ECLI:NL:RBMNE:2018:6444

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 53
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en deurwaarderskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en deurwaarderskosten. Het primaire besluit van 22 juni 2016 wees deze aanvraag af, en het bestreden besluit van 25 november 2016 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 februari 2018 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 11 maart 2016 een aanvraag had gedaan voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en deurwaarderskosten. De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand is afgewezen omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van het buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder. Eiser betwistte deze afwijzing en stelde dat zijn aanvraag binnen de termijn was ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder het beleid op consistente wijze heeft toegepast en dat de aanvraag niet tijdig was ingediend. De rechtbank respecteert de bestuurlijke keuze van verweerder en wijst het beroep van eiser af. Echter, de rechtbank constateert dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de deurwaarderskosten ten onrechte was afgewezen, omdat verweerder had erkend dat deze kosten noodzakelijk waren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de deurwaarderskosten betreft en draagt verweerder op om deze kosten alsnog te vergoeden.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.251,- en veroordeelt verweerder in deze kosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/53

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.D. Klasen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en deurwaarderskosten afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Eiser is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, tussen partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft op 11 maart 2016 een aanvraag om bijzondere bijstand gedaan voor kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 196,- (nota van 11 januari 2016) en voor de kosten van een deurwaarder ter hoogte van € 7,75 (nota van 14 maart 2016).
2. Verweerder heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor de nota van rechtsbijstand afgewezen omdat in principe geen bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht en eiser ook niet voldoet aan het buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder.
3. Eiser betwist dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het buitenwettelijk begunstigend beleid. De aanvraag van 11 maart 2011 is binnen twee maanden na de datum van de factuur. Eiser stelt subsidiair dat verweerder op grond van dringende redenen zijn aanvraag had moeten toewijzen..
4. Naar vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 mei 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875), wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen of in geval van toepassing door het bestuursorgaan van buitenwettelijk begunstigend beleid.
5. De rechtbank stelt vast dat het buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder een uitzondering maakt op bovengenoemd principe en regelt dat voor kosten die zijn gemaakt
binnen twee maanden voor een (eerste contact tot) aanvraagachteraf bijzondere bijstand kan worden toegekend.
6. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie onder meer de uitspraak van 7 juli 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918), dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het beleid op consistente wijze heeft toegepast. De aanvraag dateert van 11 maart 2016 en de nota van 11 januari 2016, zodat de aanvraag niet
binnentwee maanden is ingediend en verweerder op grond van zijn beleid de aanvraag kon afwijzen. Eisers beroep op dringende redenen leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank dient de bestuurlijke keuze die verweerder heeft gemaakt met zijn buitenwettelijk begunstigend beleid en die ten aanzien van alle aanvragers wordt gehanteerd, te respecteren. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het beleid niet voorziet in de mogelijkheid om in het geval van dringende redenen van het beleid af te wijken. De afwijzing van de aanvraag is daarom terecht gehandhaafd.
8. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de deurwaarderskosten, in strijd met verweerders beleid, ten onrechte is afgewezen omdat de kosten van de deurwaarder niet noodzakelijk zouden zijn. Verweerder heeft toegezegd dat de kosten van € 7,75 alsnog zullen worden vergoed. De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is, gelet op wat in 8 staat, gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de deurwaarder ongegrond is verklaard.
10. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank verweerder opdraagt aan eiser alsnog bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van de nota van de deurwaarder van 14 maart 2016 ter hoogte van € 7,75.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.251,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 249,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de deurwaarder ongegrond is verklaard.
- draagt verweerder op om eiser alsnog bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van de nota van de deurwaarder ter hoogte van € 7,75.
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.251,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.