ECLI:NL:RBMNE:2019:2117

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4123
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en benoeming van een ambtenaar in het kader van verstoorde arbeidsverhouding en klokkenluidersbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, over haar ontslag en benoeming. Eiseres was sinds 1 januari 2016 in dienst als vakspecialist A, maar kreeg op 18 november 2016 eervol ontslag verleend door verweerder 1, en werd tegelijkertijd door verweerder 2 benoemd in dezelfde functie. Eiseres heeft tegen de besluiten bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding tussen eiseres en haar leidinggevende, maar oordeelde dat het ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO niet gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat verweerder 2 niet adequaat had gereageerd op de door eiseres geuite zorgen over de werkcultuur en de verhoudingen binnen de organisatie. De rechtbank heeft het ontslag van eiseres vernietigd en bepaald dat haar dienstverband voortgezet moet worden. Tevens is verweerder 2 veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 18/4123 en UTR 18/4127

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.Th. Waterman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [verweerder sub1] , verweerder 1,

[verweerder sub 2], verweerder 2,
(gemachtigde: mr. M.P. Korevaar),

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder 1 eiseres op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) met ingang van 1 januari 2017 eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 18 november 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder 2 eiseres met ingang van 1 januari 2017 benoemd in de functie van vakspecialist A.
Bij besluit van 24 maart 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder 2 eiseres:
met ingang van 1 mei 2017 eervol ontslag verleend op andere gronden, als bedoeld in artikel 8:8 van de CAR/UWO; en
geen bovenwettelijke aanvullende uitkering, als bedoeld in hoofdstuk 10d:25 van de CAR/UWO toegekend.
Bij besluit van 3 oktober 2018 (bestreden besluit 1) heeft verweerder 2 de bezwaren van eiseres tegen primaire besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 2 oktober 2018 (bestreden besluit 2) heeft verweerder 1 het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder 1 en verweerder 2 hebben in beide beroepszaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder 1 en verweerder 2 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder zijn verschenen [A] Msc, wethouder gemeente [gemeente] en bestuurslid van verweerder 2, en [B] , voorzitter van verweerder 2.

Overwegingen

Het ontslag op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is met ingang van 1 januari 2016 in dienst getreden bij verweerder 1 in de functie van vakspecialist A en heeft direct een dienstverband voor onbepaalde tijd gekregen. Eiseres was feitelijk werkzaam als senior medewerker [functie] voor de [uitvoeringsorgaan] ( [uitvoeringsorgaan] ), de organisatie die belast is met de uitvoering van de Participatiewet voor de drie gemeenten. Met ingang van 1 januari 2017 is de [naam] in werking getreden.
1.2.
Uit onvrede over het functioneren van haar direct leidinggevende en directeur van [uitvoeringsorgaan] , [C] (hierna: [C] ), heeft eiseres bij e-mailbericht van 3 juni 2016 een document aan de leden van het managementteam (MT) van [uitvoeringsorgaan] verzonden onder vermelding ‘Toelichting tekortkomingen AO/IC binnen [uitvoeringsorgaan] ’. Volgens eiseres is er sprake van de volgende problemen bij [uitvoeringsorgaan] : “(…)”. 1) De directeur wil periodieke controles niet uitvoeren op delen van de kasstroom 2) De directeur verhindert toegang tot informatie voor de interne controleur 3) De directeur verbiedt de controleur te controleren 4) De directeur verbiedt de controleur te rapporteren. 5) De directeur lobbyt naar de eigen en externe organisaties dat de controleur “niet goed genoeg is” zonder dit te beargumenteren. De feiten geven aan dat de controleur kundig is. Dit zet de onafhankelijkheid van de controleur onder druk. 6) De directeur intimideert de controleur en dit zet de onafhankelijkheid onder druk. 7) De directeur intimideert medewerkers die in de kasstroom werken waardoor de integriteit van de kasstroom in gevaar komt. (…)”.
