ECLI:NL:RBMNE:2018:5460

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
UTR 17/4852
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en dwangsom bij permanente bewoning van recreatiewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaar van een recreatiewoning in Zeewolde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde. Eiseres was gelast om het gebruik van haar recreatiewoning voor permanente bewoning te beëindigen, op straffe van een dwangsom van € 25.000,--. Eiseres betwistte de opgelegde dwangsom en stelde dat zij de woning slechts recreatief gebruikte. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar recreatiewoning in 2017 enkele maanden had verhuurd aan een stel dat op dat moment geen ander hoofdverblijf had. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van permanente bewoning, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het vermoeden van permanente bewoning door verweerder voldoende was onderbouwd en dat de opgelegde dwangsom niet disproportioneel was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17 / 4852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2018 in de zaak tussen

1.a

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. S.D. van Reenen)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde, verweerder

(gemachtigde: A. Vader en M. Zebeda).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres gelast om het (laten) gebruiken van de recreatiewoning aan de [adres] in […] [naam] [woonplaats] voor niet-recreatief gebruik uiterlijk op 1 december 2017 te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- ineens.
Bij besluit van 17 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is vanaf 31 juli 2003 eigenaar van de recreatiewoning aan de [adres] (hierna: het perceel) in […] [naam] [woonplaats] . Na verscheidene controles heeft verweerder eiseres bij brief van 30 augustus 2016 laten weten dat verweerder het vermoeden heeft dat eiseres de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent bewoont en dat hij voornemens is eiseres een last onder dwangsom op te leggen. Eiseres heeft op 17 oktober 2016 een schriftelijke zienswijze ingediend. Daarna heeft verweerder de besluiten genomen die onder ‘Procesverloop’ staan vermeld.
Beoordelingskader
2. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Recreatieterrein [naam] 2012’ (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing, op grond waarvan op het perceel de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ rust.
2.1
Op grond van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatief (nacht)verblijf in recreatiewoningen. In artikel 1, lid 1.22, van de planregels is ‘recreatief verblijf’ gedefinieerd als: verblijf voor recreatie door bij voorkeur wisselende gezinnen of daarmee gelijkstaande personen of groepen van personen, die hun vaste woon- en verblijf plaats elders hebben. In lid 1.25 is een ‘recreatiewoning’ gedefinieerd als: een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat dient als recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.
2.2
Ingevolge artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder a, van de planregels is het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning, op gronden met de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ niet toegestaan. Artikel 1, lid 1.22 van de planregels definieert ‘permanente bewoning’ als: bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.
3. De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de planregels, permanente bewoning van de recreatiewoning van eiseres niet is toegestaan. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ligt het op de weg van verweerder om de vereiste feiten vast te stellen voor het vermoeden dat sprake is van permanente bewoning. Als verweerder dat heeft gedaan, is het vervolgens aan eiseres om dit vermoeden te ontkrachten. Doet eiseres dat niet, dan dient de rechtbank in beginsel van de juistheid van het vermoeden van verweerder uit te gaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2749.
Standpunten van partijen
4. Verweerder heeft zijn standpunt dat sprake was van (het vermoeden van) permanent bewonen of laten bewonen van de recreatiewoning van eiseres, gebaseerd op periodieke controles van de toezichthouder ter plaatse, gegevens uit de burger registratie personen (brp) en gegevens van de Belastingdienst waaruit blijkt dat eiseres de recreatiewoning in aanmerking heeft gebracht voor hypotheekrenteaftrek.
5. Eiseres betwist dat de recreatiewoning door haarzelf of door anderen permanent is bewoond. De bewoonde indruk die de toezichthouder bij de controles heeft gekregen kan niet juist zijn volgens eiseres. Eiseres verhuurt de recreatiewoning niet en is in de wintermaanden waarin sporen van bewoning zouden zijn gezien, in Spanje geweest. Ter onderbouwing van haar standpunt legt eiseres bankafschriften over met de transacties die eiseres in die maanden in Spanje heeft verricht. Eiseres voert verder aan dat het controlerapport van 13 december 2016 haar sterk de indruk geeft dat die niet gaat over haar recreatiewoning maar over die van de buren, die hun recreatiewoning inderdaad aan arbeidsmigranten verhuren. Verder zijn de tijdens de controles aangetroffen auto’s op de oprit eiseres onbekend en heeft eiseres het licht om veiligheidsredenen op de tijdschakelaar staan. Eiseres woont in bij haar dochter aan de [straatnaam] in [woonplaats] en gebruikt de recreatiewoning slechts recreatief. Dat eiseres staat ingeschreven bij haar dochter en de recreatiewoning in aanmerking heeft gebracht voor hypotheekrenteaftrek, betekent nog niet dat zij de recreatiewoning permanent bewoont. De dwangsom is ten onrechte opgelegd en bovendien te hoog, aldus eiseres.
