ECLI:NL:RBMNE:2019:2304

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
C/16/471736 / HA RK 18-342
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civielrechtelijke procedure tussen e-Court en de Staat

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2019 een beschikking gegeven in het verzoek van de stichting e-Court om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. e-Court, gevestigd te Amsterdam, heeft dit verzoek ingediend tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Raad voor de Rechtspraak. Het verzoek is ingediend op 23 november 2018 en betreft een civielrechtelijke procedure waarin e-Court stelt dat zij onrechtmatig wordt tegengewerkt door de Staat, met name door de Raad voor de Rechtspraak, uit concurrentiemotieven. De rechtbank heeft de zaak eerder doorverwezen van de Rechtbank Den Haag naar Midden-Nederland, omdat een van de te horen getuigen daar werkzaam is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2019 zijn verschillende getuigen en advocaten verschenen. e-Court heeft aangevoerd dat de Staat haar dienstverlening onmogelijk maakt door publiekelijke verdachtmakingen en het weigeren van exequaturs voor arbitrale vonnissen. De Staat heeft verweer gevoerd en betwist dat e-Court belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor, en heeft het verzoek als een 'fishing expedition' bestempeld.

De rechtbank heeft overwogen dat het doel van een voorlopig getuigenverhoor is om partijen de mogelijkheid te geven om relevante feiten en omstandigheden te verifiëren. De rechtbank heeft geoordeeld dat e-Court voldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor haar verzoek en dat er geen reden is om het verzoek af te wijzen. De rechtbank heeft daarom besloten om het voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen en mr. R.A. Steenbergen benoemd tot rechter-commissaris. De zaak is aangehouden tot 7 juni 2019 voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/471736 / HA RK 18-342
Beschikking van 24 mei 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING E-COURT,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaten: mrs. M.Ch. Kaaks en O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN, in het bijzonder de Raad voor de Rechtspraak
zetelend te Den Haag,
verweerster,
advocaten: mrs. S.M. Kingma en A.F. Veldhuis te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna e-Court en de Staat genoemd.

1.De procedure

1.1.
e-Court heeft een verzoekschrift, op 23 november 2018 2018 ter griffie van rechtbank Den Haag ontvangen, ingediend. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal bevelen.
1.2.
Bij beschikking van 5 december 2018 heeft Rechtbank Den Haag de zaak ter verdere behandeling verwezen naar deze rechtbank omdat een van de te horen getuigen aldaar werkzaam is.
1.3.
Bij brief van 21 december 2018 heeft de Staat aangegeven verweer te willen voeren. Het verweerschrift is op 3 april 2019 ontvangen.
1.4.
De griffier van deze rechtbank heeft partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 12 april 2019.
1.5.
Op 10 april 2019 heeft e-Court producties 12 tot en met 16 in het geding gebracht.
1.6.
Ter zitting zijn verschenen:
  • De heer [A] , voorzitter van het bestuur van e-Court,
  • Mevrouw [B] , oprichtster en oud voorzitter van e-Court,
  • De heer [C] , oud-voorzitter van e-Court,
  • Mr. Kaaks, voornoemd,
  • Mr. Volgenant, voornoemd,
  • Mevrouw [D] , senior juridisch adviseur bij de Raad voor de rechtspraak,
  • Mr. Kingma, voornoemd,
  • Mr. Veldhuis, voornoemd.
1.7.
Mrs. Kaaks, Volgenant en Kingma hebben tijdens de mondelinge behandeling pleitnotities overgelegd en conform gepleit.
1.8.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
E-court biedt alternatieve geschillenbeslechting in de vorm van arbitrage aan. De procedure bij e-Court vindt in beginsel online plaats.
2.2.
De Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) behartigt het gemeenschappelijk belang van de gerechten naar buiten, draagt zorg voor gerechtsoverstijgende voorzieningen, houdt toezicht op de bedrijfsvoering en financieel beheer en geeft voor zover nodig algemene aanwijzingen op het gebeid van bedrijfsvoering. Tegelijkertijd is de Raad het aanspreekpunt voor en de woordvoerder van de rechtspraak in het politieke en maatschappelijke debat.