1.3.
Naar aanleiding van voormeld e-mailbericht heeft het bestuur van [uitvoeringsorgaan] eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 6 juni 2016. Volgens een brief van die datum van het bestuur van [uitvoeringsorgaan] zijn de door eiseres geuite beschuldigingen zo ernstig dat er sprake lijkt te zijn van ernstig verstoorde verhoudingen en dat een nader onderzoek moet plaatsvinden naar de achtergrond van de ontstane situatie en naar de vraag in hoeverre hetgeen door eiseres is gesteld juist is. Onder die omstandigheden heeft het bestuur van [uitvoeringsorgaan] het niet wenselijk geacht dat eiseres haar functie uitoefent gedurende het onderzoek en is besloten aan haar buitengewoon verlof te verlenen gedurende de onderzoeksperiode.
1.4.
[uitvoeringsorgaan] heeft op 14 juli 2016 Ernst & Young verzocht feitelijk onderzoek te doen naar de door eiseres gestelde tekortkomingen. De bevindingen van Ernst & Young, die bekend zijn gemaakt op 16 januari 2017 (hierna: het Ernst & Young rapport), zijn voor verweerder 2 aanleiding geweest om bij brief van 17 februari 2017 aan eiseres het voornemen bekend te maken om haar eervol ontslag te verlenen op grond van verstoorde verhoudingen. Volgens verweerder 2 kan uit het Ernst & Young rapport niet worden afgeleid dat er in de organisatie van [uitvoeringsorgaan] en in het optreden van [C] sprake is van zodanig ernstige gebreken dat de door eiseres gemaakte ernstige verwijten aan de organisatie en over het optreden van [C] , terecht zijn. Een herstel van de relatie en verhoudingen met [C] , met de adviseur bedrijfsvoering, [D] (hierna: [D] ) en met teammanager [E] (hierna: [E] ) kan redelijkerwijs niet worden verwacht.
2. Bestreden besluit 1 is gebaseerd op het advies van de bezwaarschriftencommissie personele aangelegenheden van de gemeente [gemeente] (de commissie) van 10 september 2018. De commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit uitvoerige gespreksverslagen en e-mailwisselingen blijkt dat eiseres zich zodanig heeft uitgelaten over [C] en [D] dat er geen basis meer is voor een goede samenwerking. De wijze van optreden en communiceren van eiseres, onder meer bestaande uit het niet aanvaarden van een gezagsverhouding en het kiezen voor aanvallen op de persoon, hebben volgens de commissie tot een onherstelbare vertrouwensbreuk geleid.
Uit het gesprek met de OR van 23 juni 2016, de resultaten van een medewerkersonderzoek van begin 2016 en een extra analyse onderzoeksresultaten van Effectory van 19 oktober 2016 is gebleken dat er geen indicatie is voor de aanwezigheid van een angstcultuur en intimidatie. Volgens de commissie hebben alle gebeurtenissen geleid tot een impasse.
De commissie heeft het beroep van eiseres op artikel 125quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet (Aw) tot bescherming van klokkenluiders verworpen. Uit het uitvoerige dossier en de overwegingen in het ontslagbesluit blijkt volgens de commissie overtuigend dat de wijze van optreden en communiceren van eiseres bestaande uit het niet aanvaarden van een gezagsverhouding en het kiezen voor aanvallen op de persoon, tot een onherstelbare vertrouwensbreuk hebben geleid. De vraag of er formeel sprake is geweest van het melden van misstanden en of dit te goeder trouw en naar behoren is gedaan, is volgens de commissie dan ook niet relevant.
