ECLI:NL:RBMNE:2018:5405

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
16/659950-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een man wegens ontucht met minderjarige stiefkinderen door gebrek aan wettig bewijs

Op 6 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man uit Zegveld, die werd verdacht van ontucht met zijn minderjarige stiefkinderen. De man werd beschuldigd van zedenfeiten die zouden hebben plaatsgevonden in 2014 en 2017. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de man te veroordelen. De verklaringen van de aangeefsters, hoewel gedetailleerd en betrouwbaar, voldeden niet aan het bewijsminimum zoals vereist door de wet. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen, waardoor het bewijs moeilijk te verkrijgen is. De officier van justitie had de feiten wettig en overtuigend willen bewijzen, maar de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat de getuigenverklaringen niet voldoende steunbewijs boden. De rechtbank concludeerde dat alle bewijsmiddelen terug te voeren waren naar één bron, namelijk de verklaringen van de aangeefsters, en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659950-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. M.A.J. Kubatsch, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primairop 1 januari 2014 te [woonplaats] door (bedreiging met) geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en), die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , waarbij hij (onder andere) misbruik heeft gemaakt van het (stiefouderlijk) gezag en/of het leeftijdsverschil;
subsidiairop 1 januari 2014 te [woonplaats] ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [benadeelde 1] ;
feit 2:in de periode van 22 maart 2017 tot en met 27 april 2017 te [woonplaats] ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [benadeelde 2] ;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in het bijzonder de consequente verklaringen van de aangeefsters. Het voorgaande met dien verstande dat de officier van justitie het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen acht, te weten onder meer het seksueel binnendringen met de vingers in de vagina van het slachtoffer [benadeelde 1] . De feitelijkheden waaronder dit feit zijn begaan zijn de afhankelijkheidsrelatie die [benadeelde 1] had ten opzichte van haar stiefvader, het grote leeftijdsverschil tussen hen en de omstandigheid dat [benadeelde 1] die avond onder invloed was van alcohol.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden voldaan aan het bewijsminimum, voortvloeiend uit de zogenoemde unus testis regel zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (verder: Sv). De getuigenverklaringen vloeien immers allen voort uit één bron, zijnde voor elk afzonderlijk feit de input van de beide aangeefsters. Wat betreft het eerste ten laste gelegde feit, zowel primair als subsidiair, zijn daarbij alle zich in het dossier bevindende schriftelijke vastleggingen (onder andere het fragment uit een dagboek) afkomstig van aangeefster [benadeelde 1] .
Indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de getuigenverklaringen wel als steunbewijs in aanvulling op de verklaringen van de aangeefster kunnen worden gebruikt, dan heeft te gelden dat die getuigenverklaringen en aangiftes volgens de raadsman onvoldoende betrouwbaar zijn om te kunnen bijdragen aan de overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Een en ander mag niet verward worden met een oordeel over de geloofwaardigheid van een getuige, hetgeen hiervan volledig los staat; een getuige kan zeer geloofwaardig verklaren, maar dan nog dient om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ander bewijs voorhanden te zijn.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. [1]
In een geval als dit, waarin de verklaringen van aangeefsters en verdachte voor wat betreft de ten laste gelegde feiten lijnrecht tegenover elkaar staan, moet de rechtbank de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefsters beoordelen en daarnaast bepalen of voor de belastende verklaringen van de aangeefsters voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is waarbij in het bijzonder aan de hierboven geformuleerde wettelijke eisen moet zijn voldaan.
Teruggrijpend op de voornoemde jurisprudentie komt de rechtbank in de onderhavige zaak tot de conclusie dat hier, zoals ook door de raadsman aangevoerd, sprake is van een geheel aan bewijsmiddelen die allemaal zijn terug te voeren naar één bron, te weten voor zowel feit 1 als feit 2 de aangeefster. Het feit dat de verklaringen van aangeefsters door de rechtbank gedetailleerd en betrouwbaar worden geacht, doet in dit geval niet af aan de eis zoals neergelegd in het tweede lid van artikel 342 Sv.
De rechtbank acht hierom de ten laste gelegde feiten, op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, niet wettig bewezen. De zich in het dossier bevindende getuigen verklaren immers allemaal over hetgeen zij van de (desbetreffende) aangeefster hebben gehoord. Ook de voorhanden zijnde schriftelijke bescheiden zijn van één van de aangeefsters afkomstig. Verdachte wordt daarom vrijgesproken.