2.3.
Binnen de rechterlijke macht bestaan ook informele overlegorganen, die in verband met het faciliteren van een goede samenwerking tussen de gerechten en het bevorderen van de rechtseenheid zijn ingesteld. In het civiele domein is (onder andere) het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel, Kanton & Toezicht (hierna: LOVCK&T) ingesteld. Onder het LOVCK&T hangt een groot aantal expertgroepen en redactieraden. Indien over een bepaald onderwerp discussie of onduidelijkheid binnen gerechten bestaat, dan kan het LOVCK&T een vraag stellen aan die groepen of raden. Het LOVCK&T kan vervolgens aanbevelingen overnemen en intern verspreiden.
2.4.
In januari 2017 heeft het LOVCK&T een advies uitgebracht over het griffierecht dat moet worden geheven over een verzoekschrift met meerdere arbitrale beslissingen van e-Court. Het advies was om voor iedere arbitrale beslissing afzonderlijk griffierecht te heffen.
2.5.
In januari 2018 verschijnt het rapport ‘Rechtspraak op bestelling. Stop commerciële rechtspraak!’ van de Landelijke Organisatie Sociale Raadslieden en Sociaal Werk Nederland (LOSR). Een van de conclusies uit het rapport is dat de procedure bij e-Court niet transparant zou zijn, onder meer omdat niet bekend zou zijn wie de rechters zijn en hoe zij een geschil beslechten en de uitspraken worden niet gepubliceerd.
2.6.
Op 17 januari 2018 is een artikel in De Groene Amsterdammer gepubliceerd onder de titel ‘Vonnis te koop’. In dit artikel staat – voor zover relevant – het volgende:
“Ondernemers hebben een private schaduwrechtbank opgezet die handelt in strijd met het EU-consumentenrecht en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Toch dagen nu bijna alle zorgverzekeraars hun klanten bij betalingsproblemen voor deze ‘robotrechter’. De echte rechter staat buitenspel en kijkt ernaar.”
2.7.
Bij Investico is op diezelfde dag een artikel verschenen onder de titel ‘Oprukkende robotrechter handelt in strijd met de wet; Rechters en hoogleraren hekelen private ‘rechtbank’ e-Court’. In dit artikel staat – voor zover relevant – het volgende:
“Miljoenen klanten van vrijwel alle zorgverzekeraars en internetwinkel Bol.com worden voortaan bij betalingsproblemen gedaagd voor de private ‘rechtbank’ e-Court. Die internet-rechtbank vonnist via een computergestuurde robotrechter, publiceert geen uitspraken en houdt geheim welke arbiters op de procedure toezien. De procedure is in strijd met het EU-consumentenrecht en met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zeggen echte rechters en experts op het gebied van consumentenbescherming in onderzoek van platform voor onderzoeksjournalistiek Investico in samenwerking met Nieuwsuur en de Groene Amsterdammer.”
2.8.
De heer Frits Bakker, oud-voorzitter van de Raad, geeft een interview voor het programma Nieuwsuur dat op 17 januari 2018 om 22:00 uur werd uitgezonden. Tijdens het interview zegt de heer Bakker – voor zover relevant – het volgende:
“Wij weten welke kwaliteit de overheidsrechter levert. Wij weten totaal niet welke kwaliteit e-Court levert.”
en
“Ik denk dat het ook een beetje een zwart gat is hoe je zaak daar wordt behandeld. Want je weet helemaal niet wie de arbiters zijn. Je weet niet of dat een jurist is. Uh, geen idee. Wij weten het ook niet.”
2.9.
In de uitzending van Nieuwsuur over e-Court van 16 februari 2018 onder de titel ‘Robotrechter e-Court in de problemen nu vonnissen niet worden goedgekeurd’ wordt een fragment van het interview van de heer Bakker uit de uitzending van 17 januari 2018 herhaald. Op de website van NOS wordt over de uitzending het volgende geschreven:
“De rechterlijke macht is wel kritisch over de digitale rechtbank. De voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, Frits Bakker, zei eerder te vrezen dat e-Court de juridische rechten van burgers aantast. "E-Court is goedkoper, maar daar lever je naar alle waarschijnlijkheid wel heel veel voor in aan rechtsbescherming, terwijl de kwaliteit van de kantonrechter is gegarandeerd."