Volgens de commissie heeft eiseres geen recht op een aanvullende uitkering en op een na-wettelijke uitkering omdat zij slechts een jaar in dienst was. Eerst bij een dienstverband van meer dan twee jaar bestaat een aanspraak op deze uitkeringen. Ook kan eiseres geen aanspraak maken op een compensatie (de zogenoemde ‘plus’) omdat zij volgens de commissie een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de arbeidsrelatie blijvend en duurzaam is verstoord en dat herstel geen optie zou zijn. Er hebben immers geen gesprekken gericht op herstel plaatsgevonden. Haar verzoeken om mediation zijn veelvuldig afgewezen en eiseres heeft buiten de organisatie om met bijzonder verlof de onderzoeksresultaten van Ernst & Young moeten afwachten. Het ontslag op grond van artikel 8:8, van het CAR/UWO is derhalve prematuur. Daarbij heeft eiseres onder andere gewezen op het rapport van de Raadswerkgroep [uitvoeringsorgaan] van de gemeente [gemeente] (Raadswerkgroep) van 8 januari 2018 en het rapport van Rijnconsult van 15 juni 2018 waarin volgens eiseres de door haar gestelde tekortkomingen zijn bevestigd. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat dit ontslag een benadelingshandeling is die verweerder 2 niet had mogen opleggen wegens haar status als klokkenluider. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat, indien het ontslag wel gegeven mocht worden, zij recht heeft op een volledige bovenwettelijke uitkering een aanvullende vergoeding op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
4. In het verweerschrift heeft verweerder 2 de stelling van eiseres dat er geen sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk volstrekt ongeloofwaardig geacht. Volgens verweerder blijkt uit de stukken volstrekt duidelijk dat het al snel niet goed ging in de onderlinge verhoudingen tussen [C] en eiseres en uit de stukken blijkt ook dat de verwachtingen over de inzet van eiseres over en weer niet overeenkwamen. Eiseres betoogde zelfs in bezwaar nog (zonder enige onderbouwing) dat er sprake was van het ‘stelselmatig tegenwerken’ van eiseres en eiseres heeft blijkens alle stukken volhard om in een negatieve toon over [C] te spreken. De noodzakelijke basis om de verhoudingen te herstellen was daarom niet aanwezig. Met eiseres zijn overigens meerdere pogingen gedaan om in overleg tot een oplossing te komen. Dat was ook de reden om de bezwarenprocedure lange tijd op te schorten. De gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid. Een oplossing in de vorm van een terugkeer in de eigen functie onder leiding van [C] is nimmer een optie geweest en dit is ook door eiseres nooit als inzet genoemd.
Het beroep van eiseres op de Wet Huis voor klokkenluiders en de bescherming van artikel 125quinquies, derde lid, van de Aw is volgens verweerder ongeloofwaardig omdat eiseres dat beroep pas zeer laat in de procedure is gaan doen en zij ook steeds andere momenten aanwijst voor de vermeende melding.
5. Een ontslaggrond als van artikel 8:8 van de CAR/UWO kan worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. [1] Daarbij moet sprake zijn van een deugdelijke aan de persoon gerelateerde grond. [2]
6. Bij de beoordeling of sprake is van een situatie waarin aanleiding kan zijn voor ontslag op andere gronden, moet niet het tijdstip van het nemen van de beslissing op bezwaar als peilmoment worden genomen, maar is de datum van beëindiging van het dienstverband het uitgangspunt. Weliswaar kan in het kader van de heroverweging acht worden geslagen op tijdens de bezwaarschriftenprocedure naar voren gekomen feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de situatie voorafgaand aan en ten tijde van de ontslagverlening, maar de ontwikkeling van de verhoudingen na ontslag kan bij de vraag naar de houdbaarheid van dat ontslag geen rol spelen. [3] Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de datum van primair besluit 3, zijnde 24 maart 2017, het peilmoment is dat als uitgangspunt moet worden genomen.
