ECLI:NL:RBMNE:2018:6281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
UTR 18/1317
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verrekening van zorgtoeslag en bevoegdheid bestuursrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht. De eiser had een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat hij van mening was dat hij en zijn gezin financiële schade hadden geleden door onrechtmatige verrekeningen van zorgtoeslag over de jaren 2012, 2013, 2015 en 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen onrechtmatig had gehandeld door de zorgtoeslag te verrekenen met openstaande vorderingen, zonder dat daartegen bezwaar of beroep kon worden ingesteld. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om het beroep tegen het schadebesluit te behandelen, omdat de bestuursrechter alleen bevoegd is als er ook beroep kan worden ingesteld tegen de schadeveroorzakende besluiten. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Belastingdienst vernietigd en het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.252,50. De rechtbank heeft bepaald dat het door de eiser betaalde griffierecht van € 46,- door de Belastingdienst moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1317

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , Duitsland, eiser

(gemachtigde: mr. M. Grippeling),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: W.D. Carrière).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot het toekennen van schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt te geven over de vraag over de mogelijkheid om bezwaar te maken en over de bevoegdheid van de bestuursrechter inhoudelijk te oordelen over het schadeverzoek. Verweerder heeft op 30 augustus 2018 een reactie gegeven en eiser heeft op 18 september 2018 daarop gereageerd.
De rechtbank heeft na instemming van partijen om een nadere behandeling ter zitting achterwege te laten vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 15 juli 2014 heeft verweerder een melding ontvangen dat eiser per 3 april 2011 niet meer zorgverzekerd is. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder met de besluiten van 6 januari 2015 de zorgtoeslag 2012 en 2013 van eiser opnieuw berekend en op nihil vastgesteld. Eiser heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de teveel betaalde voorschotten zorgtoeslag 2012 en 2013 teruggevorderd en verrekend met onder meer de toekenningen van voorschotten zorgtoeslag 2015 en 2016. Eiser heeft zelf een verzoek gedaan om de zorgtoeslag voor 2014 stop te zetten.
2. Op 21 april 2015 heeft eiser een verzoek om herziening ingediend (herzieningsverzoek) voor 2012, 2013 en 2014 en telefonisch contact opgenomen over de terugvordering van de zorgtoeslag. Verweerder heeft toen de verzekeringsgegevens van eiser gecontroleerd en vastgesteld dat hij in 2012 en 2013 wel zorgverzekerd was. Verweerder heeft uiteindelijk op 13 november 2015 de definitieve zorgtoeslag 2012 aan eiser toegekend en op 10 juni 2016 de definitieve zorgtoeslag 2013. Daarna heeft verweerder nog geen zorgtoeslag uitbetaald maar deze verrekend met onder meer de zorgtoeslag 2014. Op 4 november 2016 is de zorgtoeslag 2014 definitief vastgesteld. Vanaf december 2016 is aan eiser weer zorgtoeslag toegekend.
3. Eiser heeft op 1 mei 2017 bij verweerder een verzoek om schadevergoeding ingediend. Eiser stelt dat hij en zijn gezin een financiële schade van meer dan € 7.000,- hebben opgelopen doordat verweerder hem drie jaar lang geen zorgtoeslag heeft uitgekeerd. Volgens eiser heeft verweerder te lang gewacht met het corrigeren van de gemaakte fout, waardoor de zorgtoeslag 2012 en 2013 ten onrechte is teruggevorderd en verrekend.
4. Verweerder heeft erkend dat de onderlinge verrekening van de toekenning zorgtoeslag vanaf augustus 2015 tot december 2016 met de openstaande vorderingen van de zorgtoeslag 2012, 2013 en 2014 onrechtmatig was. Verweerder is echter van mening dat eiser niet in aanmerking komt voor een schadevergoeding. De reden is dat eiser zijn gestelde schade niet heeft onderbouwd met bewijsstukken. Ook vindt verweerder dat de schade geen direct gevolg is van het onrechtmatig handelen en dat eiser te weinig heeft gedaan om zijn schade te beperken. Verweerder heeft eiser uit coulance wel een bedrag van € 451,- toegekend als vergoeding voor de invorderingsrente die is opgelegd na het herzieningsverzoek.
5. Eiser voert aan dat nu verweerder erkent dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, de onrechtmatigheid vaststaat. Door de onrechtmatige verrekeningen van de zorgtoeslag heeft eiser inkomensschade geleden in de vorm van invorderings- en executiekosten en rente. Eiser heeft zijn schade berekend en gespecificeerd op € 7.326,61. Ook heeft hij schade beperkende maatregelen getroffen door een herzieningsverzoek in te dienen en door zeer zuinig te leven. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure.
