1.4.[uitvoeringsorgaan] heeft op 14 juli 2016 Ernst & Young verzocht feitelijk onderzoek te doen naar de door eiseres gestelde tekortkomingen. De bevindingen van Ernst & Young, die bekend zijn gemaakt op 16 januari 2017 (hierna: het Ernst & Young rapport), zijn voor verweerder 2 aanleiding geweest om bij brief van 17 februari 2017 aan eiseres het voornemen bekend te maken om haar eervol ontslag te verlenen op grond van verstoorde verhoudingen. Volgens verweerder 2 kan uit het Ernst & Young rapport niet worden afgeleid dat er in de organisatie van [uitvoeringsorgaan] en in het optreden van [C] sprake is van zodanig ernstige gebreken dat de door eiseres gemaakte ernstige verwijten aan de organisatie en over het optreden van [C] , terecht zijn. Een herstel van de relatie en verhoudingen met [C] , met de adviseur bedrijfsvoering, [D] (hierna: [D] ) en met teammanager [E] (hierna: [E] ) kan redelijkerwijs niet worden verwacht.
2. Bestreden besluit 1 is gebaseerd op het advies van de bezwaarschriftencommissie personele aangelegenheden van de gemeente [gemeente] (de commissie) van 10 september 2018. De commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit uitvoerige gespreksverslagen en e-mailwisselingen blijkt dat eiseres zich zodanig heeft uitgelaten over [C] en [D] dat er geen basis meer is voor een goede samenwerking. De wijze van optreden en communiceren van eiseres, onder meer bestaande uit het niet aanvaarden van een gezagsverhouding en het kiezen voor aanvallen op de persoon, hebben volgens de commissie tot een onherstelbare vertrouwensbreuk geleid.
Uit het gesprek met de OR van 23 juni 2016, de resultaten van een medewerkersonderzoek van begin 2016 en een extra analyse onderzoeksresultaten van Effectory van 19 oktober 2016 is gebleken dat er geen indicatie is voor de aanwezigheid van een angstcultuur en intimidatie. Volgens de commissie hebben alle gebeurtenissen geleid tot een impasse.
De commissie heeft het beroep van eiseres op artikel 125quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet (Aw) tot bescherming van klokkenluiders verworpen. Uit het uitvoerige dossier en de overwegingen in het ontslagbesluit blijkt volgens de commissie overtuigend dat de wijze van optreden en communiceren van eiseres bestaande uit het niet aanvaarden van een gezagsverhouding en het kiezen voor aanvallen op de persoon, tot een onherstelbare vertrouwensbreuk hebben geleid. De vraag of er formeel sprake is geweest van het melden van misstanden en of dit te goeder trouw en naar behoren is gedaan, is volgens de commissie dan ook niet relevant.
Volgens de commissie heeft eiseres geen recht op een aanvullende uitkering en op een na-wettelijke uitkering omdat zij slechts een jaar in dienst was. Eerst bij een dienstverband van meer dan twee jaar bestaat een aanspraak op deze uitkeringen. Ook kan eiseres geen aanspraak maken op een compensatie (de zogenoemde ‘plus’) omdat zij volgens de commissie een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de arbeidsrelatie blijvend en duurzaam is verstoord en dat herstel geen optie zou zijn. Er hebben immers geen gesprekken gericht op herstel plaatsgevonden. Haar verzoeken om mediation zijn veelvuldig afgewezen en eiseres heeft buiten de organisatie om met bijzonder verlof de onderzoeksresultaten van Ernst & Young moeten afwachten. Het ontslag op grond van artikel 8:8, van het CAR/UWO is derhalve prematuur. Daarbij heeft eiseres onder andere gewezen op het rapport van de Raadswerkgroep [uitvoeringsorgaan] van de gemeente [gemeente] (Raadswerkgroep) van 8 januari 2018 en het rapport van Rijnconsult van 15 juni 2018 waarin volgens eiseres de door haar gestelde tekortkomingen zijn bevestigd. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat dit ontslag een benadelingshandeling is die verweerder 2 niet had mogen opleggen wegens haar status als klokkenluider. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat, indien het ontslag wel gegeven mocht worden, zij recht heeft op een volledige bovenwettelijke uitkering een aanvullende vergoeding op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
4. In het verweerschrift heeft verweerder 2 de stelling van eiseres dat er geen sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk volstrekt ongeloofwaardig geacht. Volgens verweerder blijkt uit de stukken volstrekt duidelijk dat het al snel niet goed ging in de onderlinge verhoudingen tussen [C] en eiseres en uit de stukken blijkt ook dat de verwachtingen over de inzet van eiseres over en weer niet overeenkwamen. Eiseres betoogde zelfs in bezwaar nog (zonder enige onderbouwing) dat er sprake was van het ‘stelselmatig tegenwerken’ van eiseres en eiseres heeft blijkens alle stukken volhard om in een negatieve toon over [C] te spreken. De noodzakelijke basis om de verhoudingen te herstellen was daarom niet aanwezig. Met eiseres zijn overigens meerdere pogingen gedaan om in overleg tot een oplossing te komen. Dat was ook de reden om de bezwarenprocedure lange tijd op te schorten. De gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid. Een oplossing in de vorm van een terugkeer in de eigen functie onder leiding van [C] is nimmer een optie geweest en dit is ook door eiseres nooit als inzet genoemd.
Het beroep van eiseres op de Wet Huis voor klokkenluiders en de bescherming van artikel 125quinquies, derde lid, van de Aw is volgens verweerder ongeloofwaardig omdat eiseres dat beroep pas zeer laat in de procedure is gaan doen en zij ook steeds andere momenten aanwijst voor de vermeende melding.
5. Een ontslaggrond als van artikel 8:8 van de CAR/UWO kan worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.Daarbij moet sprake zijn van een deugdelijke aan de persoon gerelateerde grond.
6. Bij de beoordeling of sprake is van een situatie waarin aanleiding kan zijn voor ontslag op andere gronden, moet niet het tijdstip van het nemen van de beslissing op bezwaar als peilmoment worden genomen, maar is de datum van beëindiging van het dienstverband het uitgangspunt. Weliswaar kan in het kader van de heroverweging acht worden geslagen op tijdens de bezwaarschriftenprocedure naar voren gekomen feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de situatie voorafgaand aan en ten tijde van de ontslagverlening, maar de ontwikkeling van de verhoudingen na ontslag kan bij de vraag naar de houdbaarheid van dat ontslag geen rol spelen.Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de datum van primair besluit 3, zijnde 24 maart 2017, het peilmoment is dat als uitgangspunt moet worden genomen.
7. De rechtbank stelt op grond van alle gespreksverslagen en e-mailberichten vast dat al snel na de indiensttreding van eiseres frictie is ontstaan tussen eiseres en haar leidinggevende [C] . Zo bestond er verschil van mening over de controlebevoegdheden van eiseres, de inrichting van het interne controleplan en de wijze waarop de administratieve en controlewerkzaamheden bij [uitvoeringsorgaan] waren georganiseerd en georganiseerd zouden moeten zijn. Dit meningsverschil escaleerde in korte tijd en heeft geresulteerd in wederzijds wantrouwen tussen eiseres en [C] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder 2 zich vanwege deze verstoorde werkverhouding op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen eiseres en haar leidinggevende [C] .
8. De vraag die vervolgens ter beoordeling staat is of ten tijde van het ontslagbesluit sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding, dan wel anderszins van een impasse dat van verweerder 2 in redelijkheid niet kon worden verwacht het dienstverband met eiseres voort te zetten. Ter beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank het volgende.