ECLI:NL:RBMNE:2016:5358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
UTR 15/6322
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. R. in 't Veld
  • mr. J.W. Veenendaal
  • mr. N.M.H. van Ek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een Wajong-uitkering aan eiseres, geboren in 1994, die haar aanvraag op 31 maart 2015 indiende. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in zijn primaire besluit van 21 mei 2015 medegedeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zij weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 oktober 2015. Tijdens de zitting op 27 mei 2016 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de conclusie van de verzekeringsarts dat er geen duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen is, goed is onderbouwd. Eiseres heeft aangevoerd dat haar klachten ernstig zijn en dat zij behandeld wordt, maar de rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts. De rechtbank wijst erop dat de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige een bijzondere waarde hebben, mits ze zorgvuldig zijn opgesteld.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/6322

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.J. Penning),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigden: A. Kouveld en A.M.M. Schalkwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 23 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Eiseres is geboren op [1994] . Op [2012] heeft zij haar 18e levensjaar bereikt. Op
31 maart 2015 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Eiseres heeft daarbij vermeld dat zij psychische klachten heeft, waarvoor zij behandeld wordt door een psycholoog. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals hiervoor vermeld in de rubriek ‘Procesverloop’.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres
weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar dat deze arbeidsongeschiktheid niet volledig en duurzaam is. Eiseres voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Haar beperkingen zijn dusdanig ernstig, dat haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Er is al een paar jaar sprake van een verslechtering. Eiseres heeft er daarbij op gewezen dat zij wekelijks wordt behandeld door Altrecht, maar dat er toch nauwelijks verbetering is opgetreden.
Ter onderbouwing van haar beroepsgrond heeft eiseres verwezen naar de in het dossier aanwezige informatie van psychiater Barth van 19 oktober 2015. Daarnaast heeft eiseres brieven van haar behandelend klinisch psycholoog/psychotherapeut Staring van 18 februari 2016 en 11 mei 2016 overgelegd. Uit de verklaring van Staring van 11 mei 2016 blijkt dat eiseres vanwege de ernst van haar klachten in de periode van 29 februari 2016 tot 3 mei 2016 vrijwillig is opgenomen in een psychiatrische instelling.
4. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) (Stb. 2014, 270). Daarbij is een nieuw hoofdstuk 1a (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten”) toegevoegd en zijn de bestaande hoofdstukken 2 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014”) en 3 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd voor 2010”) gewijzigd. Vanaf inwerkingtreding van de Wajong kan - behoudens herleving van eerder toegekende rechten -, gelet op artikel 1a:1, eerste lid van de Wajong, alleen nog een Wajong-uitkering worden toegekend aan degene die als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek, duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
In het tweede lid van artikel 2:15 van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van deze wet niet eerder ontstaat dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning is ingediend.
In het derde lid van artikel 2:15, aanhef en onder a, van de Wajong is bepaald dat in afwijking van het tweede lid van artikel 2:15 het recht op arbeidsondersteuning ontstaat op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend, indien de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Uit artikel 2:15, vierde lid van de Wajong volgt dat een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong niet ontstaat indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B van de Invoeringswet Participatiewet.
Nu artikel III, onderdeel B van de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015 in werking is getreden, betekent dit voor degene die zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering na 10 september 2014 heeft ingediend en die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht, dat hij geen recht krijgt op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong. Daarnaast kan voor degene die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht en die zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering uiterlijk op 31 december 2014 heeft ingediend, nog een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong ontstaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet in aanmerking komt voor arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong, omdat zij haar aanvraag na 31 december 2014 heeft ingediend. Ter beoordeling ligt daarom voor of eiseres duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft waardoor zij in aanmerking komt voor een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong.
6. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In het zesde lid is bepaald dat de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en, voor zover nodig, een arbeidskundig onderzoek.
Ten slotte is in het achtste lid van dit artikel de mogelijkheid opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels gesteld kunnen worden. Deze regels zijn vastgesteld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (gewijzigd per 1 januari 2015 bij Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet, Stb. 2014, 359, Schattingsbesluit).
Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid van het Schattingsbesluit, heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat de verzekeringsarts bij een beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong, vaststelt of de gevolgen van de ziekte of het gebrek, waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken, duurzaam zijn.
7. Ter zitting is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder voor de beoordeling in het kader van hoofdstuk 1a van de Wajong het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (het Compendium) heeft gehanteerd. In dit Compendium is een beschrijving gegeven van de methode SMBA, sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen, die verweerder heeft ontwikkeld in verband met de inwerkingtreding van de Wajong per 1 januari 2015. In Bijlage 1 van het Compendium is een kader gegeven voor het beoordelen van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen als bedoeld in de Wajong (het Beoordelingskader).
De kern van het Beoordelingskader is een stappenplan voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, dat bestaat uit drie verschillende stappen.
