201005678/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], Zwitserland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 6 mei 2010 in zaak nrs. 10/839 en 10/603 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Opmeer.
Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft het college [appellanten] onder oplegging van een dwangsom gelast om de permanente bewoning van het recreatieverblijf op het perceel [locatie 1] te Opmeer binnen zes maanden na verzending van dit besluit te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 19 januari 2010 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2011, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. R. Muurlink, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door S.C. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, en mr. P.H.J. de Jonge, werkzaam bij MB-ALL B.V., zijn verschenen.
2.1. [appellanten] hebben ter zitting een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van hun hoger beroep gedaan. Daartoe voeren zij aan dat Huissoon de zitting om gezondheidsredenen niet kan bijwonen. Nu hun advocaat hen ter zitting heeft vertegenwoordigd en zij hun standpunt in bezwaar, beroep en hoger beroep uitgebreid mondeling dan wel schriftelijk naar voren hebben gebracht, valt echter niet in te zien dat [appellanten] in hun belangen worden geschaad doordat zij de zitting niet in persoon kunnen bijwonen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Bungalowpark onder de Perelaer - Recreatiepark West-Friesland" rust op het perceel de bestemming "Recreatiewoningen".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 23 van de voorschriften bij het bestemmingsplan wordt in deze voorschriften onder recreatiewoning verstaan een gebouw, geen woonkeet of caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.
Ingevolge artikel 4, voor zover thans van belang, mogen op de als zodanig bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd recreatiewoningen in één bouwlaag.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden de gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond en opstallen gegeven bestemming.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder 2, onderdeel a, wordt tot een gebruik van opstallen strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in het eerste lid, in ieder geval gerekend het gebruik van de in artikel 4 bedoelde opstallen voor permanente bewoning.
2.3. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college aannemelijk mocht achten dat [appellanten] de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen. Daartoe voeren zij aan dat de uitgevoerde controles en overige door het college aangevoerde omstandigheden deze conclusie niet rechtvaardigen en voorts dat uit de door hen overgelegde stukken blijkt dat zij in Zwitserland wonen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 oktober 2004 in zaak nr.
200401923/1) ligt het op de weg van het college om de voor het vermoeden, dat sprake is van overtreding van de planvoorschriften, vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan [appellanten] om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan.
2.3.2. De enkele stelling van [appellanten] dat geen van de omstandigheden zoals genoemd in het door het college opgestelde "Plan van aanpak handhaving permanente bewoning van recreatieobjecten" zich heeft voorgedaan, biedt, wat daar ook van zij, geen grond voor het oordeel dat het college niet bevoegd was nader onderzoek te doen naar het gebruik van de recreatiewoning. Het college heeft onder meer aan zijn besluit ten grondslag gelegd de verslagen van controleurs die de recreatiewoning in de periode van 21 oktober 2008 tot 29 oktober 2009 gemiddeld twee keer per maand en op verschillende tijdstippen hebben bezocht. In alle rapporten is vermeld dat de recreatiewoning een bewoonde indruk maakte, onder meer vanwege het afwisselend uit en aan zijn van (buiten)verlichting, het afwisselend geopend zijn van de gordijnen, stoom uit de pijp van de centrale verwarming, in wisselende samenstelling aanwezige voertuigen, tuinmeubilair en buiten hangend wasgoed. Voorts is in de rapporten vermeld dat [appellanten] meerdere malen zijn aangetroffen. Verder heeft het college bij zijn besluit betrokken dat zij daar over een vaste telefoonaansluiting beschikken. Niet in geschil is dat de recreatiewoning in eigendom toebehoort aan [appellanten] en dat zij met ingang van 10 juni 2008 tot 3 november 2008 in de gemeentelijke basisadministratie stonden ingeschreven op het adres [locatie 1] te Opmeer, waarna zij tot 13 oktober 2009 op het adres [locatie 2] te Heerhugowaard stonden ingeschreven.