7. De rechtbank stelt op grond van alle gespreksverslagen en e-mailberichten vast dat al snel na de indiensttreding van eiseres frictie is ontstaan tussen eiseres en haar leidinggevende [C] . Zo bestond er verschil van mening over de controlebevoegdheden van eiseres, de inrichting van het interne controleplan en de wijze waarop de administratieve en controlewerkzaamheden bij [uitvoeringsorgaan] waren georganiseerd en georganiseerd zouden moeten zijn. Dit meningsverschil escaleerde in korte tijd en heeft geresulteerd in wederzijds wantrouwen tussen eiseres en [C] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder 2 zich vanwege deze verstoorde werkverhouding op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen eiseres en haar leidinggevende [C] .
8. De vraag die vervolgens ter beoordeling staat is of ten tijde van het ontslagbesluit sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding, dan wel anderszins van een impasse dat van verweerder 2 in redelijkheid niet kon worden verwacht het dienstverband met eiseres voort te zetten. Ter beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank het volgende.
8.1.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiseres in het kader van haar sollicitatieprocedure voor de functie van senior medewerker [functie] een assessment heeft moeten doen waarvan op 1 oktober 2015 een “Rapportage Talentenprofiel” is opgemaakt. Paragraaf 3.3. van deze rapportage bevat het advies dat voor zover relevant vermeld: “(…) is zij tevens gericht op netwerken en is zij in staat om zich ondernemend op te stellen. Hierbij is wel van belang dat zij in grote lijnen weet wat haar opdracht is en dat zij kan werken volgens procedures en protocollen. Tegelijkertijd heeft zij een tamelijk sterke behoefte aan handelingsruimte en zal zij zelf haar koers willen bepalen. Gezien haar behoefte aan basale ordening en vermogen om te plannen en te structureren […] zal zij in staat kunnen zijn om beheerstaken op zich te nemen, van nature is zij wel meer gericht op het vernieuwen en ontwikkelen van processen. […]” Op basis van haar kwaliteiten en competenties heeft de sollicitatiecommissie volgens het rapport van E&Y unaniem voor eiseres gekozen. Verweerder 1 heeft eiseres in dienst genomen en direct een dienstverband voor onbepaalde tijd aangeboden. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder 1 bewust een professioneel ervaren werknemer heeft aangenomen die zelfstandig, besluitvaardig en vernieuwend kan en wil werken.
8.2.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat uit het onderzoeksrapport van 8 januari 2018 van de Raadswerkgroep blijkt dat de raad van de gemeente [gemeente] tot 21 september 2017 het beeld had dat er slechts sprake was van een arbeidsconflict. Dat beeld is echter gewijzigd nadat was gebleken dat de melding van eiseres, dat gemeente [gemeente] over 2015 en 2016 in totaal een bedrag van € 251.693,- teveel heeft bijgedragen aan [uitvoeringsorgaan] ten gunste van de gemeenten [gemeente] en [gemeente] , juist was en dat het bedrag zelfs hoger was dan het bedrag van € 237.000,- dat eiseres had gemeld. Ook was de Raadswerkgroep van mening dat eiseres in de korte tijd bij [uitvoeringsorgaan] geen afdoende respons heeft gekregen die gericht was op het oplossen van de meningsverschillen en misverstanden. Volgens de Raadswerkgroep riep deze gang van zaken vragen op over de bedrijfscultuur bij [uitvoeringsorgaan] en is in het geval van eiseres niet op een constructieve wijze met kritische vragen en opmerkingen omgegaan. In reactie op dit onderzoeksrapport heeft verweerder 2 bij brief van 24 januari 2018 bericht het signaal met betrekking tot de bedrijfscultuur serieus te nemen en een onderzoeksbureau opdracht te hebben gegeven om nader onderzoek te doen.
8.3.