In de eerste twee stappen van het stappenplan beoordeelt de verzekeringsarts of sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De derde stap beschrijft de beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in gezamenlijk overleg of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Volgens de derde stap betrekken de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige daarbij een aantal aspecten, waaronder het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid.
8. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige naar aanleiding van de aanvraag een vooronderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiseres, waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 30 april 2015. De arbeidsdeskundige heeft dossierstudie verricht, eiseres gesproken tijdens een spreekuur en informatie ingewonnen bij de mentor van eiseres op de MBO-opleiding zorghulp. In genoemd rapport wordt vastgesteld dat eiseres werkervaring heeft opgedaan als caissière en dat zij in staat is tot basale werknemersvaardigheden.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht en eiseres op het spreekuur van 20 mei 2015 gezien. Zijn onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts weergegeven in het rapport van 21 mei 2015. De verzekeringsarts concludeert dat bij eiseres sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van een psychische stoornis. Omdat eiseres nog niet behandeld is, kan volgens de verzekeringsarts niet gesproken worden van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook dossierstudie verricht en eiseres telefonisch gesproken tijdens de hoorzitting op 28 september 2015. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis genomen van de door eiseres overgelegde verwijsbrieven van de huisarts van 4 juni 2015 en van 18 juni 2015, een (ongedateerd) rapport van behandelend psychiater De Meij en een brief van 19 oktober 2015 van behandelend psychiater Barth van Altrecht.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 oktober 2015 geconstateerd dat eiseres mogelijk een lichte verstandelijke beperking heeft en psychische klachten, die zij vanaf ongeveer 2013 heeft ontwikkeld. Hij onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts dat eiseres per de datum in geding geen benutbare mogelijkheden heeft vanwege haar psychiatrische stoornis. Een toename van de belastbaarheid in de toekomst wordt niet uitgesloten. Zolang een verbetering niet kan worden uitgesloten, wordt niet voldaan aan het criterium dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam moet zijn.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290, komt aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en een arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) een bijzondere waarde toe, mits deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Ook mogen deze rapporten niet tegenstrijdig of onsamenhangend zijn en moeten ze tot een dwingende conclusie leiden. Als aan deze voorwaarden is voldaan, brengt dat mee dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter, gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, wel aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten van het Uwv niet voldoen aan de hiervoor genoemde vereisten of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de in de rapporten gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
10. De rechtbank is van oordeel dat de medische en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig zijn verricht. Alhoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport niet uitdrukkelijk heeft verwezen naar het stappenplan, blijkt voldoende duidelijk hoe hij tot de conclusie is gekomen dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiseres niet duurzaam is. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapport de gegevens uit het arbeidskundig vooronderzoek betrokken. Hierbij betrekt de rechtbank dat het voor een juiste oordeelsvorming niet noodzakelijk is om het stappenplan (in de aangeboden volgorde) te volgen. Het gaat er uiteindelijk om dat de conclusie over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen met in achtneming van de wettelijke criteria goed is onderbouwd. Het stappenplan is hierbij een hulpmiddel. De rechtbank verwijst hiervoor naar de toelichting in het Beoordelingskader op het stappenplan (pag. 69 van het Compendium).
11. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat het ontbreken van het arbeidsvermogen duurzaam is. Op grond van het verzekeringsgeneeskundig rapport en het arbeidskundig vooronderzoek - in onderlinge samenhang bezien - acht de rechtbank de conclusie over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen met inachtneming van de wettelijke criteria deugdelijk onderbouwd. De conclusie in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk weergegeven en niet innerlijk tegenstrijdig. Dat eiseres voor haar klachten wordt behandeld is in de oordeelsvorming betrokken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan een verbetering van de psychische gezondheid niet worden uitgesloten. Hierbij is gewezen op de informatie van behandelend psychiater Barth van 19 oktober 2015, waarin wordt vermeld dat over de prognose over het functioneren in het komende half jaar nog geen uitspraak valt te doen. Daarnaast blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de medische gegevens niet dat de bij eiseres aanwezige psychiatrische stoornissen, een posttraumatische stress stoornis (ptss) en een psychotische stoornis, duurzaam zijn.
De door eiseres in beroep overgelegde brieven van klinisch psycholoog/psychotherapeut Staring geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de brieven van Staring blijkt dat bij eiseres sprake is van een eenmalige episode van een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken, een ptss en een identiteitsprobleem. Volgens Staring is het zeer onduidelijk hoe het zal verlopen. Tijdens de vrijwillige opname is het gelukt de medicatie te optimaliseren. Dit heeft geleid tot een afname van klachten. De rechtbank ziet in deze informatie geen aanknopingspunten voor de stelling van eiseres dat bij haar sprake is van een dusdanige ernstige aandoening, dat een toename van de belastbaarheid - en daarmee het ontwikkelen van arbeidsparticipatiemogelijkheden - in de toekomst uitgesloten is.
12. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij eiseres geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, zodat verweerder eiseres bij het bestreden besluit terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een Wajong-uitkering.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. N.M.H. van Ek, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.