ECLI:NL:RBMNE:2018:888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
UTR 17/3055
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de Wajong-uitkering. Eiser ontving sinds 11 september 2012 een Wajong-uitkering, maar het UWV heeft op 29 december 2016 vastgesteld dat eiser op dat moment geen arbeidsvermogen heeft, maar dat hij dat in de toekomst mogelijk kan ontwikkelen. Dit leidde tot een verlaging van de uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon, met ingang van 1 januari 2018. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 20 december 2017 is eiser niet verschenen, maar zijn vader en gemachtigde waren aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluit heeft gebaseerd op een medisch rapport van verzekeringsarts Goldhoorn, waarin werd geconcludeerd dat eiser op dat moment niet in staat was om aaneengesloten te werken. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de conclusie onvoldoende medisch onderbouwd was, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had aangetoond dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser niet duurzaam was, en dat er mogelijkheden waren voor toekomstige ontwikkeling van arbeidsvermogen.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat het UWV terecht de Wajong-uitkering heeft verlaagd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder
vastgesteld dat eiser op dat moment geen arbeidsvermogen heeft, maar dat hij dat in de toekomst wel kan ontwikkelen. Daarom wordt de uitkering van eiser op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van
1 januari 2018 verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
Bij besluit van 27 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2017. Eiser is niet verschenen. Wel zijn verschenen eisers vader, [A] , en eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft eiser met ingang van
11 september 2012 een Wajong-uitkering toegekend. Bij brief van 30 augustus 2016 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat zijn situatie als gevolg van de inwerkingtreding van de Participatiewet per 1 januari 2015 opnieuw is beoordeeld en dat op grond van een voorlopige beoordeling is vastgesteld dat hij arbeidsvermogen heeft of kan ontwikkelen. In zijn reactie van 15 september 2016 heeft eiser aangegeven het hiermee niet eens te zijn. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder vervolgens de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, maar dat hij wel mogelijkheden heeft arbeidsvermogen in de toekomst te ontwikkelen. Aan het bestreden besluit ligt een medisch rapport van 20 juni 2016 van verzekeringsarts bezwaar en beroep Goldhoorn ten grondslag. Hieruit blijkt dat geconcludeerd wordt dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij op dat moment niet in staat is te achten een uur aaneengesloten te kunnen werken. De aard van de klachten en ook de beperkte behandelingen die eiser in het afgelopen jaar heeft gehad en het nog opstarten van een intensieve begeleiding en behandeling bij Reinaerde maken dat op dat moment niet gesteld kan worden dat verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Hierdoor is geen sprake van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
3. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Naar aanleiding hiervan gaat verweerder iedereen die op grond van de Wajong volledig arbeidsongeschikt is herbeoordelen.
Op grond van artikel 2:4 van de Wajong is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Onder duurzaam wordt de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Artikel 2:5, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig advies.
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong heeft indien hij:
Geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
Niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
Niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
Niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat de verzekeringsarts bij een beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, vaststelt of de gevolgen van de ziekte of het gebrek, waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken, duurzaam zijn.
Met ingang van 1 januari 2018 wordt het uitkeringspercentage verlaagd naar 70% van het minimumloon, tenzij sprake is van duurzaam geen arbeidsvermogen in welk geval het uitkeringspercentage 75% blijft.
4. Verweerder heeft voor de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) gehanteerd. Deze methode is beschreven in het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (het Compendium) en is door verweerder ontwikkeld in verband met de inwerkingtreding van de per 1 januari 2015 gewijzigde Wajong. In Bijlage 1 van het Compendium is een kader gegeven voor het beoordelen van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen als bedoeld in de Wajong (het Beoordelingskader).
Het Beoordelingskader bevat een stappenplan dat als hulpmiddel fungeert voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Het plan kent drie stappen. In de eerste twee stappen van het stappenplan beoordeelt de verzekeringsarts of sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De derde stap beschrijft de beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in gezamenlijk overleg of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Bij de derde stap is beschreven dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bij hun overleg een aantal aspecten betrekken, waaronder het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid.
5. De rechtbank stelt voorop dat niet (meer) in geschil is dat eiser thans geen arbeidsvermogen heeft. In deze zaak gaat het alleen over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
6. Eiser betoogt dat de conclusie dat een verbetering van zijn belastbaarheid in de toekomst niet is uitgesloten onvoldoende medisch onderbouwd en onvoldoende inzichtelijk is. Eiser stelt dat het enkele feit dat er nog een behandeling mogelijk is, nog geen concreet inzicht geeft in de reëel te verwachten situatie van na een eventuele behandeling en tot welke mate deze belastbaarheid realistisch gezien kan toenemen. Daarbij wijst eiser erop dat de behandelingen van de afgelopen vijf jaren niet tot enig resultaat hebben geleid.
7. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, wanneer deze rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is het echter aan eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep
,zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
8. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep Goldhoorn voldoende en inzichtelijk in haar rapport van 20 juni 2017 heeft gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser nog niet als duurzaam is aan te merken. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van deze verzekeringsarts. Bij de beoordeling heeft Goldhoorn alle beschikbare medische informatie betrokken en in haar rapport is zij afdoende ingegaan op wat eiser in bezwaar en eisers vader en eisers gemachtigde tijdens de hoorzitting naar voren hebben gebracht. Ook de nadien alsnog verkregen informatie van Team ACT Jeugd Utrecht Stad en van Altrecht uit 2014 en 2015, te weten het behandelplan en de ontslagbrief, heeft zij gezien en geoordeeld dat die informatie haar eerdere conclusie niet wijzigt.
Anders dan eiser in beroep stelt, heeft de verzekeringsarts Goldhoorn haar conclusie dat verbetering op de langere termijn niet is uitgesloten concreet en inzichtelijk op eiser toegespitst. Zij heeft aan haar conclusie ten grondslag gelegd dat eiser op dat moment al ruim een jaar niet meer onder behandeling is van een GGZ en dat de behandelingen die eiser in het verleden heeft gehad, nooit intensief waren. Nu een behandeling wordt opgestart bij Reinaerde, waarbij in tegenstelling tot de voorgaande behandelingen wel een intensieve begeleiding zal worden gegeven, is volgens haar verbetering van het arbeidsvermogen niet geheel uitgesloten.
De rechtbank kan deze beschouwing van de verzekeringsarts Goldhoorn volgen. De rechtbank heeft geen aanleiding om de conclusie dat niet geheel is uit te sluiten dat op termijn arbeidsvermogen nog te ontwikkelen is, voor onjuist te houden. Ter zitting is gebleken dat eiser een tijd op een wachtlijst heeft gestaan, maar dat inmiddels een intake bij eiser thuis heeft plaatsgevonden en vervolgafspraken staan ingepland.
De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Eiser betoogt voorts dat ten onrechte het stappenplan uit het Compendium niet is gevolgd. Uit de rapportages blijkt niet dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
10.1
Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 30 september 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:5358) heeft geoordeeld over het al dan niet volgen van het stappenplan gaat het erom dat de conclusie over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen met inachtneming van de wettelijke criteria goed moet zijn onderbouwd. Het stappenplan is daarbij een hulpmiddel. De rechtbank verwijst hiervoor naar de toelichting in het Beoordelingskader op het stappenplan (pag. 69 van het Compendium).
10.2
Zoals hiervoor overwogen heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Goldhoorn haar conclusie over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen naar het oordeel van de rechtbank afdoende onderbouwd. Verder heeft Goldhoorn in haar nadere rapport van 24 augustus 2017 toegelicht dat zij een overleg met de arbeidsdeskundige niet noodzakelijk heeft geacht, omdat ten tijde van haar beoordeling er nog steeds sprake was van een situatie waarbij er op medische gronden geen arbeidsvermogen was. Naar het oordeel van de rechtbank is zij daarmee voldoende gemotiveerd afgeweken van het stappenplan.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er wel arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Zo heeft de primaire arbeidsdeskundige, na dossieronderzoek en schriftelijk contact te hebben gehad met eisers vader, in haar rapport van 5 december 2016 geconcludeerd dat, mede op grond van de beoordeling in 2012 in het kader van de aanvraag van de Wajong-uitkering, eiser op dat moment geen arbeidsvermogen heeft en dat het aan de verzekeringsarts is om te beoordelen of dat ook duurzaam is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien anders te concluderen.
In dit verband is ter zitting van de zijde van verweerder er ook op gewezen dat uit de arbeidsdeskundige beoordeling van 4 september 2012 is af te leiden dat op dat moment al was geconcludeerd dat eiser mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie, maar dat eiser eerst een intensieve behandeling zou moeten krijgen. Omdat die behandeling ten tijde van de beoordeling in 2017 nog niet heeft plaatsgevonden, zou een overleg met de arbeidsdeskundige geen meerwaarde zou hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende onderbouwd dat eiser op het te beoordelen moment weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie (nog) niet te kwalificeren is als duurzaam. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat daardoor de Wajong-uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd naar 70% van het minimumloon.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.