1.5.Naar aanleiding van voormelde melding heeft verweerder Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann) gevraagd een onderzoek in te stellen met het doel vast te stellen of bij de milieustraat in [gemeente] sprake is van een integriteitsschending en wie hierbij betrokken zijn. In december 2017 heeft Hoffmann een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 8 mei 2018.
2. Nadat verweerder bij brief van 6 juli 2018 een voornemen daartoe kenbaar heeft gemaakt en eiser zijn zienswijze hierover naar voren heeft gebracht, heeft verweerder eiser bij het primaire besluit de disciplinaire straf van ontslag opgelegd op grond van artikel 8:13 van de
Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3. Verweerder heeft eiser, onder meer, de volgende gedragingen verweten:
dat eiser sinds juni 2015 meermalen goederen van de milieustraat te [gemeente] heeft meegenomen;
en
dat eiser op 20 januari 2018 een bij de milieustraat ingeleverde mobiele telefoon heeft verkocht aan een derde.
Elk van de aan eiser verweten gedragingen alsook het geheel daarvan heeft verweerder aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Verweerder heeft daarbij vastgesteld dat dit plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend. Gezien dit ernstig plichtsverzuim heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Verweerder heeft deze disciplinaire straf gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim evenredig geacht.
4. De rechtbank stelt voorop dat niet op alle aangevoerde beroepsgronden en argumenten hoeft te worden ingegaan, maar dat de rechtbank zich kan beperken tot de kern daarvan.
5. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven is het noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Op bedoelde feitenvaststelling zijn niet de in het strafrecht geldende, zeer strikte bewijsregels van toepassing. Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en mag de opgelegde straf niet onevenredig zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
Hoffmann – camerabeelden en eisers verklaringen
6. Eiser voert in beroep aan dat het onderzoek dat is verricht door Hoffmann onzorgvuldig is uitgevoerd. Volgens eiser zijn de door verweerder gemaakte camerabeelden onrechtmatig verkregen en kunnen deze daarom niet dienen als bewijs. Volgens eiser is niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste, het subsidiariteitsvereiste en het proportionaliteitsvereiste. Ook zijn de camera’s volgens eiser onnodig lang opgehangen waardoor onnodig lang inbreuk is gemaakt op de privacy.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet wist dat heimelijk cameraopnamen zijn gemaakt. Hiermee is een inbreuk gemaakt op het recht op privéleven van eiser dat zich uitstrekt tot de werkplek.
De mogelijkheid tot camera-inzet als hier aan de orde is genormeerd in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Uitvoeringswet AVG). De rechtbank is van oordeel dat de inzet van camera’s gerechtvaardigd was op grond van de concrete aanwijzing dat op de milieustraat mogelijk onjuist met ingeleverde goederen zou worden omgegaan en noodzakelijk was gelet op het doel van het onderzoek. Voor verweerder was het van belang om vast te stellen hoe het kon dat een mobiele telefoon die door een burger was ingeleverd op de milieustraat op de zwarte markt terecht kon komen. Hiervoor was het noodzakelijk om camera’s op te hangen in het depot van het klein chemisch afval (depot) waar de mobiele telefoons worden ingeleverd. Niet is gebleken dat een andere minder ingrijpende onderzoeksmethode tot hetzelfde resultaat zou hebben kunnen leiden. Verder is van belang dat de camerabeelden over de periode van 17 december 2017 tot en met 27 februari 2018 zijn geanalyseerd. Omdat sommige medewerkers, onder wie eiser, slechts werkzaam waren op bepaalde dagen, acht de rechtbank de lengte van deze periode niet ontoelaatbaar.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit en is de inzet van verborgen camera’s gebleven binnen de grenzen van de Uitvoeringswet AVG. Van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is daarom geen sprake. De rechtbank ziet daarom geen reden om te oordelen dat de camerabeelden onrechtmatig tot stand zijn gekomen en dat deze van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten.