Het onderzoek naar de bedrijfscultuur bij verweerder 2 is uitgevoerd door Rijnconsult. De onderzoeksbevindingen van Rijnconsult zijn neergelegd in het rapport ‘Uitvoeringsorganisatie [uitvoeringsorgaan] De kikker in de put’ van 15 juni 2018. Bevindingen van de onderzoekers zijn:
  • De organisatie is tot op het bot verdeeld: o.a. ‘voor of tegen de directeur’, elk team gaat zijn eigen weg en binnen de teams zijn subculturen die zich tegen elkaar afzetten;
  • Rond de directeur is sprake van een hofhouding. Rond haar is er een ‘inner circle’ en zijn er vazallen. Uit mailwisselingen blijkt dat sommige medewerkers niet mogen praten met andere organisaties. Meerdere medewerkers hebben na een meningsverschil of onwelgevallig signaal persoonlijk van de directeur te horen gekregen ‘er niet bij te horen’, ‘in de oude wereld te zitten’ of woorden van gelijke strekking. De diepte van de kloof ‘voor tegen directeur’ heeft zeer ernstige vormen aangenomen. Onder de huidige directeur wordt de ruimte voor eigen professionele inbreng als gering ervaren. Er zijn veel voorbeelden van activiteiten die door de directeur worden opgepakt terwijl ze eigenlijk voor medewerkers bedoeld zijn.
  • Bij velen is het werkplezier weg;
  • [uitvoeringsorgaan] is een eilandenrijk waar vrijwel iedereen zich alleen veilig en goed voelt in de eigen werkbiotoop;
  • Er is weinig transparantie waardoor veel zaken voor teveel mensen onduidelijk zijn;
  • Kritisch zijn is de norm. Voor sommigen is het nooit goed en kan niemand meer goed doen, zeker het management niet. Door een aantal medewerkers wordt anderen niets gegund. Sommigen zien het als het gif in de organisatie.
  • Er is sprake van oppositioneel gedrag: snel uitdelen van kritiek maar kritiek zelf niet willen accepteren;
  • Men doet de dingen die goedkeuring hebben van anderen: mensen verschillend informeren om conflicten te voorkomen is gedrag dat loont. Loyaliteit eisen en nooit het heft uit handen geven is een managementstijl die hierbij past.
  • Werknemers zijn overwegend zelf hun eigen maatstaf en alles wat afwijkt van die norm wordt beschouwd als ‘raar en bij voorbaat verwerpelijk’.
  • Er heerst geen angstcultuur. Medewerkers kunnen zich in principe alles permitteren. Vooral na de kwestie met eiseres lijkt het erop alsof alles zonder rem kan en moet worden gezegd, omdat het management sindsdien vleugellam is en toch niet in zal grijpen, omdat die op hun beurt weer bang zijn beschuldigd te worden van het creëren van een angstcultuur. Er is derhalve sprake van een vicieuze cirkel.
8.4.
Uit de e-mailberichten en gespreksverslagen blijkt onder meer het volgende.
In haar e-mailbericht van 22 april 2016 vraagt eiseres aan [F] (hierna: [F] ), de secretaris van de gemeente [gemeente] , met spoed om een vertrouwelijk gesprek en beschrijft zij dat [C] er alles aan doet om het haar onmogelijk te maken haar taken uit te voeren door haar de toegang tot relevante personen en relevante informatie te ontzeggen. Voorts wijst eiseres op de complexe relatie tussen [C] en de medewerkers van [uitvoeringsorgaan] die niet aan de zijde van [C] stonden. Zowel intern als extern beschuldigt [C] medewerkers dat zij slecht werk leveren. Binnen [uitvoeringsorgaan] heerst een angstcultuur en een eilandjesstructuur waarbij geen goede samenwerking mogelijk is. Ook heeft eiseres gewezen op de weigering van [C] om te werken met planning en structuur, procedures en processen. In zijn e-mailbericht van 25 april 2016 schrijft [F] aan eiseres dat hij niet veel anders voor haar kan doen dan haar te verwijzen naar [C] voor een gesprek.