5.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [A] namens [benadeelde 2] hebben zich in het geding gevoegd. [benadeelde 1] vordert een bedrag van € 5.393,06 euro. Dit bedrag bestaat uit € 5.000,- immateriële schade en € 393,06 euro materiële schade. [benadeelde 2] vordert een bedrag van € 4.142,35 euro, bestaande uit € 3.750,- euro immateriële schade en
€ 342,21 euro materiële schade.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van beide benadeelde partijen voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. Behalve ten aanzien van de schadepost voor de kosten voor het hoger beroep, bij beide benadeelde partijen beraamd op € 50,14 euro. De officier van justitie heeft gevorderd dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit een toekomstige kostenpost betreft.
De officier van justitie heeft voor het overige gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen, na herberekening voor [benadeelde 1] ter hoogte van € 4.092,21 euro en voor
[benadeelde 2] ter hoogte van € 5.342,92 euro, toe te wijzen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, alsmede bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn verzoek tot integrale vrijspraak, verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal [benadeelde 1] en [A] namens [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering nu verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [benadeelde 1] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Benadeelde partij [A] namens [benadeelde 2]
  • verklaart [A] namens [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Eversteijn, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en
C.S. Schoorl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.

primair

hij, op of omstreeks 1 januari 2014, te [woonplaats] , gemeente Woerden, althans in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van, (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , hebbende verdachte
- ( meermalen) die [benadeelde 1] gezoend en/of
- ( meermalen) zijn vinger(s) in de vagina van, die [benadeelde 1] geduwd en/of gebracht en/of
- ( meermalen) de borsten van die [benadeelde 1] betast
- en/of geprobeerd zijn (stijve) geslachtsdeel in de mond van die [benadeelde 1] te duwen en/of te brengen
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/er die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, wetende dat die [benadeelde 1] order invloed was van alcohol en/of niet meer nuchter was en/of
- bij die [benadeelde 1] in bed is gestapt en/of naast die [benadeelde 1] is gaan liggen en/of (vervolgens) bovenop die [benadeelde 1] is gaan zitten en/of
- heeft geprobeerd om zijn, verdachtes, (stijve) geslachtsdeel in de mond van die [benadeelde 1] te duwen en/of te brengen en/of
- voorbij is gegaan aan de door die [benadeelde 1] afgegeven signalen dat zij, [benadeelde 1] , voornoemde handeling(en) van hem, verdachte, niet wilde ondergaan en/of
- de broek en/of onderbroek, althans de kleding, van die [benadeelde 1] heeft uitgetrokken en/of
- ( daarbij) gebruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, fysieke en/of emotionele overwicht op die [benadeelde 1] , te weten zijn, verdachtes (stiefouderlijk) gezag en/of het (grote) leeftijdsverschil tussen verdachte en die [benadeelde 1] , waardoor hij, verdachte, een bedreigende situatie voor die [benadeelde 1] heeft doen ontstaan;
(art. 242 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij, op of omstreeks 1 januari 2014, te [woonplaats] , gemeente Woerden, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [benadeelde 1] , geboren op [1997] , bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
- ( meermalen) die [benadeelde 1] gezoend en/of
- ( meermalen) zijn vinger(s) in de vagina van, die [benadeelde 1] geduwd en/of gebracht en/of
- ( meermalen) de borsten van die [benadeelde 1] betast en/of
- heeft geprobeerd zijn (stijve) geslachtsdeel in de mond van die [benadeelde 1] te duwen en/of te brengen;
(art. 249 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 22 maart 2017 tot en met 27 april 2017, te [woonplaats] , gemeente Woerden, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [benadeelde 2] , geboren op [2006] , bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
- ( al dan niet over de kleding) de borsten van die [benadeelde 2] heeft betast en/of in de borsten van die [benadeelde 2] heeft geknepen en/of
- ( meermalen) rijdende en/of wrijvende bewegingen heeft gemaakt met zijn, verdachtes, (stijve) geslachtsdeel op/tegen de billen en/of vagina, althans het lichaam van die [benadeelde 2] en/of zijn, verdachtes, (stijve) geslachtsdeel op/tegen de billen en/of vagina, althans het lichaam van die [benadeelde 2] heeft gebracht en/of geduwd en/of gedrukt;
(art. 249 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189; Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.