ECLI:NL:RBMNE:2018:6922

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
16/659336-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor medeplichtigheid aan straatroof met bijzondere voorwaarden

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een straatroof. De zaak vond plaats in Utrecht, waar de rechtbank op 2 november 2018 een terechtzitting hield achter gesloten deuren. De officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, vrijspraak bepleitte. De verdachte was beschuldigd van het helpen bij de beroving van een tas van een slachtoffer op 9 mei 2018 in Amersfoort. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging. Echter, de rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van medeplichtigheid aan de beroving, omdat de verdachte op de hoogte was van de situatie en zijn neef, die de beroving uitvoerde, had geholpen door te wachten en te vluchten op een scooter. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding en behandeling. De rechtbank hield rekening met de psychologische problematiek van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659336-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [2000] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren op 2 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 9 mei 2018 in Amersfoort samen met een ander [slachtoffer] van een tasje heeft beroofd, dan wel (subsidiair) dat verdachte [medeverdachte] behulpzaam is geweest bij de beroving van [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Het onder primair tenlastegelegde kan niet wettig en overtuigen bewezen worden, verdachte dient daarvan vrijgesproken te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, een en ander zoals verwoord in de pleitnota van de raadsman.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft gesteld dat de straatroof al was voltooid op het moment dat de medeverdachte het tasje had afgepakt en vervolgens had gezegd dat het tasje nu van hem was en hij aangever zou prikken als hij door zou gaan. Uit een uitspraak van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2017:3726) en een conclusie van de procureur-generaal (ECLI:NL:PHR:2018:211) volgt dat ondersteunende gedragingen na een misdrijf in beginsel buiten het bereik van medeplichtigheid vallen. Voorts ontbreekt kennelijk het opzet op het gronddelict, nu volgens verdachte het plan om het tasje van aangever afhandig te maken uit het niets bij de medeverdachte lijkt te zijn geboren. Dit blijkt ook uit het gegeven dat het kenteken van de scooter zichtbaar was, verdachte en medeverdachte niet vermomd waren, de medeverdachte ten tijde van de aanhouding het tasje nog om had en getuige [getuige] hen beiden van gezicht kent. Voorgaande toont eveneens aan dat het wegrijden op de scooter kennelijk niet eens bedoeld was om te vluchten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
vrijspraak primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het onder primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er, gelet op de beperkte rol van verdachte, tussen verdachte en zijn medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
4.3.2
bewijsmiddelen [1] subsidiair
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 9 mei 2018 samen met [getuige] op de Punterburgerlaan in Amersfoort was. Zij werden aangesproken door twee jongens op een scooter met het kenteken [kenteken] .
De bestuurder droeg een wit shirt met blauwe print, een korte broek en blauwe of zwarte Adidas badslippers en zwarte sokken. [2] De passagier droeg een grijze pet met een wit logo/teken, goudkleurige Louis Vuittonbril, een shirt en een korte broek.
De jongens vroegen of [getuige] weed voor hen wilde kopen en zij gaven hem geld. [getuige] ging naar de coffeeshop. [slachtoffer] zag vervolgens dat de passagier naar zijn scooter liep en zijn Louis Vuitton schoudertasje, dat aan het stuur van zijn scooter hing, pakte. Hij zei dat deze zijn tasje terug moest geven en hij wilde zijn tasje terugpakken. Hij voelde dat de passagier hem een duw gaf en hoorde de passagier zeggen: “Luister het tasje is nu van mij. Als je doorgaat dan ga ik je prikken.” Met prikken bedoelde de passagier dat hij hem zou neersteken.