8. Eiser voert verder aan dat de verklaringen die hij tijdens het gesprek van 12 april 2018 heeft afgelegd, niet gebruikt hadden mogen worden. Eiser stelt dat hem voorafgaand aan het gesprek van 12 april 2018 niet duidelijk is gemaakt wat de reden was van het gesprek. Nu Hoffmann dit heeft nagelaten, had Hoffmann eiser moeten wijzen op zijn zwijgrecht. Verder stelt eiser dat hem niet de mogelijkheid is geboden om zich te laten bijstaan door een advocaat. Ook zijn de verklaringen onder dwang en druk afgenomen. Verweerder was op de hoogte van de taalbarrière maar heeft niet zorggedragen voor een tolk. Eiser heeft daarom niet alle vragen goed begrepen en daarom moeten de gegeven antwoorden anders geïnterpreteerd worden. Eiser is door de beschuldigingen kwaad geworden en heeft sarcastische antwoorden gegeven.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op 12 april 2018 ten overstaan van twee bij Hoffmann werkzame senior bedrijfsrechercheurs (rechercheurs) verklaringen heeft afgelegd. Deze rechercheurs en eiser hebben het gespreksverslag “Gesprek met de heer [eiser] ” van 12 april 2018 (verslag) ondertekend.
In dit verslag staat onder meer dat aan eiser voor aanvang van het gesprek de reden van het onderzoek bekend is gemaakt en aan hem is medegedeeld dat medewerking aan het onderzoek op vrijwillige basis plaatsvond. Gelet hierop had eiser er dus voor kunnen kiezen om niet mee te werken aan het onderzoek. Het was daarom niet nodig om eiser te wijzen op zijn zwijgrecht. Hoffmann heeft hiermee gehandeld conform § 7.3 van de Privacygedragscode sector particuliere onderzoeksbureaus.
In dit verslag staat voorts dat eiser heeft verklaard dat hij bereid was om mee te werken aan het onderzoek. Eiser heeft niet verklaard dat hij zich wilde laten bijstaan door een advocaat. Aan het einde van het gesprek heeft eiser verklaard dat hij het gesprek goed vond. Vervolgens is het verslag geprint waarna eiser het verslag heeft gelezen en aanpassingen heeft doorgevoerd. Het definitieve gespreksverslag is geprint en door eiser ondertekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat de door hem afgelegde verklaring onder dwang of ontoelaatbare druk is afgelegd. Ook blijkt uit het gespreksverslag niet dat ten tijde van het gesprek sprake was van een taalbarrière. Eiser heeft zijn stelling dat dit wel het geval was niet aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat eiser zich ter zitting heeft laten bijstaan door een tolk leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande geen reden om de verklaringen die eiser op 12 april 2018 heeft afgelegd buiten beschouwing te laten.
Gedragingen - plichtsverzuim
10. De rechtbank beoordeelt voorts of eiser de onder 3. vermelde en aan hem verweten gedragingen heeft begaan en of deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken.
Over de onder 3.a. verweten gedraging
11. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gesprek van 12 april 2018 heeft verklaard dat hij – in ieder geval sinds november 2017 – goederen van de milieustraat in [gemeente] heeft meegenomen. Eiser heeft verklaard wel eens een naaimachine, een stereotoren, een tablet, een computer, een televisie, een spaarlamp, een gereedschapskoffer en een navigatiesysteem te hebben meegenomen. Ook heeft eiser mobiele telefoons meegenomen. Eiser verklaart dat het er misschien wel vijftien zijn geweest. Die telefoons nam eiser mee voor zijn neefjes en nichtjes in Turkije.