Ten aanzien van de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres te Heerhugowaard heeft het college vastgesteld dat die woning niet aan hen toebehoort en dat zij daar niet over zelfstandige woonruimte beschikken. Voorts heeft het college de verslagen van drie controles in de periode van 29 juni tot en met 28 augustus 2009 op het laatstgenoemde adres bij zijn besluit betrokken, waarbij [appellanten] niet zijn aangetroffen, noch één van hun voertuigen. Verder heeft het college bij zijn besluit betrokken dat alleen de eigenaar van de woning daar over een vaste telefoonaansluiting beschikt en dat [appellanten] geen gemeentelijke belastingen betalen in Heerhugowaard.
2.3.3. Gelet op de verslagen van de bezoeken aan de recreatiewoning, die tijdens alle controles - ook gedurende de minder voor recreatie aantrekkelijke wintermaanden - een bewoonde indruk maakte, en in aanmerking genomen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 7 oktober 2009, in zaak nr.
200901851/1/H1), het feit dat betrokkenen blijkens de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven op een ander adres dan dat van de recreatiewoning en op het adres waar zij staan ingeschreven niet over zelfstandige woonruimte beschikken, een aanwijzing is dat zij hun recreatiewoning als hoofdverblijf gebruiken, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die het vermoeden rechtvaardigen dat [appellanten] ten tijde van belang hoofdverblijf hadden in de recreatiewoning.
2.3.4. [appellanten] hebben hiertegenover gesteld dat zij sinds 8 februari 2008 in Zwitserland hun hoofdverblijf hebben, waarbij zij ter onderbouwing van hun betoog verwijzen naar drie door hen overgelegde huurovereenkomsten, de inschrijving in de gemeente St Peter-Pagig en de aan hen toegekende verblijfsvergunning voor bepaalde duur. Hieruit volgt echter niet zonder meer dat zij ten tijde van belang hun hoofdverblijf in Zwitserland hadden. [appellanten] hebben geen concrete stukken overgelegd over de duur en frequentie van hun verblijf in Zwitserland, hetgeen wel op hun weg lag, gezien de door het college aangedragen feiten en omstandigheden.
Voorts betwisten [appellanten] de conclusies uit de onderzoeksrapporten betreffende het gebruik van de recreatiewoning. Voor zover uit de controles bij de recreatiewoning is gebleken dat de woning regelmatig een bewoonde indruk maakte, voeren zij ter weerlegging daarvan aan dat zij afspraken hebben gemaakt met derden over het gebruik en onderhoud van de recreatiewoning en dat de lichten in de woning zijn voorzien van lichtschakelaars. Zij hebben hun stellingen ter zake evenwel niet met concrete gegevens onderbouwd. Voorts doen die stellingen er niet aan af dat zij tijdens een groot aantal van de periodieke controlebezoeken bij de recreatiewoning zijn aangetroffen. Voor zover [appellanten] stellen dat zij niet al hun voertuigen mee naar Zwitserland nemen, wordt overwogen dat dit geen verklaring biedt voor de geconstateerde wisselende samenstelling van de voertuigen bij de recreatiewoning.
Verder stellen [appellanten] dat de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres te Opmeer en Heerhugowaard slechts ten doel had het realiseren van een postadres in Nederland. De voorzieningenrechter heeft evenwel terecht overwogen dat Huissoon en de eigenaar van de woning te Heerhugowaard op dit punt tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, zodat niet aannemelijk is dat [appellanten] het adres te Heerhugowaard slechts als postadres in Nederland hebben gebruikt maar evenmin dat zij daar hoofdverblijf hadden. Bovendien hebben zij ter onderbouwing van hun standpunt geen concrete gegevens overgelegd.
De enkele stelling dat de vaste telefoonaansluiting in de recreatiewoning slechts ten behoeve van de internetverbinding wordt gebruikt, leidt tenslotte, wat daar ook van zij, evenmin tot het oordeel dat [appellanten] het vermoeden van permanente bewoning van de recreatiewoning voldoende hebben ontkracht.
De voorzieningenrechter heeft dan ook, gelet op alle hiervoor besproken omstandigheden, terecht geconcludeerd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellanten] de recreatiewoning ten tijde van belang in strijd met het bestemmingsplan permanent bewoonden. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011