[getuige] kwam terug en zei dat ze [slachtoffer] zijn tas terug moesten geven. Hij hoorde dat de bestuurder tegen de passagier zei: “Kom we gaan”. De passagier stapte achterop bij de bestuurder en de jongens reden weg. [3]
[getuige] heeft verklaard dat hij terug kwam lopen van de coffeeshop en zag dat [slachtoffer] zijn Louis Vuitton tasje probeerde terug te pakken. De passagier van de scooter hield dit tasje vast. Hij zei tegen de jongens dat het tasje teruggegeven moest worden. Hij hoorde dat de passagier zei: “Nee”. Hij zag dat [slachtoffer] door de passagier geduwd werd en hoorde dat de passagier zei dat als [slachtoffer] zo door zou gaan dat hij [slachtoffer] zou gaan prikken. Hij wist dat de passagier daarmee bedoelde dat hij [slachtoffer] zou neersteken. De bestuurder zei tegen de passagier: “Stap op”. De passagier stapte achterop de scooter bij de bestuurder en beide jongens reden weg. Hij was samen met [slachtoffer] op de scooter achter de jongens aangereden. [4]
Verbalisant [verbalisant] zag kort na de melding van een beroving op de Puntenburgerlaan in Amersfoort een scooter rijden met daarop twee jongens. Het signalement van de jongens kwam overeen met het signalement van de daders van de beroving. [5] De scooter had het kenteken [kenteken] . De bestuurder gaf op te zijn [medeverdachte] en de passagier gaf op te zijn [verdachte] . De verbalisant zag dat [medeverdachte] een Louis Vuitton schoudertasje droeg. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 mei 2018 op de scooter, samen met zijn neefje [medeverdachte] , op de Puntenburgerlaan in Amersfoort was. Zijn neefje liep naar twee jongens toe, Hij hoorde dat zijn neefje aan de jongens vroeg of zij voor hen naar de coffeeshop wilden gaan. Hij zag dat er getrokken en geduwd werd tussen zijn neefje en de jongens. Zijn neefje had een tasje in zijn handen. Hij zei vervolgens tegen zijn neefje: “Kom we gaan.” Zijn neefje was daarop bij hem achterop de scooter gestapt en hij was weggereden. Voordat zij werden aangehouden door de politie, waren zij op de scooter van plaats gewisseld. [7]
Bewijsoverweging
Medeplichtigheid
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist wat er gebeurde, niet aannemelijk.
Verdachte stond vlakbij zijn neef [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) en beide jongens en stond binnen gehoorafstand van hen. Verdachte heeft immers gehoord dat [medeverdachte] de jongens vroeg of zij naar de coffeeshop wilden gaan. Verdachte moet dus ook gehoord hebben wat er verder tussen de jongens en [medeverdachte] werd gezegd. Verdachte heeft daarnaast gezien dat er getrokken en geduwd werd tussen [medeverdachte] en de jongens en heeft gezien dat [medeverdachte] het tasje van aangever bij zich had. Door aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] werd tegen [medeverdachte] gezegd dat hij het tasje terug moest geven.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, het delict op dat moment nog niet geëindigd was.
Verdachte heeft vervolgens, wetende wat er was gebeurd, het initiatief genomen om weg te gaan. Verdachte heeft immers tegen [medeverdachte] gezegd: “Kom we gaan.” [medeverdachte] is daarop bij hem achterop de scooter gestapt en verdachte is vervolgens weggereden, terwijl [medeverdachte] de weggenomen tas onder zich had
Verdachte heeft met zijn handelen opzettelijk en bewust zijn neef in staat gesteld het bezit van het door hem gestolen tasje te verzekeren en te vluchten.
Voorts heeft verdachte, die ten tijde van de beroving op korte afstand van [medeverdachte] en beide jongens stond, toen hij zag wat er gebeurde, niet ingegrepen en daar ook geen afstand van genomen en is daar blijven staan. Verdachte heeft daarmee ook getalsmatig een bijdrage geleverd aan de beroving.
Gelet op het vorenstaande en de rol van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplichtigheid.
