8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte is zijn medeverdachte behulpzaam geweest bij het plegen van een straatroof. Een dergelijk feit zorgt voor gevoelens van angst bij de slachtoffers en in de maatschappij. Slachtoffers van deze feiten kunnen nog lange tijd de gevolgen hiervan ondervinden. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waarbij aan verdachte (voorwaardelijke) werkstraffen zijn opgelegd. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van kunnen weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de ernst van het feit en het strafblad van verdachte kan niet worden volstaan met een (deels voorwaardelijke) werkstraf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 september 2018;
- een Uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 augustus 2018, opgesteld door R.D. Peters, raadsonderzoeker;
- een psychologisch rapport van 19 juli 2018, uitgebracht door M.E. Bredero-Ondris, GZ-psycholoog en R.M. Smits MSc, Registerpsycholoog NIP/Kind en Jeugd.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een aandachtsdeficiëntie /hyperactiviteitsstoornis. Daarnaast is er sprake van overige problematiek in de zin van andere problemen verband houdend met werk of werkeloosheid en problemen met justitiële maatregelen. Omdat verdachte deels ontkent en niet over het tenlastegelegde wil spreken is het niet mogelijk een relatie te leggen tussen de diagnose van verdachte enerzijds en het tenlastegelegde anderzijds. Het is waarschijnlijk dat verdachtes problematiek eveneens een rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde. Echter door zijn opstelling is er onvoldoende zicht gekomen op de eventuele doorwerking daarvan op het tenlastegelegde, waardoor er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de mate van toerekenbaarheid.
In algemene zin kan er aangegeven worden dat verdachte zich door zijn neurobiologische ontwikkelingsstoornis, trager ontwikkeld heeft dan anderen van zijn leeftijd. Verdachte heeft de neiging problemen te ontkennen en situaties onder controle te houden door eigen gevoelens en gedachten af te schermen. Het lukt hem onvoldoende om risicosituaties te herkennen en intenties van anderen juist in te schatten. Hij verliest snel het overzicht in complexe sociale situaties en vervalt in impulsief gedrag. Om zijn cognitieve gewetensfunctie, die afdoende aanwezig lijkt, te kunnen aanspreken, heeft hij voorspelbare situaties nodig. Er is een grote kans dat deze aspecten aanwezig geweest zouden kunnen zijn, versterkt door gevoelens van loyaliteit naar zijn neefje.
De kans op recidive wordt, zonder interventie, als matig tot hoog ingeschat. Verdachte heeft een beperkt probleeminzicht en staat ouders steeds minder toe in zijn leefwereld. Tegelijkertijd is hij weinig flexibel in het oplossen van problemen, kan hij sociale risicosituaties onvoldoende inschatten en is hij niet snel geneigd hulp te vragen of afstand te nemen van leeftijdgenoten die hem in de problemen brengen zonder daartoe gedwongen te worden vanuit een juridisch kader (contactverbod).
Om de kans op recidive te verkleinen en voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is het van belang dat hij vanuit een verplicht kader ondersteund wordt in het creëren van stabiliteit en het wegblijven van potentieel risicovolle situaties. Deze begeleiding kan plaatsvinden bij een instelling als EFM Support. Toezicht en begeleiding door de William Schrikker Groep is geïndiceerd om dit begeleidingstraject te monitoren en daarnaast in een vroeg stadium mogelijk deviant gedrag bij te sturen, als ook om een eventuele aanmelding voor behandeling binnen een instelling als De Waag te doen.
Geadviseerd wordt om bovengenoemde begeleiding en toezicht op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Binnen het toezicht dient betrokkene zich te houden aan de aanwijzingen van de William Schrikker Groep, ook als dat inhoudt behandeling bij een forensische GGZ-instelling als De Waag.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat, gelet op de inhoud van de psychologische rapportage en de problematiek van verdachte, het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
I. Visser heeft ter terechtzitting bovengenoemde rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming toegelicht. De Raad herkent het beeld uit de psychologische rapportage.
Bij verdachte zijn op alle leefgebieden problemen, zo heeft hij geen scholing, geen werk en zijn er thuis geregeld conflicten. Hij krijgt op dit moment begeleiding vanuit EFM Support. Het gebrek aan een zinvolle dagbesteding en de zorgen rond het delictgedrag, maken dat er, indien de beoogde doelen niet gehaald worden, niet te lang gewacht moet worden met het inzetten van een behandeling bij De Waag. Gelet op het wispelturige gedrag van verdachte in het verleden met betrekking tot het aanvaarden van hulp is begeleiding van de jeugdreclassering nodig om de voortgang van EFM support zeker te stellen.
Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan de begeleiding van EFM support en indien nodig een behandeling bij De Waag. Tevens wordt geadviseerd om verdachte een contactverbod met [medeverdachte] op te leggen.
De rechtbank houdt voorts bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 22 juni 2018 door de Kinderrechter is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf in de vorm van jeugddetentie , passend en geboden is. De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie van 32 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Gelet op het advies van de deskundigen en de persoon en problematiek van verdachte acht de rechtbank behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk en zal daarom verdachte de bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze zijn geadviseerd. De rechtbank acht een contactverbod met [medeverdachte] noodzakelijk, gelet op de beïnvloedbaarheid van verdachte en het feit dat zijn medeverdachte zijn neefje is, die thans opnieuw gedetineerd zit op verdenking van het plegen van soortgelijke feiten.