ECLI:NL:RBMNE:2018:6446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 941
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand en ontheffing aanvragen in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had op 23 december 2015 een verzoek ingediend om ontheffing van het steeds opnieuw moeten indienen van aanvragen en ontheffing van de bezittingennorm. Dit verzoek werd door verweerder bij besluit van 13 september 2016 afgewezen. Eiser ging in bezwaar, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond en niet-ontvankelijk voor het verzoek om nadere stukken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 februari 2018 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder was ook vertegenwoordigd. Eiser stelde dat zijn financiële en psychische situatie een acute noodsituatie opleverde, en dat het indienen van aanvragen voor hem een stressvolle situatie was. Hij verwees naar een brief van zijn huisarts als ondersteuning van zijn standpunt.

De rechtbank overwoog dat artikel 43 van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat het college bijstand op schriftelijke aanvraag vaststelt, en dat ambtshalve toekennen van bijstand alleen in hoge uitzondering is toegestaan. De rechtbank concludeerde dat niet was aangetoond dat eiser niet in staat was om aanvragen in te dienen. Ook het beroep op artikel 16 van de Pw faalde, omdat dit artikel alleen van toepassing is bij zeer dringende redenen die in de weg staan aan bijstandsverlening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: M.K. Riemersma).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 23 december 2015 om ontheffing het steeds opnieuw moeten indienen van aanvragen en ontheffing van de bezittingennorm afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen het verzoek om nadere stukken niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Eiser is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat zijn financiële, uitzichtloze situatie in combinatie met zijn lichamelijke en psychische gesteldheid een acute noodsituatie oplevert. Hij verwijst naar de brief van zijn huisarts van 14 juli 2016. Voor hem levert het steeds opnieuw moeten doen van aanvragen een bijzonder stressvolle situatie op. Dit kan van hem niet worden gevergd omdat hij al jaren recht heeft op de desbetreffende toeslagen en zijn situatie en alle benodigde gegevens bij verweerder bekend zijn.
2. Artikel 43, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vaststelt. Het ambtshalve toekennen van bijstand is alleen toegestaan bij wijze van hoge uitzondering, indien iemand niet in staat is een aanvraag in te dienen. Hieraan worden hoge eisen gesteld.
3. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat in eisers situatie het doen van schriftelijke aanvragen onmogelijk is. Verweerder stelt terecht dat niet is gebleken dat eiser feitelijk niet in staat is om aanvragen in te dienen of, voor zover hij hiertoe niet in staat is, zich door een ander te laten bijstaan.
4. Eisers beroep op artikel 16 van de Pw faalt. Dit artikel biedt verweerder de mogelijkheid om, in afwijking van de artikelen 11 tot en met 15, van de Pw, bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Hieruit volgt dat eiser alleen een beroep kan doen op zeer dringende redenen om bijstand te verlenen voor zover de artikelen 11 tot en met 15 van de Pw in de weg staan aan bijstandsverlening. De afwijkingsbevoegdheid van artikel 16, eerste lid, van de Pw is dus niet van toepassing op artikel 43 van de Pw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 1 november 2016, rechtsoverweging 4.9 (ECLI:NL:CRVB:2016:4163).
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.