8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Met betrekking tot de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en een poging tot doodslag van de aangever door met een mes eerst in diens hand en vervolgens in diens bovenlichaam te steken.
In de nacht van 14 juli 2018 is de verdachte met het mes in zijn rugzak naar een café geweest. Later in de nacht sloeg de sfeer om nadat aangever kwetsende opmerkingen over de moeder van de verdachte zou hebben gemaakt. De verdachte heeft daarop volstrekt disproportioneel gereageerd door zijn mes te pakken en te gebruiken, waarbij de aangever niet alleen tot op het bot in zijn vinger is gestoken, maar vervolgens ook diep is geraakt in zijn bovenlichaam, waarbij hij veel bloed heeft verloren. In die staat heeft de verdachte de aangever na het incident achtergelaten; hij heeft zich niet om de aangever bekommerd. Het is niet aan de verdachte te danken dat de aangever nog leeft. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De gevolgen van dit handelen van de verdachte zijn voor de aangever zeer groot, zo blijkt ook uit de slachtofferverklaring die hij ter zitting heeft voorgelezen. Hij is drie maal geopereerd aan zijn verwondingen. Hij heeft een groot litteken en heeft nog altijd pijn. Daarnaast is hij sinds het incident niet meer in staat geweest om zijn werk als zelfstandig tegelzetter uit te voeren. Onbekend is of dit in de toekomst nog zal veranderen.
Niet alleen voor de aangever heeft het door de verdachte toegepaste geweld gevolgen gehad. Dit soort geweld draagt ook bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie van de verdachte van 14 september 2018. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Deze omstandigheid leidt niet tot strafvermindering of strafvermeerdering.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op diverse rapportages over de persoon van de verdachte. In eerste instantie zijn daarbij van belang de rapporten van 9 oktober 2018 en 16 oktober 2018, opgesteld door respectievelijk G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater en R.A. Sterk, psycholoog. Uit het rapport van voornoemde psychiater blijkt dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol, alsmede van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met afhankelijke trekken. Daarnaast is er sprake van verslavingsgedrag, een verstoorde emotie- en impulsregulatie en een gebrekkige gewetensvorming. De psychiater concludeert dat de stoornis ook tijdens het ten laste gelegde aanwezig was en het gedrag van de verdachte beïnvloedde. Om die reden adviseert de psychiater om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater acht een voorwaardelijk juridisch kader geïndiceerd als borging voor langdurige behandeling en begeleiding van de verdachte, die gericht zouden moeten zijn op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte. Hij adviseert hierbij bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten dat de verdachte:
- zich houdt aan een meldplicht;
- zich ambulant laat behandelen door GGZ Inforsa, gericht op verbetering van coping bij stress en spanningen;
- zich laat behandelen voor zijn verslavingsproblematiek, van welke behandeling ook middelencontroles deel kunnen uitmaken;
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding,
- meewerkt aan een traject voor begeleid wonen.
De voornoemde psycholoog heeft zich bij de bevindingen en het advies van de psychiater aangesloten.
De rechtbank heeft verder het reclasseringsadvies van 2 oktober 2018, opgesteld door S. Zuiderwijk, en de nadere toelichting daarop van 25 oktober 2018 bij de beoordeling betrokken, waarin onder andere wordt geadviseerd aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet houden aan een meldplicht, dat hij behandeld moet worden en dat hij moet meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank heeft voormelde rapporten ook betrokken bij de vraag of het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast.
De psychiater en psycholoog concluderen tot toepassing van het commune strafrecht. Zij beschrijven dat er voor wat betreft de ‘handelingsvaardigheden’ van de verdachte weinig argumenten zijn die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Een pedagogische aanpak achten zij niet noodzakelijk.
De reclassering adviseert het adolescentenstrafrecht toe te passen vanwege de kwetsbare, afhankelijke en soms wat kinderlijke indruk die de verdachte maakt en zijn beperkte mate van zelfredzaamheid. De reclassering schat in dat de verdachte steun kan gebruiken in het op orde krijgen van zijn leven. De reclassering benoemt echter ook dat zij een pedagogische aanpak niet noodzakelijk acht. Daarom adviseert zij het toezicht aan de volwassenenreclassering op te dragen.
De rechtbank overweegt dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 22 jaar oud was. Anders dan de reclassering heeft geadviseerd, ziet de rechtbank, gesteund door de hiervoor vermelde rapportages van deskundigen Broekman en Sterk, geen aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht).
Het uitgangspunt is dat het commune strafrecht wordt toegepast bij de volwassen verdachte, tenzij het pedagogisch doel van de op te leggen straf en voorwaarden de toepassing van het adolescentenstrafrecht rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij haar beslissing gelet op de persoon van de verdachte en op de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, zoals hierboven is uiteengezet. Ter zitting is de rechtbank niet gebleken van de jeugdige kenmerken waar de reclassering haar advies (mede) op baseert. Nu de reclassering bovendien ook voorwaarden adviseert die gelijk zijn aan het commune strafrecht en waarbij de ‘volwassenenreclassering’ zal zijn belast met het toezicht en de uitvoering, is de rechtbank niet gebleken van een pedagogisch doel bij de toepassing van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank zal dan ook het commune strafrecht toepassen.
Straf
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, maar met name vanwege de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de verdachte deze heeft gepleegd en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, ziet de rechtbank reden om bij de straftoemeting een straf op te leggen die hoger is dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door deskundige Broekman.