Op 28 april 2016 heeft eiseres HR adviseur [G] (hierna: [G] ) verzocht om mediation. Op dit verzoek heeft [G] , ondanks rappel van eiseres bij e-mailberichten van 1 juni 2016 en 2 juni 2016, niet gereageerd
In het e-mailbericht van 26 mei 2016 uit eisers aan het MT van [uitvoeringsorgaan] haar onvrede over de wijze waarop [C] omging met de interne controle en dat haar de regie over het interne controleplan in feite werd ontzegd. Eiseres vermeldt dat het van belang is dat [uitvoeringsorgaan] zo snel mogelijk volgens de regels en binnen de mandaten te werk gaat en dat zij daar verder mee aan de slag gaat. In reactie op deze mail heeft teammanager [E] (hierna: [E] ) bij e-mail van 27 mei 2016 eiseres – samengevat – medegedeeld dat eiseres haar kritiek op de agenda van het MT van [uitvoeringsorgaan] moet zetten. Dat heeft eiseres gedaan in haar e-mailbericht van 3 juni 2016 zoals weergegeven onder 1.2
Naar aanleiding van het e-mailbericht 3 juni 2016 heeft verweerder 2 bij brief van 6 juni 2016 aan eiseres medegedeeld dat er sprake lijkt te zijn van ernstig verstoorde verhoudingen, dat een nader onderzoek moet plaatsvinden naar de achtergrond van de ontstane situatie en dat eiseres gedurende de onderzoeksperiode buitengewoon verlof wordt verleend.
Vervolgens heeft E&Y op verzoek van verweerder 2 onderzoek verricht dat heeft geresulteerd in het rapport van 16 januari 2017. Het rapport geeft een weergave van de feitelijke gang van zaken bij [uitvoeringsorgaan] en bevat geen conclusies.
Op 10 februari 2017 heeft verweerder 2 met eiseres het rapport van E&Y besproken.
9. Op grond van de onderzoeksbevindingen van de Raadswerkgroep en Rijnconsult in samenhang met de uitgebreide e-mailberichten en gespreksverslagen, zoals hiervoor weergegeven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder 2 niet adequaat is omgegaan met de door eiseres gestelde problemen.
Door verweerder 2 wordt niet betwist dat er niet adequaat is gereageerd op het e-mailbericht van eiseres van 22 april 2106 aan [F] waarin zij melding maakt van een angstcultuur en een eilandjesstructuur en op de verzoeken van eiseres om mediation.
De rechtbank overweegt dat uit r.o 8.4 kan worden geconcludeerd dat verweerder 2 na het e-mailbericht van eiseres van 3 juni 2016 de door haar gesignaleerde problemen heeft aangemerkt als een arbeidsconflict en vervolgens enkel heeft ingezet op het ontslag van eiseres. Daarbij heeft verweerder 2 naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte betekenis toegekend aan het rapport van E&Y, omdat blijkens dit rapport geen onderzoek is verricht naar de door eiseres gesignaleerde problematiek.
De Raadswerkgroep en Rijnconsult hebben echter wel de door eiseres gestelde problemen in hun onderzoeken betrokken. Van belang is dat een aantal signaleringen van eiseres steun vindt in zowel het rapport van de Raadswerkgroep als dat van Rijnconsult. Hieruit volgt dat eiseres terecht aandacht heeft gevraagd voor en er op heeft gewezen dat bepaalde zaken niet goed liepen bij [uitvoeringsorgaan] .
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het ontslagbesluit geen sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van verweerder 2 kon worden verlangd. Verweerder 2 was dan ook niet bevoegd eiseres ontslag te verlenen met toepassing van artikel 8:8 van de CAR/UWO. Het beroep van eiseres tegen dit ontslag slaagt en bestreden besluit 1 zal in zoverre worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiseres zoals hiervoor genoemd onder 3. geen bespreking meer.
