ECLI:NL:RBMNE:2018:6017

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
UTR 18/1278
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Küçükünal, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door S. Gootjes. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door verweerder was geweigerd in een besluit van 18 september 2017. Dit besluit werd in een later besluit van 22 februari 2018 bevestigd, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 september 2018 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen toestemming had gegeven voor het delen van medische gegevens met een derde partij, wat leidde tot beperkingen in de motivering van de uitspraak.

De rechtbank heeft overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks het ontbreken van een lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk en gemotiveerd waren en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Eiseres heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de vastgestelde beperkingen onjuist waren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door verweerder standhoudt. Er zijn geen proceskosten vergoed, en de uitspraak is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[Stichting], te Hilversum, (gemachtigde: D.C. Heijstek).

Procesverloop

In het besluit van 18 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres per 6 oktober 2017 een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 22 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
Eiseres heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan
de derde-partij te sturen. De rechtbank heeft daarom de medische stukken met toepassing
van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen aan de door de
derde-partij ingeschakelde gemachtigde gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij is niemand verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, omdat eiseres geen toestemming heeft gegeven om stukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te sturen, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als pedagogisch medewerker voor gemiddeld 23,22 uur per week. Op 9 oktober 2015 is zij uitgevallen voor haar werk. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer die op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat de rapporten en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapporten kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts nodig. De manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, vormt dus geen toereikende grondslag voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid
4. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afgegaan op zijn eigen oordeel zonder haar lichamelijk dan wel psychisch te onderzoeken. Daardoor zijn haar lichamelijke en psychische klachten onderbelicht gebleven.
5. De rechtbank overweegt dat het achterwege laten van een lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase niet zonder meer tot de conclusie leidt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3624 en van 28 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1976). De rechtbank stelt vast dat eiseres lichamelijk en psychisch is onderzocht door de primaire verzekeringsarts. In de rapportage van 9 februari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat hij een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk achtte omdat de verzekeringsarts al een lichamelijk onderzoek had verricht op een datum die dichter bij de datum in geding (6 oktober 2017) ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte bij zijn onderzoek verder over alle door eiseres verstrekte medische informatie van de behandelaars en heeft eiseres tijdens de hoorzitting gesproken. Ook het rapport van 4 januari 2018 van GZ-psycholoog/A&O psycholoog Van Rijn (hierna: Van Rijn), de informatie van de huisarts van 21 november 2017 en de verwijsbrief van 11 september 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling betrokken. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onzorgvuldig onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
6. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperking heeft opgenomen op de items: vasthouden en verdelen van de aandacht en herinneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook onvoldoende rekening gehouden met haar lichamelijke klachten en beperkingen. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte voorbijgegaan aan haar psychische klachten en heeft hij onvoldoende rekening gehouden met haar toegenomen medische beperkingen.
7.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen vanwege de lichamelijke klachten van eiseres. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komen de door de primaire verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangenomen beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen voldoende tegemoet aan de bevindingen van de behandelaars van eiseres. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsartsen met hun beoordeling inzichtelijk en voldoende gemotiveerd rekening hebben gehouden met de psychische klachten van eiseres. Er zijn daarvoor in de FML beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2. Een medisch onderbouwing op grond waarvan meer en/of zwaardere beperkingen zouden moeten worden aangenomen, ontbreekt. Ook met het overgelegde rapport van Van Rijn is bij de rechtbank geen twijfel ontstaan over de aangenomen beperkingen. De bevindingen van Van Rijn stroken immers niet met de bevindingen van de andere behandelaars van eiseres en de eigen observatie door de verzekeringsartsen. Daar komt bij dat in de door eiseres overgelegde informatie van 12 maart 2018 van GGZ Centraal wordt gesproken van een depressieve stoornis (somatisch symptoomstoornis, licht met voornamelijk pijn). Ook die conclusie ondersteunt meer de bevindingen van de behandelaars en de verzekeringsartsen dan het standpunt van Van Rijn.
7.2
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de medische beoordeling. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat eiseres inmiddels vanaf mei 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt. Volgens hem blijkt hieruit dat sprake is van een consistent klachtenpatroon en dat de situatie van eiseres te rooskleurig is ingeschat door de WIA-verzekeringsartsen. De rechtbank overweegt dat eiseres geen stukken heeft ingezonden over de ZW-uitkering ondanks dat zij hiervoor ruim de tijd heeft gehad. Dat blijft voor haar rekening. Door het ontbreken van deze stukken kan de rechtbank nergens uit afleiden dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de WIA-beoordeling onjuist zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals eiseres heeft verzocht. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres in de beroepsprocedure voldoende gelegenheid heeft gehad om medische informatie te overleggen. Zij heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. De reactie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze informatie heeft gegeven, geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van verweerder. De rechtbank wijst daarom het verzoek van eiseres af.
Arbeidskundige beoordeling
10. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de door de arbeidsdeskundige geduide functies om medische redenen niet kan verrichten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiseres, zoals vastgelegd in de FML, juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden, die horen bij de functies die geduid zijn op grond van die FML, niet zou kunnen verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidskundige (bezwaar en beroep) in de rapporten van 21 februari 2018 en 6 augustus 2018 per functie toereikend heeft gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. Het bestreden besluit is dan ook gebaseerd op een voldoende zorgvuldige arbeidskundige grondslag.
16. Uit het arbeidskundig onderzoek in bezwaar blijkt dat eiseres 30,5% arbeidsongeschikt is. Dat is minder dan 35%, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.