ECLI:NL:RBMNE:2019:1275

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3685
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag van politieagent wegens gebruik en bezit van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een disciplinaire procedure tegen een politieagent, eiser, die door de korpschef was ontslagen wegens plichtsverzuim. De korpschef had eiser beschuldigd van het bezit en gebruik van harddrugs, waaronder MDMA, en het roken van een joint in verband met migraine, zonder dit te melden bij zijn leidinggevende. Eiser had sinds 2002 bij de politie gewerkt en was laatstelijk in een bepaalde functie werkzaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 23 oktober 2016 MDMA had gebruikt en op 27 november 2016 harddrugs had besteld via WhatsApp. Eiser heeft de beschuldigingen betwist en aangevoerd dat de verklaringen van getuigen tegenstrijdig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de gedragingen van eiser als ernstig plichtsverzuim konden worden aangemerkt, wat leidde tot de disciplinaire straf van ontslag. Eiser voerde aan dat de straf onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de gedragingen dit rechtvaardigde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat de korpschef bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen. De uitspraak benadrukt de strenge eisen van integriteit en verantwoordelijkheid die aan politieambtenaren worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3685

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M. Chouaibi),
en

de korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Hofkes).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Bij besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is tevens verschenen: [teamchef] , teamchef.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser was sinds 2002 in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van [functie] . Op
16 maart 2017 heeft de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) de opdracht gekregen een oriënterend onderzoek in te stellen naar eiser in verband met mogelijk plichtsverzuim. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 2 mei 2017. Naar aanleiding van de resultaten van het oriënterend onderzoek is door de afdeling VIK een disciplinair onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 oktober 2017.
2. Nadat verweerder op 21 december 2017 een voornemen daartoe kenbaar heeft gemaakt en eiser zijn zienswijze hierover naar voren heeft gebracht, heeft verweerder eiser bij het primaire besluit de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, op grond van artikel
77, eerste lid, aanhef en onder, j van het Besluit algemene rechtspositie politie. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3. Verweerder heeft eiser, samengevat, de volgende gedragingen verweten:
dat eiser 1 á 2 keer per jaar een joint rookt in verband met migraine en dit niet heeft gemeld bij zijn leidinggevende;
dat eiser harddrugs in zijn bezit heeft gehad en dit ook heeft gebruikt in oktober en november 2016.
Het geheel van voormelde gedragingen heeft verweerder aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Verweerder heeft daarbij vastgesteld dat dit plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend. Gezien dit ernstig plichtsverzuim heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, die verweerder gezien de aard en de omvang van de door hem geconstateerde gedragingen alsmede het tijdsverloop evenredig acht.
4. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven is het noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Op bedoelde feitenvaststelling zijn niet de in het strafrecht geldende, zeer strikte bewijsregels van toepassing. Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en mag de opgelegde straf niet onevenredig zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1663).
5. De rechtbank zal eerst beoordelen of eiser de in overweging 3. vermelde en aan hem verweten gedragingen heeft begaan en of deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken.
Met betrekking tot de onder 3.a) aan eiser verweten gedraging
6.Niet in geschil is dat eiser 1 á 2 keer per jaar een joint rookte in verband met migraine, dat hij dit niet bij zijn leidinggevende heeft gemeld en dat dit plichtsverzuim oplevert.
Met betrekking tot de onder 3.b) aan eiser verweten gedraging
7.Eiser voert aan dat de verklaringen van mevrouw [A] ( [A] ) tegenstrijdig zijn en niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Volgens eiser hebben zijn collega’s, de heer [B] ( [B] ) en de heer [C] ( [C] ), naar waarheid verklaard en komen hun verklaringen niet overeen met de verklaringen van [A] . [B] heeft verklaard dat er op het feest [naam ] geen drugs zijn gebruikt. Volgens eiser zijn politieagenten getraind op het analyseren van mensen die wellicht onder invloed zijn. Hoe verweerder tot het oordeel is gekomen dat het aannemelijk is dat eiser harddrugs heeft gebruikt, blijft volgens eiser onbeantwoord. Eiser heeft tijdens het verhoor uitgelegd waarom hij drugs heeft besteld. Eiser snapt dat zijn gedrag onhandig is geweest en dat de uitleg als ongeloofwaardig wordt bestempeld en daar heeft hij spijt van. Volgens eiser blijkt uit de WhatsApp-gesprekken niet dat hij harddrugs heeft gebruikt.
8.De rechtbank stelt vast dat eiser heeft erkend dat er op 23 oktober 2016 MDMA, een harddrug, in de keuken van zijn woning lag. De rechtbank is van oordeel dat uit de WhatsApp-gesprekken tussen eiser en [A] en de verklaringen van [A] voldoende aannemelijk is geworden dat eiser op 23 oktober 2016 de harddrug MDMA heeft gebruikt. Hieraan legt de rechtbank het volgende ten grondslag:
De WhatsApp-gesprekken tussen eiser en [A] ( [A] ) op 23 oktober 2016:
[A] : Heeft iemand bij jullie m in me drankje gedaan? Of had ik dat zelf genomen?
Eiser: Volgens mij zelf schat
Eiser: In de keuken
(..)
Eiser: Klote wishkey
[A] : Waauw bizar dit
[A] : Nee bedoel drugs
Eiser: Ja dat ook
[A] : Heb in m gebruikt met jou? Nee toch?
Eiser: Lag in de keuken
[A] : Ik weet nog dat ik niks wilde
Eiser: Er staat me wel iets van bij
(..)
Eiser: Maar wel vaag met die m
Eiser: Wanneer voelde je het dan toen je wegging?
[A] : Nee
[A] : Later
[A] : In de auto
[A] : Opeens vet op m’n kaken aan kauwen
Eiser: Ok ok
[A] : Kan me niet herinneren dat ik het zelf nam namelijk
[A] : Maar voelde me gruwelijk lekker hahah
Eiser: Ik ga dat niet in je drankje gooien hoor
Eiser: Hahahaha
Eiser: Ja dat is dan wel weer het leuke ervan
Eiser: Ik zat ook te spacen hoor pfff
(..)
Eiser: Was wel een topavond
[A] : Ja klopt
[A] : Ja vaker doen zeg
Eiser: Pfff voel hem nog steeds
Eiser: Ja toch
[A] : Ja ik ook
[A] : Helemaal Link dit
De verklaring van [A] van 21 april 2017:

Ik zag toen het één en ander op tafel liggen, en nu ik meer bekend ben met harddrugs, weet ik dat het MDMA was. Ik zag een zakje op tafel liggen. In het zakje zat een soort van doorzichtige substantie, het leek op een steentje. Ik zag dat [eiser] er een stukje van in zijn mond deed en daarna een slok whisky dronk.”
De verklaring van [A] van 12 juni 2017:

In de woning van [eiser] bij de after party heb ik harddrugs, MDMA, in zijn woning zien liggen. Het lag in de keuken, op het aanrecht. Althans daar haalde [eiser] vandaan. [eiser] heeft mij, in de keuken, de harddrugs aangeboden. Dat heb ik toen geweigerd. (..) Er is wel degelijk drugs gebruik op de after party. [eiser] heeft voor mij neus drugs gebruikt. Ik weet niet of zijn collega’s dit hebben gezien. Zij waren in de ruimte, maar of zij echt zaten te kijken wat [eiser] deed, dat weet ik niet. (..) Ja, ik zag dat hij met zijn vinger in het zakje van de MDMA ging en daarna vervolgens zijn vinger in zijn mond deed om deze zeg maar af te likken.
9.Eiser heeft op 28 juni 2017 verklaard dat hij met ‘
m’in de WhatsApp-gesprekken MDMA bedoelt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hierboven genoemde WhatsApp-gesprekken tussen eiser en [A] dat eisers bericht dat hij ‘ook zat te spacen’ gelet op de context van het gesprek ziet op het gebruik van MDMA. Uit de verklaringen van [A] volgt dat zij eiser op 23 oktober 2016 in zijn woning MDMA heeft zien gebruiken. Dat [A] verschillend heeft verklaard over de wijze waarop eiser MDMA tot zich nam, betekent niet dat aan de verklaringen van [A] geen waarde mag worden gehecht. Die verschillen doen geen afbreuk aan de essentie van haar waarneming, namelijk dat zij eiser MDMA heeft zien gebruiken. De verklaring van eiser dat hij in privétijd bezig was met een onderzoek naar [A] om aan te tonen dat zij drugs gebruikte, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Eiser heeft deze verklaring op geen enkele wijze aannemelijk weten te maken. Uit de verklaring van collega [B] van 20 juli 2017 volgt dat hij tijdens de afterparty op 23 oktober 2016 op de bank zat met [naam ] en dat hij voornamelijk met zijn telefoon bezig was. [B] verklaart dat hij niet weet wat de anderen precies deden. De verklaring van [B] is daarom niet strijdig met de verklaringen van [A] en sluit niet uit dat eiser drugs heeft gebruikt.
10.De rechtbank stelt verder vast dat eiser heeft erkend dat hij op 27 november 2016 harddrugs, te weten 3 pillen en 1 gram cocaïne, via WhatsApp heeft besteld bij [A] . De rechtbank is van oordeel dat uit het voornemen blijkt dat ook het bestellen van harddrugs aan eiser wordt verweten en ten grondslag ligt aan het plichtsverzuim. De korpschef heeft de onder 3.b verweten gedraging immers uitgewerkt op pagina 5 en 6 van het voornemen, waar is ingegaan op het bestellen van de drugs.
11.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat eiser de hiervoor vermelde gedragingen, te weten het 1 á 2 keer per jaar roken van een joint in verband met migraine zonder dit te melden bij de leidinggevende, het bezit en gebruik van harddrugs op
23 oktober 2016 en het bestellen van harddrugs op 27 november 2016 heeft begaan en dat deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken. Eiser heeft hiermee gehandeld in strijd met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid die aan een politieambtenaar worden gesteld.
Toerekenbaarheid
12.Eiser heeft niet bestreden dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend. De rechtbank ziet in het dossier geen aanleiding daar anders over de oordelen. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
Evenredigheid
13.Eiser voert in beroep verder aan dat de disciplinaire straf van ontslag onevenredig is.
14.De rechtbank onderkent dat de disciplinaire straf van ontslag voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu hij door deze maatregel zijn baan is verloren en daarmee zijn inkomen. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedragingen acht de rechtbank de disciplinaire straf van ontslag daaraan echter niet onevenredig. Eiser heeft in ernstige mate in strijd gehandeld met de voor politieambtenaren geldende strenge eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid.
15.Nu de onder 11. verweten en vastgestelde gedragingen reeds de opgelegde disciplinaire straf van ontslag kunnen dragen, laat de rechtbank de vraag of eiser op 27 november 2016 harddrugs in zijn bezit heeft gehad en gebruikt, onbesproken. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de CRvB van 19 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1853).
Gelijkheidsbeginsel
16. Eiser heeft tot slot een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser is collega [C] door [A] ook beschuldigd van drugsgebruik. Zowel [C] als [B] hebben een gesprek gehad omtrent hun houding en gedrag. Aan hen is geen disciplinaire maatregel opgelegd. Eiser is van mening dat hij zwaarder wordt gestraft dan zijn collega [C] .
17. De rechtbank is van oordeel dat de situatie van eiser niet gelijk is aan die van collega’s [C] en [B] . Zij hebben immers niet erkend dat er harddrugs aanwezig waren in hun woning en evenmin hebben zij pillen en cocaïne besteld via WhatsApp. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzitter, en mr. C. Karman en
mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.