11. Omdat primair besluit 3 hetzelfde gebrek heeft als bestreden besluit 1, voor zover het betrekking heeft op het ontslag op grond van artikel 8:8, van de CAR/UWO, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en primair besluit 3 herroepen. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Het gevolg van deze uitspraak is dat de dienstbetrekking tussen verweerder 2 en eiseres niet is beëindigd. Het is aan partijen om aan deze nieuwe situatie invulling te geven.
12. Omdat het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond is, dient verweerder 2 aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder 2 in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Het reorganisatieontslag en het aanstellingsbesluit

14. Bij primair besluit 1 heeft verweerder 1 eiseres op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de CAR/UWO met ingang van 1 januari 2017 eervol ontslag verleend. Bij primair besluit 2 heeft verweerder 2 eiseres met ingang van 1 januari 2017 benoemd in de functie van vakspecialist A. Volgens verweerder 1 en verweerder 2 is eiseres geplaatst in een ongewijzigde functie immers in primair besluit 1 en primair besluit 2 staan exact dezelfde gegevens vermeld als in het aanstellingsbesluit van 26 oktober 2015. Daarnaast is de functie van businesscontroller, waarop eiseres zich beroept, een functie op het niveau van schaal 12, terwijl de functie van eiseres is ingeschaald op niveau 10A. Volgens verweerder 2 kan een functie met een beduidend hogere salarisschaal niet aangemerkt worden als een ongewijzigde functie. Daarbij komt dat de functie van businesscontroller verschilt met de functie die eiseres voor 1 januari 2017 heeft bekleed en dat er verschillende opleidings- en ervaringseisen voor gelden.
15. Eiseres heeft aangevoerd dat het reorganisatieontslag en het aanstellingsbesluit onjuist zijn, omdat de schriftelijke toezegging van verweerder 1 en verweerder 2 dat eiseres na het reorganisatieontslag geplaatst zou worden in een voor haar ongewijzigde functie, niet is nageleefd. Volgens eiseres is de functie van vakspecialist A geen gepaste functie en had zij geplaatst moeten worden in de functie van businesscontroller. In dit verband heeft eiseres er op gewezen dat de persoon die nu is geplaatst in de functie van businesscontroller niet aan de opleidings- en ervaringsvereisten voldoet.
16. De rechtbank stelt voorop dat uit het beroepschrift van eiseres in samenhang met de beroepsgronden genoegzaam blijkt dat eiseres zich richt tot verweerder 1 (verantwoordelijk voor het ontslag) en verweerder 2 (verantwoordelijk voor de aanstelling). Het beroep van eiseres is dan ook – anders dan verweerder stelt – ontvankelijkheid.
17. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiseres niet. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij met primair besluit 2 niet is geplaatst in een voor haar ongewijzigde functie. De omschrijving van de organieke taken, het competentieprofiel, de vakkennis en de salarisschaal bij de functie van vakspecialist A met ingang van 1 januari 2017 sluiten immers aan op de functieomschrijving en de salarisschaal van de functie van vakspecialist A van voor 1 januari 2017. Dit in tegenstelling tot de functie van businesscontroller die meer eindverantwoordelijkheden heeft en om die reden ook hoger is ingeschaald, namelijk salarisschaal 12. Verweerder 2 heeft de toezegging aan eiseres dan ook nageleefd.
18. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep tegen bestreden besluit 1, voor zover gericht tegen het aanstellingsbesluit, en tegen bestreden besluit 2 niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak 18/4123:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
In de zaak 18/4127:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1 voor zover eiseres is ontslagen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO;
  • herroept primair besluit 3;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van bestreden besluit 1;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1voor het overige, te weten de benoeming van eiseres in de functie van vakspecialist A, in stand blijven;
  • draagt verweerder 2 op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, voorzitter, en mr. G.P. Loman en
mr. J. Woestenburg, leden, in aanwezigheid van drs. S.S. Mazaheri, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep, 1 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3428.
2.Centrale Raad van Beroep, 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2660.
3.Zie noot 1.