde immateriële schade op grond van artikel 6:162 BW voor vergoeding in aanmerking komt omdat [benadeelde 2] shockschade heeft geleden.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583, NJ 2010/387). Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Op basis van hetgeen uit het dossier is gebleken en ter terechtzitting naar voren is gebracht, kan de rechtbank niet beoordelen of in het onderhavige geval aan de criteria voor het toekennen van shockschade is voldaan. Met name de manier waarop en de omstandigheden waaronder [benadeelde 2] met de dood van zijn broer is geconfronteerd, zijn onvoldoende duidelijk geworden. De rechtbank acht niet verzekerd dat [benadeelde 2] als benadeelde partij in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om datgene naar voren te brengen hetgeen hij ter staving van zijn vordering kan of had kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. Een inhoudelijke beoordeling van de vordering door de rechtbank staat daarom op gespannen voet met het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van deze benadeelde partij toe tot een bedrag van € 6.714,50, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van deze benadeelde partij aan de Staat € 6.714,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart deze benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. V.M.A. Sinnige en
A. Wilken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2018 te Emmeloord, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of rug, althans (telkens) in het lichaam van die [slachtoffer] te steken/snijden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 mei 2018 en 9 juli 2018, genummerd 2018132770, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1232. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1006 en 1007.
3.Een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport van 18 mei 2018, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en forensisch patholoog, als bijlage 5 gevoegd bij het proces-verbaal van 9 oktober 2018, genummerd PL0900-2018132770-35.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 januari 2019.
5.Pagina 1067, 1070, 1071, 1072, 1079.
6.Pagina 1021 – 1022.
7.Pagina 1072.
8.Pagina 1211-1212.
9.Pagina 1074.