Hij noemde het bedrijf een groot zwart gat. "Niemand weet wat er gebeurt bij e-Court. Je weet niet wie de arbiter is en je weet niet wat hij kan. Eigenlijk heb je geen idee."
2.10.
Op 17 januari 2018 heeft de Raad een eigen persbericht uitgebracht met de titel ‘Verlaag griffiekosten om toegang tot de rechter te garanderen’.
2.11.
Het LOVCK&T heeft op een bepaald moment de gerechten aanbevolen om inzake ambtshalve toetsing (in consumentenzaken) van arbitrale vonnissen van e-Court prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.
2.12.
e-Court heeft alle zaken ingetrokken nadat zij van een griffiemedewerker van de rechtbank Overijsel vernam dat de voorzieningenrechter voornemens is prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.

3.Het verzoek

3.1.
e-Court vraagt de rechtbank om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Aan haar verzoek legt e-Court het volgende ten grondslag.
Het standpunt van e-Court
3.2.
E-court stelt dat zij stelselmatig en op onrechtmatige wijze wordt tegengewerkt door de Staat, althans door de Raad c.q. door de rechtelijke macht. Deze tegenwerking lijkt ingegeven door concurrentiemotieven. Met name in de incassopraktijk in kantonzaken is e-Court een concurrent van de overheidsrechtspraak. Omdat de Staat financieel nadeel ondervindt door een scherpe daling in het aantal incassozaken, is kennelijk uit concurrentieoverwegingen besloten om in te grijpen. De Staat heeft de dienstverlening door e-Court onmogelijk gemaakt. Dit onrechtmatig handelen bestaat volgens e-Court uit:
1. publiekelijk verdachtmaking en diffamerende uitingen, en het verspreiden van schadelijke onwaarheden over e-Court; en
2. de stillegging van e-Court in februari 2018 doordat aan alle voorzieningenrechters in Nederland is aanbevolen c.q. opgedragen om door e-Court verzochte exequaturs te weigeren.
3.3.
Onderdeel van de publicitaire aanval op e-Court zijn volgens haar de artikelen in de Groene Amsterdammer en Investico. Uit de inhoud van de publicaties blijkt dat de leden van de rechtelijke macht hieraan hun medewerking hebben verleend. Ook de toenmalige voorzitter van de Raad, de heer Frits Bakker, maakt deel uit van dit publicitaire aanval. Hij heeft zich onder meer van tevoren laten interviewen over de publicaties voor het programma Nieuwsuur dat nog diezelfde dag werd uitgezonden. De gekozen one-liner van de heer Bakker over e-Court – ‘een groot zwart gat’- is tot kop van de NOS-uitingen gekozen en daarna door alle andere media overgenomen. Het was voor de voorzitter voorzienbaar dat zij uitspraken grote reputatie schade zouden veroorzaken voor e-Court. Door het aanzien van de Raad wordt aan de uitspraken van de voorzitter groot gewicht toegekend; journalisten twijfelen niet aan de juistheid van zijn verklaring en hebben deze dan ook klakkeloos overgenomen. Door de uitlatingen is een uiterst negatieve beeldvorming ontstaan waartegen e-Court zich nauwelijks kon en kan verweren. Ook de andere leden van de rechterlijke macht hebben zich negatief uitgelaten over e-Court. Alles wijst er volgens e-Court op dat er landelijk sprake is van een verregaande mate van samenwerking en coördinatie binnen de rechterlijke macht, om onwaarheden en onjuiste veronderstellingen via de pers te verspreiden.
3.4.
In de commotie die vervolgens ontstond, werd volgens e-Court een rechtvaardiging aanleiding gevonden voor de stillegging van e-Court in februari 2018. Ook die stillegging lijkt echter lange voorbereiding te kennen. In januari 2017 besloot het LOVCK&T plotseling dat gestopt werd met de werkwijze bij exequaturs c.q. de naleving van artikel 22 Wgbz. Tot die tijd betaalde e-Court één maal griffierecht voor één verlof(beschikking) voor de tenuitvoerlegging van één arbitraal vonnis. Plotseling zouden er meerdere keren griffierechten voor één verlof worden geheven.