Dat het kenteken van de scooter zichtbaar was, beiden niet vermomd waren, de medeverdachte ten tijde van de aanhouding het tasje nog om had en getuige [getuige] hen beiden van gezicht kent, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het uit voornoemde bewijsmiddelen vastgestelde opzet van verdachte.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte behulpzaam is geweest bij de beroving van [slachtoffer] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
[medeverdachte] op 09 mei 2018 te Amersfoort, op de openbare weg, te weten de Puntenburgerlaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (merk Louis Vuitton), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte] , nadat die [slachtoffer] had gezegd dat hij zijn tas terug wilde en een beweging maakte in de richting van die tas,
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "als je zo doorgaat dan ga ik je prikken" (daarmee bedoelend neersteken),
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 09 mei 2018 te Amersfoort opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk die [medeverdachte] tijdens de uitvoering van bovenomschreven misdrijf op die [medeverdachte] te blijven wachten en die [medeverdachte] per scooter vanaf de plaats van bovenomschreven misdrijf te vervoeren.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
subsidiair medeplichtigheid aan diefstal gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 32 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden EFM support, indien nodig een behandeling bij De Waag en een contactverbod met [medeverdachte] ;
- een werkstraf van 60 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring, gelet op de persoon van verdachte, het bewezen verklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte is zijn medeverdachte behulpzaam geweest bij het plegen van een straatroof. Een dergelijk feit zorgt voor gevoelens van angst bij de slachtoffers en in de maatschappij. Slachtoffers van deze feiten kunnen nog lange tijd de gevolgen hiervan ondervinden. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waarbij aan verdachte (voorwaardelijke) werkstraffen zijn opgelegd. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van kunnen weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de ernst van het feit en het strafblad van verdachte kan niet worden volstaan met een (deels voorwaardelijke) werkstraf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 september 2018;
- een Uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 augustus 2018, opgesteld door R.D. Peters, raadsonderzoeker;
- een psychologisch rapport van 19 juli 2018, uitgebracht door M.E. Bredero-Ondris, GZ-psycholoog en R.M. Smits MSc, Registerpsycholoog NIP/Kind en Jeugd.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een aandachtsdeficiëntie /hyperactiviteitsstoornis. Daarnaast is er sprake van overige problematiek in de zin van andere problemen verband houdend met werk of werkeloosheid en problemen met justitiële maatregelen. Omdat verdachte deels ontkent en niet over het tenlastegelegde wil spreken is het niet mogelijk een relatie te leggen tussen de diagnose van verdachte enerzijds en het tenlastegelegde anderzijds. Het is waarschijnlijk dat verdachtes problematiek eveneens een rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde. Echter door zijn opstelling is er onvoldoende zicht gekomen op de eventuele doorwerking daarvan op het tenlastegelegde, waardoor er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de mate van toerekenbaarheid.
In algemene zin kan er aangegeven worden dat verdachte zich door zijn neurobiologische ontwikkelingsstoornis, trager ontwikkeld heeft dan anderen van zijn leeftijd. Verdachte heeft de neiging problemen te ontkennen en situaties onder controle te houden door eigen gevoelens en gedachten af te schermen. Het lukt hem onvoldoende om risicosituaties te herkennen en intenties van anderen juist in te schatten. Hij verliest snel het overzicht in complexe sociale situaties en vervalt in impulsief gedrag. Om zijn cognitieve gewetensfunctie, die afdoende aanwezig lijkt, te kunnen aanspreken, heeft hij voorspelbare situaties nodig. Er is een grote kans dat deze aspecten aanwezig geweest zouden kunnen zijn, versterkt door gevoelens van loyaliteit naar zijn neefje.
De kans op recidive wordt, zonder interventie, als matig tot hoog ingeschat. Verdachte heeft een beperkt probleeminzicht en staat ouders steeds minder toe in zijn leefwereld. Tegelijkertijd is hij weinig flexibel in het oplossen van problemen, kan hij sociale risicosituaties onvoldoende inschatten en is hij niet snel geneigd hulp te vragen of afstand te nemen van leeftijdgenoten die hem in de problemen brengen zonder daartoe gedwongen te worden vanuit een juridisch kader (contactverbod).
Om de kans op recidive te verkleinen en voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is het van belang dat hij vanuit een verplicht kader ondersteund wordt in het creëren van stabiliteit en het wegblijven van potentieel risicovolle situaties. Deze begeleiding kan plaatsvinden bij een instelling als EFM Support. Toezicht en begeleiding door de William Schrikker Groep is geïndiceerd om dit begeleidingstraject te monitoren en daarnaast in een vroeg stadium mogelijk deviant gedrag bij te sturen, als ook om een eventuele aanmelding voor behandeling binnen een instelling als De Waag te doen.