12. Eiser voert in beroep aan dat het meenemen van goederen van de milieustraat niet was verboden. Dit verbod is nooit gepubliceerd of gecommuniceerd met de medewerkers. Volgens eiser was het onder voormalig manager [E] toegestaan om goederen mee te nemen. Hiervoor is door [E] een bonnensysteem bedacht. Het bonnensysteem is na het vertrek van [E] nooit afgeschaft. Indien dit systeem was afgeschaft dan had verweerder dit schriftelijk moeten vastleggen. Na het vertrek van [E] is het bonnensysteem in gewijzigde vorm voortgezet. Dit gewijzigde bonnensysteem hield in dat als medewerkers een goed wilden kopen, zij daarvoor geld deden in een potje bij de beheerder. Dit geld was bestemd voor de kringloop. Eiser wijst op verklaringen van medewerkers die bevestigen dat een bonnensysteem is blijven bestaan en op de ter zitting door de getuigen afgelegde verklaringen.
13. Ter beantwoording van de vraag of het meenemen van goederen plichtsverzuim oplevert, oordeelt de rechtbank als volgt.
14. Gedurende de periode van juni 2009 tot eind 2014/begin 2015 was [E] manager Afval en Reiniging bij de milieustraat [gemeente] . [E] heeft op 20 april 2018 verklaard dat het één van zijn eerste opdrachten was om het meenemen van goederen aan te pakken. Volgens [E] was het meenemen van goederen verboden, maar het gebeurde toch. Daarom is het zogeheten ‘bonnensysteem’ bedacht. Dit systeem hield in dat indien een medewerker een door de burger ingeleverd goed graag wilde hebben, hij toestemming vroeg aan die burger en als dat mocht, het goed apart werd gezet. De medewerker moest dan met het goed naar de naastgelegen kringloopwinkel. In overleg met de kassamedewerker van de kringloop werd de prijs bepaald. Het bedrag rekende de medewerker dan af en met de kassabon had de medewerker toestemming om het goed mee te nemen.
Na zijn plaatsing op de milieustraat heeft [F] , die van juni 2015 tot september 2016 heeft gewerkt als interimmanager op het [naam] van de gemeente [gemeente] , het meenemen van goederen volledig verboden. [F] heeft op 13 april 2018 schriftelijk verklaard dat dit verbod uitgebreid bekend is gemaakt aan alle medewerkers tijdens een werkoverleg.
Op 27 augustus 2018 heeft [A] ( [A] ) verklaard dat zij sinds 1 september 2016 werkzaam is als teammanager [naam] , afval en reiniging. Zij heeft verder verklaard dat [F] het bonnensysteem vrijwel direct heeft stopgezet en dat [F] de afschaffing van het bonnensysteem uitdrukkelijk en duidelijk aan haar heeft overgedragen. Tot slot heeft [A] verklaard dat [F] heeft gezegd dat het stopzetten van het bonnensysteem bij iedereen bekend was.
15. Eiser heeft op 12 april 2018 op de vraag “
Mogen medewerkers goederen, die de burgers hebben ingeleverd, meenemen naar huis?”het volgende verklaard:
“
Vroeger mocht dit wel. Dan ging je met hetgeen je wilde meenemen naar de kringloopwinkel en zij bepaalde dan wat je moest betalen. Die spullen nam je mee vanaf de milieustraat. Dat mocht van het oude management, [E] . [E] werkt nu in het stadhuis. Tegenwoordig mag dit niet meer, maar ik weet niet wat de afspraak is. Dat is sinds drie jaar dat dit niet meer mag, maar dat weet ik niet zeker.”
16. De rechtbank stelt op grond van bovenstaande verklaring van eiser vast dat hij op 12 april 2018 heeft verklaard dat sinds drie jaar het meenemen van goederen niet meer mocht en dat het oude bonnensysteem niet meer gold. Eiser heeft aldus in lijn verklaard met hetgeen de leidinggevenden [F] en [A] hebben verklaard, namelijk dat het meenemen van goederen sinds juni 2015 was verboden. Dat eiser nadien heeft verklaard dat het bonnensysteem in gewijzigde vorm door hem en diverse collega’s is voortgezet, hetgeen is bevestigd door de getuigen ter zitting, betekent niet dat de leidinggevenden hiervan op de hoogte waren en/of dat dit door hen was toegestaan.