Bevoegdheid bestuursrechter
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve allereerst gesteld voor de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep of dat eiser zich moet wenden tot de burgerlijke rechter.
7. Op grond van het overgangsrecht [1] is artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de nieuwe procedure over het zelfstandig schadebesluit, niet van toepassing op besluiten van verweerder. Dit betekent dat het oude recht, artikel 8:73 (oud) Awb, op deze besluiten van toepassing blijft. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] . Verder blijkt uit deze vaste rechtspraak [3] dat de bestuursrechter slechts bevoegd is kennis te nemen van een beroep tegen een zogenoemd zuiver schadebesluit, indien die rechter dat ook is ten aanzien van de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien tegen de schadeveroorzakende uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, staat ook geen beroep open tegen een besluit naar aanleiding van een verzoek om schade die daardoor zou zijn veroorzaakt. Tegen een afwijzend besluit op het verzoek om schadevergoeding kan dan ook geen bezwaar worden gemaakt.
8. Verder is hier van belang dat tegen een beschikking tot verrekening als bedoeld in artikel 30 van de Algemene wet inkomsensafhankelijke regelingen (Awir) op grond van artikel 12 van de Awir geen bezwaar kan worden gemaakt. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak [4] .
9. Eiser heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de besluiten over de zorgtoeslag 2012 en 2013 op onrechtmatige wijze tot stand zijn gekomen. Daarmee is de bevoegdheid van de bestuursrechter gegeven.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de besluiten van 6 januari 2015 over de herziene berekeningen van de voorschotten zorgtoeslag 2012 en 2013, geen bezwaar heeft gemaakt. Deze besluiten staan daarom in rechte vast en zijn niet onrechtmatig. Verweerder heeft daarom de voorschotten zorgtoeslag 2013 en 2013 mogen herzien op basis van de gegevens over de zorgverzekering waarover hij op dat moment beschikte. Dat verweerder die besluiten later, aan de hand van de juiste gegevens over de zorgverzekering van eiser, heeft teruggedraaid, maakt dat niet anders. Die latere herziening kan er niet toe leiden dat de rechtens vaststaande besluiten van 6 januari 2015 alsnog onrechtmatig zijn. Dat ten tijde van deze besluiten bij verweerder al wel bekend was dat eiser en zijn echtgenote zorgverzekerd waren vanaf 1 januari 2012 tot 15 november 2013, leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van eiser in de brief van 18 september 2018 dat de besluiten van 6 januari 2015 onzorgvuldig zijn genomen en daarom onrechtmatig zijn, slaagt dan ook niet.
11. Verweerder heeft erkend dat vanaf de ontvangst van het herzieningsverzoek tot het moment dat de situatie was hersteld met de definitieve toekenningen, de voorschotten zorgtoeslag ten onrechte zijn verrekend. Verweerder had over de periode augustus 2015 tot december 2016 niet mogen verrekenen. Hij had in plaats daarvan eiser uitstel van betaling moeten verlenen voor de openstaande vorderingen. Het verrekenen van de toekenning zorgtoeslag 2015 en 2016 met de openstaande vorderingen zorgtoeslag 2012, 2013 en 2014 was daarom onrechtmatig. Eiser heeft in beroep niet aangevoerd dat het besluit de zorgtoeslag 2014 (op zijn verzoek) stop te zetten onrechtmatig is. Verweerder heeft wel erkend dat het verrekenen van deze zorgtoeslag met de zorgtoeslag van juni 2016 tot december 2016 onrechtmatig was omdat het herzieningsverzoek van eiser nog liep. De schade van eiser vloeit dan ook niet voort uit een onrechtmatig besluit, maar uit de onrechtmatige verrekeningen (het handelen) door verweerder.
12. Nu tegen deze schadeveroorzakende verrekeningen geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, kan dus ook geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen een zuiver schadebesluit dat daarop ziet. Dit betekent dat de bestuursrechter zich in dit geval onbevoegd moet verklaren. Eiser kan vervolgens een verzoek om schadevergoeding indienen bij de burgerlijke rechter.
13. Omdat een hoorzitting niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid, heeft verweerder eiser niet in bezwaar hoeven horen.
Conclusie
14. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk geacht. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
15. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke uiteenzetting van 18 september 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
16. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.252,50, te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.artikel V, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten.
2.zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:83.
3.zie de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY4259.
4.zie de uitspraak van 5 juli 2017 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2017:1776.