Geadviseerd wordt om bovengenoemde begeleiding en toezicht op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Binnen het toezicht dient betrokkene zich te houden aan de aanwijzingen van de William Schrikker Groep, ook als dat inhoudt behandeling bij een forensische GGZ-instelling als De Waag.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat, gelet op de inhoud van de psychologische rapportage en de problematiek van verdachte, het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
I. Visser heeft ter terechtzitting bovengenoemde rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming toegelicht. De Raad herkent het beeld uit de psychologische rapportage.
Bij verdachte zijn op alle leefgebieden problemen, zo heeft hij geen scholing, geen werk en zijn er thuis geregeld conflicten. Hij krijgt op dit moment begeleiding vanuit EFM Support. Het gebrek aan een zinvolle dagbesteding en de zorgen rond het delictgedrag, maken dat er, indien de beoogde doelen niet gehaald worden, niet te lang gewacht moet worden met het inzetten van een behandeling bij De Waag. Gelet op het wispelturige gedrag van verdachte in het verleden met betrekking tot het aanvaarden van hulp is begeleiding van de jeugdreclassering nodig om de voortgang van EFM support zeker te stellen.
Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan de begeleiding van EFM support en indien nodig een behandeling bij De Waag. Tevens wordt geadviseerd om verdachte een contactverbod met [medeverdachte] op te leggen.
De rechtbank houdt voorts bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 22 juni 2018 door de Kinderrechter is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf in de vorm van jeugddetentie , passend en geboden is. De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie van 32 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Gelet op het advies van de deskundigen en de persoon en problematiek van verdachte acht de rechtbank behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk en zal daarom verdachte de bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze zijn geadviseerd. De rechtbank acht een contactverbod met [medeverdachte] noodzakelijk, gelet op de beïnvloedbaarheid van verdachte en het feit dat zijn medeverdachte zijn neefje is, die thans opnieuw gedetineerd zit op verdenking van het plegen van soortgelijke feiten.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 48, 49, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
veroordeelt verdachte tot:
- een
jeugddetentievan
32 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
-
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding op de door de jeugdreclassering te bepalen tijden zal melden bij de William Schrikker Stichting, zo frequent en zolang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
* mee zal werken aan de begeleiding van EFM Support te Amersfoort en, indien dit onvoldoende resultaat biedt aan een behandeling bij De Waag, of een soortgelijke ambulante instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem gegeven door of namens die behandelaar/instelling;
* gedurende het eerste jaar van de proeftijd op geen enkele wijze contact zal hebben met zijn medeverdachte [medeverdachte] geboren op [2001] ;
- geeft de William Schrikker Stichting de opdracht toezicht te houden op de naleving
van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.A.T. van der Geest, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. H.A. Gerritse en M.E. Falkmann, rechters, in tegenwoordigheid van
G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
16 november 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 mei 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, op de openbare weg, te weten de Puntenburgerlaan, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (merk Louis Vuitton), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
(nadat die [slachtoffer] had gezegd dat hij zijn tas terug wilde en/of een beweging maakte in de richting van die tas)
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "als je zo doorgaat dan ga ik je prikken" (daarmee bedoelend neersteken);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 09 mei 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, op de openbare weg, te weten de Puntenburgerlaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (merk Louis Vuitton), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of verdachte), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte] (nadat die [slachtoffer] had gezegd dat hij zijn tas terug wilde en/of een beweging maakte in de richting van die tas)
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "als je zo doorgaat dan ga ik je prikken" ( daarmee bedoelend neersteken),
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 09 mei 2018 te Amersfoort en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk die [medeverdachte] als passagier per scooter te vervoeren
naar de plaats van bovenomschreven misdrijf en/of tijdens de uitvoering van bovenomschreven misdrijf op die [medeverdachte] te blijven wachten en/of die [medeverdachte] per scooter vanaf de plaats van bovenomschreven misdrijf te vervoeren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2018130587 (onderzoek 031RTPunt), opgemaakt door de districtsrecherche Oost-Utrecht, doorgenummerd pagina 1 tot en met 72. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 9.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 10.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 72.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 25.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 26.
7.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 2 november 2018.