In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de Wajong-uitkering. Eiser ontving sinds 11 september 2012 een Wajong-uitkering, maar het UWV heeft op 29 december 2016 vastgesteld dat eiser op dat moment geen arbeidsvermogen heeft, maar dat hij dat in de toekomst mogelijk kan ontwikkelen. Dit leidde tot een verlaging van de uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon, met ingang van 1 januari 2018. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 20 december 2017 is eiser niet verschenen, maar zijn vader en gemachtigde waren aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluit heeft gebaseerd op een medisch rapport van verzekeringsarts Goldhoorn, waarin werd geconcludeerd dat eiser op dat moment niet in staat was om aaneengesloten te werken. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de conclusie onvoldoende medisch onderbouwd was, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had aangetoond dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser niet duurzaam was, en dat er mogelijkheden waren voor toekomstige ontwikkeling van arbeidsvermogen.
De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat het UWV terecht de Wajong-uitkering heeft verlaagd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.