Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 6 december 2017
- producties 17-18 van Rabobank
- het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2018.
2.Het geschil en de beoordeling
2.842,00(2 punten × tarief € 1.421,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie Rabobank U.A. en een gedaagde, die zich borg had gesteld voor een lening van een vennootschap. De gedaagde, die in Duitsland woont, heeft zich verweerd tegen de vordering van Rabobank, stellende dat zijn echtgenote de borgstellingsovereenkomst had vernietigd omdat hij haar toestemming nodig had op grond van artikel 1:88 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de leningsovereenkomsten door de vennootschap zijn gesloten ten behoeve van de normale uitoefening van haar bedrijf, en dat de gedaagde geen bewijs heeft geleverd dat de lening niet voor dat doel was aangegaan. De rechtbank oordeelde dat de echtgenote van de gedaagde de borgstellingsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft vernietigd, omdat de gedaagde geen toestemming van haar nodig had. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 100.000,- aan Rabobank, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft ook buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagde gekomen. De uitspraak benadrukt het belang van de context waarin borgstellingen worden aangegaan en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden vernietigd.