201608985/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2016 in zaak nr. 16/2173 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij brieven van 4 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] gemaand een bedrag van € 833,00 en een bedrag van € 112,00 te betalen.
Bij brief van onbekende datum heeft de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 1.194,00 aan toegekende toeslagen verrekend met de van [appellant] teruggevorderde voorschotten zorg- en huurtoeslag over 2006 en 2007.
Bij besluit van 12 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen deze brieven gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2017, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft voor de jaren 2006 en 2007 huur- en zorgtoeslag aangevraagd. In 2008 zijn de toeslagen voor het berekeningsjaar 2006 definitief vastgesteld op nihil. Bij besluit van 30 januari 2009 is de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2007 definitief vastgesteld op nihil. Bij besluit van 7 juli 2009 is de zorgtoeslag voor 2007 definitief vastgesteld op € 302,00. De teveel ontvangen voorschotten zijn van [appellant] teruggevorderd. De brieven van 4 augustus 2015 behelzen een aanmaning om een deel van die ten onrechte uitbetaalde voorschotten, vermeerderd met de kosten van de aanmaning, terug te betalen. De ongedateerde brief behelst een besluit tot verrekening van de te veel ontvangen voorschotten over 2006 en 2007 met de toegekende voorschotten voor de toeslagen in 2015.
Aan het besluit van 12 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat tegen verrekeningen geen bezwaar openstaat.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen uit het bezwaarschrift van 27 augustus 2015 heeft kunnen afleiden dat [appellant] heeft beoogd bezwaar te maken tegen verrekeningen en dat [appellant] dit ter zitting heeft bevestigd. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de dienst op grond van het wettelijk kader zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van [appellant] tegen de verrekeningen niet-ontvankelijk is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat tegen een aanmaning geen bezwaar kan worden gemaakt, omdat dit geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat hij beroep bij de rechtbank had ingesteld om een oplossing te vinden voor zijn situatie. Hij had niet voorzien dat de rechtbank zich bezig zou houden met de technische aspecten van de wet.
3.1. Artikel 12, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt als volgt:
"Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven titel 4.2 en artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing en zijn artikel 3:40, titel 4.1 en de hoofdstukken 6 en 7 van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld in artikel 30.".
Artikel 30, eerste lid, van de Awir luidt:
"De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar.".
3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit artikel 12, eerste lid, van de Awir volgt dat tegen een verrekeningsbeschikking geen bezwaar kon worden gemaakt. Evenzeer terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat een aanmaning geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, zodat tegen de aanmaningen om die reden evenmin bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank is derhalve terecht niet toegekomen aan een oordeel over de inhoud van de bezwaren van [appellant].
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017
17.