Overigens heeft eiser in zijn verklaring van 12 april 2018 geen melding gemaakt van een bonnensysteem en dat hij daar gebruik van heeft gemaakt. Ook uit de camerabeelden blijkt niet dat eiser van een bonnensysteem gebruik maakte.
Nu eiser goederen heeft meegenomen terwijl dit verboden was, is sprake van plichtsverzuim. Eiser heeft hiermee gehandeld in strijd met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid die aan een ambtenaar worden gesteld.
Over de onder 3.b. verweten gedraging
17. Eiser voert in beroep aan dat het onjuist is dat op camerabeelden is te zien dat hij een mobiele telefoon verkoopt aan een koper. Op deze beelden is te zien dat een grote som geld wordt overhandigd door deze persoon aan eiser, die niet strookt met de waarde van een tweedehands afgedankte telefoon. Eiser wijst op zijn in bezwaar afgelegde verklaring dat de betaling ter aflossing van een geldlening was en dat een dummy telefoon is overhandigd.
18. De rechtbank heeft ter zitting tezamen met partijen een gedeelte van de op 20 januari 2018 opgenomen camerabeelden bekeken waaruit volgens verweerder blijkt dat eiser in het depot een mobiele telefoon verkoopt. De rechtbank stelt vast dat uit de bekeken camerabeelden blijkt dat in het depot gelijktijdig geld en een mobiele telefoon worden uitgewisseld tussen eiser en een man. De rechtbank leidt uit deze beelden af dat sprake is van de verkoop van een mobiele telefoon door eiser. Gezien deze beelden acht de rechtbank de stelling van eiser en het ter onderbouwing daarvan overgelegde bewijs dat er sprake is van een aflossing van een lening, ongeloofwaardig.
19. De rechtbank is van oordeel dat eiser een door een burger bij de milieustraat ingeleverde mobiele telefoon heeft verkocht aan een man en dat is aan te merken als plichtsverzuim. Eiser heeft hiermee gehandeld in strijd met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid die aan een ambtenaar worden gesteld.
20. Eiser heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen verweerders standpunt dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend.
21. Nu het plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend was verweerder bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
22. Eiser voert in beroep verder aan dat de disciplinaire straf van ontslag onevenredig zwaar is. Eiser wijst op zijn leeftijd, de goede en lange staat van dienst, het feit dat nimmer in functioneringsgesprekken aantekeningen zijn gemaakt van slecht presteren en dat sprake was van een aanstelling voor onbepaalde tijd.
23. De rechtbank onderkent dat de disciplinaire straf van ontslag voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu hij door deze maatregel zijn baan en daarmee zijn inkomen heeft verloren. Gelet op de aard en de ernst van de hiervoor door de rechtbank vastgestelde verweten gedragingen die als ernstig plichtsverzuim zijn aan te merken acht de rechtbank de disciplinaire straf van ontslag daaraan echter niet onevenredig. Door in strijd te handelen met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid heeft eiser het in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate geschonden.
24. Eiser stelt tot slot dat meerdere personen hebben verklaard spullen te hebben meegenomen en dat enkel hij en zijn broer zijn ontslagen. Hiermee handelt verweerder in strijd met het verbod op willekeur.
25. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur. Eiser heeft niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van, op de relevante aspecten, gelijke gevallen van plichtsverzuim maar dat degenen die dit plichtsverzuim hebben gepleegd niet zijn ontslagen.
26. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd om eiser de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
27. Nu de onder 3. verweten en vastgestelde gedragingen reeds de opgelegde disciplinaire straf van ontslag kunnen dragen, laat de rechtbank de overige gedragingen en wat daartegen is aangevoerd onbesproken.
28. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.