3.5.
In februari 2018 is zonder enige vooraankondiging op last van het LOVCK&T met onmiddellijke ingang besloten géén exequaturs meer af te geven voor de arbitrale vonnissen van e-Court. Er zouden eerst prejudiciële vragen gesteld moeten worden aan de Hoge Raad met betrekking tot de omvang van de marginale toets door de voorzieningenrechter bij arbitrage. Er werd geweigerd voorlopig te blijven doorgaan met het verlenen van exequaturs, hangende de beantwoording van de prejudiciële vragen. Dusdoende werden de werkzaamheden van e-Court volgens haar bewust lam gelegd. Het streven naar volle toetsing door de rechterlijke macht lijkt erop gericht te zijn e-Court volledig overbodig te maken. Begin 2018 is door het Dagelijks Bestuur van het Presidenten-Raad Overleg en de portefeuillehouder civiel recht van de Raad een coördinatiegroep incassoprocedures opgericht. Uit een rapport van september 2018 van die coördinatiegroep blijkt dat de rechterlijke macht zelf een e-Court wil.
3.6.
De schade die e-Court lijdt en nog zal lijden bestaat volgens e-Court enerzijds uit gederfde omzet vanaf februari 2018, doordat e-Court haar dienstverlening van de ene op de andere dag niet meer kon voortzetten en waardoor haar continuïteit zelfs in gevaar is gebracht, en anderzijds uit vermogensschade en reputatieschade.
3.7.
Alvorens een bodemprocedure aanhangig te maken wegens onrechtmatige (overheids)daad wenst e-Court door middel van een voorlopig getuigenverhoor de handelwijze van de Staat nader te onderzoeken. Het gaat hierbij vooral om nader onderzoek naar de volgende vragen:
Wat is de reden dat de Staat (de Raad voor de Rechtspraak, het LOVCK&T e.a.) het functioneren van e-Court actief heeft tegengewerkt? Wanneer en door wie is voer e-Court gesproken, en wat is daarbij aan de orde gekomen?
In hoeverre is het mediaoptreden van de Raad voor de rechtspraak c.q. leden van de rechterlijke macht) bepaald door de wens e-Court uit te schakelen c.q. stil te leggen? Wanneer en met wie is gesproken over de publieke uitingen zijdens de Raad voor de Rechtspraak (e.a.) aangaande e-Court, en wat is daarbij aan de orde gekomen?
3.8.
e-Court wenst de volgende getuigen te horen:
mr. dr. R.C. Hartendorp, rechter bij de rechtbank Den Haag;
mr. F.C. Bakker, oud-voorzitter de Raad, thans rechter bij de rechtbank Noord-Holland;
mr. D. Vergunst, voorzitter van het LOVCK&T, tevens lid van de coördinatiegroep incassozaken 2018;
prof. mr. R.H. de Bock, advocaat-generaal bij de Hoge Raad en bijzonder hoogleraar privaatrecht aan de UvA;
prof. mr. T.N.B.M. Spronken, advocaat-generaal bij de Hoge Raad; en
mr. dr. Y. Buruma, raadsheer bij de Hoge Raad.

4.Het verweer

4.1.
De Staat voert verweer. Primair voert de Staat dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat – kort samengevat – e-Court geen belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor en omdat er sprake is van een ‘fishing expedition’. Subsidiair vraagt de Staat de rechtbank om het verhoor te beperken tot het horen over de onderwerpen en van de getuigen waarbij e-Court belang heeft.
4.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van dit verzoek stelt de rechtbank het volgende voorop. De doelstelling van een voorlopig getuigenverhoor is (onder meer) om een partij de mogelijkheid te verschaffen om aan de hand van een voorlopig getuigenverhoor zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van een geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten.
5.2.
Verder is van belang dat volgens vaste rechtspraak een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, kan worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar; voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW) (zie onder meer HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250 en HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433).
5.3.