Beoordeling van het geschil
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de dwangsom ten onrechte is opgelegd en overweegt daartoe als volgt.
6.1
Uit haar beroepschrift blijkt allereerst dat eiseres de bovenverdieping van haar recreatiewoning in ieder geval tot augustus 2017 heeft laten bewonen door een stel. Eiseres heeft hierover op de zitting toegelicht dat zij de recreatiewoning voor vier tot vijf maanden aan dit stel heeft verhuurd, omdat het stel op dat moment geen woning had. Ten tijde van het primaire besluit werd de woning dus bewoond.
6.2
In de periode van 1 maart 2016 tot en met 17 mei 2017 heeft de toezichthouder vijftien controles ter plaatse uitgevoerd. Uit de controlerapporten blijkt onder meer dat de recreatiewoning tien van de vijftien keer een bewoonde indruk maakte. De gordijnen waren afwisselend gesloten en open en de lichten in de woning waren afwisselend aan en uit. Af en toe stond er een raam open en er werden spullen in en om de recreatiewoning aangetroffen die duiden op gebruik. Drie van de vijftien keer is er iemand (anders dan eiseres) in of bij de recreatiewoning waargenomen en stonden andere auto’s dan die van eiseres op de oprit geparkeerd. Op 17 mei 2017 ziet de toezichthouder een vrouw voor het raam, die wegduikt als hij haar ziet.
6.3
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, zoals de uitspraak van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2749, is verder het feit dat iemand volgens de brp staat ingeschreven op een ander adres dan dat van de recreatiewoning en op dat adres niet over zelfstandige woonruimte beschikt, een aanwijzing dat diegene de recreatiewoning als hoofdverblijf gebruikt. Verweerder heeft bij de beoordeling van het vermoeden van (aan de verhuur aan het stel voorafgaande) permanente bewoning dan ook terecht betrokken dat eiseres staat ingeschreven bij haar dochter aan de [straatnaam] in [woonplaats] .
6.4
Wat betreft de hypotheekrenteaftrek overweegt de rechtbank dat eiseres heeft bevestigd dat zij de recreatiewoning bij de belastingaangifte heeft opgegeven in box 1. Gelet op de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1898, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het feit dat eiseres de recreatiewoning in aanmerking heeft gebracht voor hypotheekrenteaftrek, bijdraagt aan het vermoeden dat de recreatiewoning als hoofdverblijf wordt gebruikt. Van belang hierbij is dat het in aanmerking brengen van een woning voor hypotheekrenteaftrek alleen is toegestaan voor een woning die duurzaam als hoofdverblijf fungeert.
6.5
Gelet op het hiervoor vermelde samenstel van feiten en omstandigheden in deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van verweerder van de overtreding van artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder a, van de planregels voldoende onderbouwd. Met de overgelegde bankafschriften heeft eiseres dit vermoeden niet ontkracht. Eiseres heeft bevestigd dat zij de recreatiewoning in 2017 enkele maanden heeft verhuurd. De rechtbank stelt vast dat de observatie van de toezichthouder in mei 2017 daarop aansluit. Zoals onder ‘Beoordelingskader’ is opgenomen, is permanente bewoning van de recreatiewoning van eiseres niet toegestaan. Van permanente bewoning is sprake als de recreatiewoning wordt bewoond als hoofdverblijf. Nu het stel op moment van bewoning van de recreatiewoning elders geen hoofdverblijf had, is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat eiseres haar recreatiewoning door hen permanent heeft laten bewonen. Dit betekent dat verweerders vermoeden van permanente bewoning in strijd met de planregels, terecht is geweest. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook als het controlerapport van 13 december 2016 buiten beschouwing zou moeten worden gelaten, omdat bij die controle volgens het rapport zes arbeidsmigranten zijn aangetroffen in de recreatiewoning van eiseres die daar naar eigen zeggen reeds twee jaar woonden en eiseres dit ten stelligste ontkent, de zaak niet anders wordt. Het vermoeden van permanente bewoning blijft gerechtvaardigd, gelet op het stel dat in de recreatiewoning woonde. De beroepsgrond slaagt niet.
6.6
Gezien het vorenstaande was verweerder bevoegd om handhavend op te treden vanwege de overtreding van artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel ook van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhaving in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Niet is gebleken van een concreet zicht op legalisatie. Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan verweerder in geval van eiseres in redelijkheid had moeten afzien van handhaving.
7. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de hoogte van de dwangsom, een bedrag van € 25.000,-- ineens, disproportioneel is, volgt de rechtbank eiseres evenmin. De hoogte van de dwangsom is in overeenstemming met het beleid van verweerder, zoals neergelegd in de Nota Handhavingsbeleid 2013 - 2017 Zeewolde en naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.