4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 11 mei 2018 om 16:49 uur is [slachtoffer] overleden.Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verrichte pathologisch onderzoek en het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport blijkt dat het intreden van de dood van het slachtoffer verklaard wordt door algehele weefselschade door substantieel bloedverlies en functiestoornissen van de linkerlong (en secundair van overige organen), opgelopen door twee steekletsels aan de hals/nek links en de rug links.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 18 januari 2019 verklaard dat het slachtoffer door zijn mes om het leven is gekomen.
Een verbalisant heeft de met behulp van een camera vastgelegde beelden van 11 mei 2018 bekeken, welke camera is geplaatst aan de gevel van cafetaria/restaurant Taj Mahal (hierna: Taj Mahal) aan de Korte Achterzijde 16B te Emmeloord en heeft daarover het volgende gerelateerd:
‘
15:45:21 uur
Ik zie dat rechts in beeld een persoon de toegangsdeur van de Taj Mahal uit komt lopen. Ik herken deze persoon als: [verdachte] .
15:46:42 uur
Ik zie dat links in beeld een witte Volkswagen Polo verschijnt.
15:47:29 uur
De bestuurder herken ik ambtshalve als zijnde [getuige 1] . De bijrijder blijkt later genaamd te zijn: [slachtoffer] .
15:54:16 uurIk zie dat [verdachte] zijn rechterarm ineens met een snelle beweging omhoog brengt tot gelijke hoogte als zijn hoofd. Ik zie dat de rechterhand van [verdachte] iets vast houdt. Ik zie dat [verdachte] zijn rechterarm en hand met hoge snelheid omlaag brengt en een hakkende beweging maakt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat [verdachte] hierna weer zijn rechterarm en hand omhoog brengt, ditmaal tot ruim boven zijn hoofd. Ik zie dat [slachtoffer] weg duikt van [verdachte] . Ik zie dat [slachtoffer] weg rent van [verdachte] . Ik zie dat, voordat [slachtoffer] weg kan rennen, [verdachte] voor een tweede keer zijn rechterarm en hand met hoge snelheid naar beneden brengt en wederom een hakkende beweging maakt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat [verdachte] hierna nogmaals een snelle hakkende beweging maakt in de richting van [slachtoffer] .’
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Ik hoorde [slachtoffer] plots schreeuwen. Ik hoorde “AH” en keek gelijk achterom. Ik zag toen dat [slachtoffer] bloedde. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] in zijn rug stak. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een mes had. Het was volgens mij een mes met een blauw handvat. Ik heb ook bij de eerste steek gezien dat [verdachte] het mes uit de nek haalde van [slachtoffer] . (…)’
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Hij heeft tweemaal met een mes hakkende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer. Uit het pathologisch onderzoek van het NFI is gebleken dat verdachte het slachtoffer daarbij in zijn nek/hals en in zijn rug heeft geraakt, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
De verdachte heeft aangevoerd – naar de rechtbank hem begrijpt – dat hij met zijn handelen niet de dood van het slachtoffer heeft beoogd.
Door het slachtoffer meerdere malen met een mes in zijn lichaam te steken, heeft verdachte het grote en algemeen bekende risico op de koop toegenomen dat daarbij vitale delen van het lichaam geraakt zouden worden als gevolg waarvan het slachtoffer zou kunnen overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht waren op het toebrengen van mogelijk fataal letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg van zijn handelen – de dood van het slachtoffer – bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De rechtbank acht anders dan de officier van justitie geen bewijsmiddelen voorhanden voor de aan verdachte verweten voorbedachte raad.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761). De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de beschrijving van de met behulp van een camera vastgelegde beelden direct voorafgaand aan het steekincident op 11 mei 2018 blijkt dat verdachte en het slachtoffer elkaar die dag begroetten met een vriendschappelijk ogende ‘boks’ en vervolgens met elkaar in gesprek raakten (15:47:29 uur).Pas daarna is verdachte de keuken van Taj Mahal ingelopen waar hij een mes heeft gepakt en achter zijn broeksband heeft gestoken. Vervolgens is verdachte weer naar buiten gelopen.Verdachte en het slachtoffer raakten weer in gesprek (15:51:17 uur).Even later is te zien dat verdachte drukke bewegingen maakt met zijn armen en zich richt op het slachtoffer. Hij slaat vervolgens op een naastgelegen container (15:52:03 uur). Kort daarop steekt verdachte het slachtoffer twee keer (15:54:16 uur).
Aldus zijn tussen de vriendelijke ogende begroeting en het steken door verdachte slechts enkele minuten verstreken en tussen het halen van het mes en het daarmee steken nog minder. Ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat verdachte in die periode voldoende tijd heeft gehad om zich te kunnen beraden op zijn besluit om het slachtoffer neer te steken, is het gelet op zijn psychotische ontregeling op dat moment – die ook blijkt uit de hierna onder 7 te bespreken Pro Justitia rapportage – maar zeer de vraag of verdachte daadwerkelijk in de gelegenheid was om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich bovendien daarvan rekenschap te geven. De rechtbank ziet in het korte tijdsverloop en de psychotische ontregeling van verdachte een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad.
Aan dit oordeel doet niet af dat getuigen verdachte daags voor het steekincident met een mes in zijn broekzak in de buurt van de latere plaats delict hebben gezien. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij nooit van plan is geweest om het slachtoffer te doden. Ook het feit dat verdachte al langere tijd ‘iets’ tegen het slachtoffer had, is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad heeft gedood. Weliswaar heeft een aantal getuigen verklaard dat zij gehoord hebben dat verdachte van plan was om het slachtoffer iets aan te doen, maar getuige [getuige 2] – van wie deze informatie afkomstig zou zijn – heeft hierover verklaard dat verdachte
niettegen hem heeft gezegd dat hij het slachtoffer iets aan wilde doen.
Concluderend acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. De rechtbank zal de verdachte van de ten laste gelegde voorbedachte raad vrijspreken.