De Staat voert in de eerste plaats aan dat e-Court geen belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor. Ten eerste omdat de feiten die e-Court aan de verwijten in het verzoekschrift ten grondslag heeft gelegd en waarover zij meer wil weten, volgens de Staat feitelijk onjuist zijn. Voor zover onduidelijkheid bestond over die feiten geeft de Staat antwoord op de vragen van e-Court in zijn verweerschrift. Hiermee is het belang bij stellen van die vragen in een voorlopig getuigenverhoor komen te vervallen, aldus de Staat. Ten tweede voert de Staat aan dat e-Court geen belang heeft, omdat niet valt in te zien dat de gemaakte verwijten in een eventuele procedure zouden kunnen leiden tot de aansprakelijkheid van de Staat. De uitlatingen die de Staat heeft gedaan zijn niet onrechtmatig. Als e-Court meent dat de uitlatingen onrechtmatig zijn, kan zij een bodemprocedure aanhangig maken. Het willen verifiëren van iets wat je al weet, levert geen geldige grond voor een voorlopig getuigenverhoor op. Ook daarop heeft e-Court geen belang.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De Staat betwist dat er sprake is geweest van een publicitair offensief van leden van de rechterlijke macht dat zich zou richten op het creëren van negatieve beeldvorming rondom e-Court en dat zou zijn ingegeven door concurrentiemotieven. De Staat kan het belang van e-Court bij het horen van getuigen echter niet wegnemen door in haar verweerschrift uit te leggen hoe het volgens de Staat wel zit. Voor de vraag of het verzoek tot het horen van getuigen kan worden toegewezen, hoeft ook niet vast te staan dat de stellingen waarop e-Court zich beroept feitelijk juist zijn. Het voorlopig getuigenverhoor is immers bedoelt om e-Court in de gelegenheid te stellen opheldering te verkrijgen omtrent de voor het eventueel aan te spannen geding van belang zijnde feiten en omstandigheden – die haar nog niet precies bekend zijn –, zulks teneinde haar in staat te stellen haar positie beter te beoordelen. Of de –niet betwiste- uitlatingen al dan niet onrechtmatig zijn, dient immers beoordeeld te worden aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval.
5.5.
Anders dan de Staat stelt is er evenmin sprake van een situatie waarin de door e-Court gemaakte verwijten nimmer zouden kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de Staat. Het voorgaande betekent dat het verweer van de Staat dat e-Court geen belang heeft geen doel treft.
5.6.
De Staat heeft ook aangevoerd dat er sprake is van een ‘fishing expedition’. Volgens de Staat is het grootste deel van het verzoek gebaseerd op (onjuiste) vermoedens van een “complot. De verwijten van e-Court zijn volgens de Staat slechts hypotheses waarvoor geen begin van een onderbouwing bestaat: e-Court probeert slechts met open en ruime vragen een bevestiging te vinden voor haar vermoeden.
5.7.
Ook hierin volgt de rechtbank de Staat niet. E-court heeft voldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht ter onderbouwing van haar verzoek. De door e-Court gewraakte en door de Staat niet betwiste uitlatingen zien direct op e-Court en haar werkwijze. De stellingen van e-court komen er -samengevat- op neer dat deze uitlatingen onderdeel uitmaken van een vooropgezet plan om uit concurrentieoverwegingen de dienstverlening door e-Court onmogelijk te maken. Dat is waar e-Court de betreffende getuigen over wil horen. Volgens vaste rechtspraak hoeft e-Court niet nauwkeurig te omschrijven naar wélke informatie zij op zoek is. Dit betekent dat e-Court ook niet precies hoeft aan te geven hoe dit vooropgezette plan volgens haar in elkaar zit: daar is immers het getuigenverhoor op gericht. De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op een zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Dat heeft e-Court gedaan.
5.8.
De Staat heeft verzocht om indien het verzoek wordt toegewezen de onderwerpen waarover het verhoor zal gaan en de getuigen die kunnen worden gehoord strikt te beperken tot de onderwerpen en de getuigen waarover e-Court voldoende heeft aangevoerd om haar belang aan te tonen.
5.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding om reeds op voorhand de onderwerpen waarover het verhoor zal gaan te beperken. Het is aan de rechter-commissaris om te bepalen of de door e-Court te stellen vragen passen binnen het bereik van het voorlopig getuigenverhoor. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om het aantal getuigen op voorhand te beperken. Uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen volgt dat aan een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor niet de eis kan worden gesteld dat daarbij al feitelijk en concreet is vermeld welke getuigen op welk punt gehoord moeten worden. Dat verdraagt zich immers niet met de hiervoor vermelde, op opheldering van de feiten gerichte strekking van het verhoor, die meebrengt dat op voorhand nu juist niet duidelijk behoeft te zijn wat de getuigen kunnen verklaren over het feitelijk gebeuren waarop het verhoor betrekking zal hebben. In het kader van dit verzoek heeft e-Court voldoende concreet vermeld op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben en waarom de te horen getuigen hierover (mogelijk) kunnen verklaren.
5.10.
In het hiervoor overwogene is reeds rekening gehouden met de belangen van beide partijen en dat heeft niet geleid tot een zwaarwichtig belang aan de zijde van de Staat dat dient te prevaleren. Hetgeen verder van de kant van de Staat is aangevoerd kan overigens ook niet leiden tot de conclusie dat sprake is van strijd met de goede procesorde, van misbruik van bevoegdheid of dat het verzoek afstuit op een ander door de kantonrechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
5.11.
E-court heeft ter zitting voorgesteld om voorafgaand aan het verhoor een regiezitting te bepalen bij de rechter-commissaris teneinde onder meer de reikwijdte van het verhoor en de volgorde van het verhoor te bepalen. De rechtbank ziet daar op dit moment geen aanleiding toe. Partijen kunnen zich voor een dergelijk verzoek tot de rechter-commissaris wenden. De rechter-commissaris zal daar, waar nodig in overleg met partijen, vervolgens op beslissen.
5.12.
E-court wordt verzocht
uiterlijk twee wekenvoor de zittingsdatum aan de rechter-commissaris en aan de wederpartij toe te zenden (afschriften van) de bescheiden waarvan de kennisneming voor de rechter-commissaris van belang is.
5.13.
De rechtbank gaat ervan uit dat bij het tijdstip van oproeping van de getuigen door e-Court rekening wordt gehouden met de te verwachten duur van het verhoor per getuige.
5.14.
Nu de gemachtigde van de Staat van de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking zal ontvangen, is e-Court niet gehouden de Staat op de voet van artikel 188 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
5.15.
De Staat heeft zich niet gerefereerd, maar verweer gevoerd waardoor de mondelinge behandeling nodig is gebleken. De Staat wordt daarom met de proceskosten van e-Court belast met dien verstande dat dit zich beperkt tot het salaris van haar gemachtigde (één salarispunt). De kosten voor het griffierecht blijven voor rekening van e-Court, nu dit bij een referte ook het geval zou zijn geweest.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor;
6.2.
benoemt mr. R.A. Steenbergen tot rechter-commissaris;
6.3.
bepaalt dat de zaak wordt aangehouden tot 7 juni 2019 om e-Court in de gelegenheid te stellen om de verhinderdata van partijen en die van de op te roepen getuigen voor de maanden juni tot en met september 2019 schriftelijk door te geven aan de griffie van deze rechtbank (t.a.v. het planbureau civiel), met daarbij een inschatting van de duur van de verhoren per getuige en het aantal dagen dat nodig zal zijn om alle getuigen te horen, waarna de data voor de verhoren zullen worden bepaald;
6.4.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1;
6.5.
verzoekt de advocaten van e-Court getuigen, met gepaste tussenpozen, op te roepen en deze indeling
twee weken voor de zittingsdatumaan de rechtbank en de wederpartij toe te zenden;
6.6.
verstaat dat indien partijen voorafgaand aan de verhoren een regiezitting wensen, zij zich met een verzoek daartoe kunnen wenden tot de rechter-commissaris voornoemd;
6.7.
veroordeelt de Staat in de proceskosten die aan de zijde van e-Court tot op heden begroot op € 543,00 aan salaris advocaat;
6.8.
verklaart de kostenverdeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M.G. de Weerd en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: AS/4879