ECLI:NL:RBMNE:2018:5143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
C/16/443822 / HA ZA 17-629
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van borgtocht en de rol van toestemming van de echtgenote

In deze zaak vorderde ABN AMRO Bank van [gedaagde] een bedrag van € 340.000,00 op basis van een borgtochtovereenkomst die [gedaagde] had afgesloten voor twee vennootschappen. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat de borgstelling geldig was, ondanks de claim van [gedaagde] dat zijn echtgenote de overeenkomst had vernietigd wegens het ontbreken van haar toestemming. De rechtbank stelde vast dat de echtgenote wel toestemming had gegeven voor de oorspronkelijke borgtochtovereenkomst, en dat deze toestemming niet opnieuw vereist was bij de verlenging van de kredietovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de borgstelling ook van toepassing was op de hernieuwde kredietovereenkomsten, en dat de buitengerechtelijke vernietiging door de echtgenote niet het beoogde effect had. Daarnaast werd het verweer van [gedaagde] dat de bank haar zorgplicht had geschonden door een afkoopregeling met een medeborg te treffen, afgewezen. De rechtbank concludeerde dat ABN AMRO Bank gerechtigd was om de vordering tot betaling van € 340.000,00 te handhaven, en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/443822 / HA ZA 17-629
Vonnis van 10 oktober 2018
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.A. Stal te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente Utrechtse Heuvelrug,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J. van de Riet te Utrecht.
Partijen zullen hierna ABN AMRO Bank en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 april 2018,
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie,
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 augustus 2018, gehouden in deze (hoofd)zaak en in de (vrijwarings)zaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/451405 / HA ZA 17-786 tussen [gedaagde] en de heer [A] (hierna: [A] ),
  • de brief van mr. Van der Wal, ingekomen ter griffie op 5 september 2018, die aan het p-v is gehecht,
  • de brief van mr. Van de Riet, ingekomen ter griffie op 11 september 2018, die aan het p-v is gehecht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft zich bij borgtochtovereenkomst van 31 januari 2008 ten gunste van (de rechtsvoorgangster van) ABN AMRO Bank borg gesteld voor [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) en [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) voor een bedrag van € 340.000,00. In de borgtochtovereenkomst is onder meer bepaald:
“(…)
2 Deze borgtocht is onafhankelijk van eventuele andere borgtochten en geldt voor al hetgeen de Kredietnemer aan de Bank nu of te eniger tijd verschuldigd mocht zijn, uit welken hoofde ook, zo in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, echter tot een
maximum bedragvan
EUR340.000,00 (zegge: driehonderdveertigduizend euro), met dien verstande dat de Bank bovendien recht heeft op (i) rente over het verschuldigde berekend op basis van het voor de Kredietnemer geldende percentage, (ii) vergoeding van de kosten die op grond van de overeenkomst(en) tussen de Bank en de Kredietnemer vergoed dienen te worden en (iii) vergoeding van alle kosten op de invordering van het verschuldigde vallend.
De Particuliere Borg is boven het genoemde maximum bedrag gehouden tot vergoeding van de wettelijke rente en kosten over het tijdvlak dat hijzelf in verzuim is.
(…)
5 De verbintenis van de Borg blijft onverminderd van kracht zolang het aan de Bank krachtens artikel 2 verschuldigde niet is voldaan, ook indien de Bank gedeeltelijk betaling mocht ontvangen door uitwinning van andere zekerheden, waaronder begrepen andere borgstellingen, indien de Bank een akkoord sluit in de surséance van betaling of het faillissement van de Kredietnemer, de Bank aanvullende kredieten verstrekt aan de Kredietnemer of de Bank andere handelingen verricht die zij nuttig of nodig acht voor de behartiging van haar belangen.
Voor zover de wet het toelaat blijft de verbintenis van de Borg voorts van kracht zolang niet het krachtens artikel 2 verschuldigde is voldaan, ook wanneer de Bank zonder goedkeuring of voorkennis van de Borg ten opzichte van andere borgen of jegens haar aansprakelijke (rechts-) personen afstand doet van haar rechten, dan wel met de Kredietnemer, zowel in als buiten faillissement, akkoorden sluit, regelingen treft, dadingen aangaat of vaststellingsovereenkomsten sluit, of de Kredietnemer uitstel van betaling verleent.
6 De verbintenis van de Borg blijft onverminderd van kracht, ook al zou de Bank, door het verlenen van meer krediet of anderszins, van de Kredietnemer meer te vorderen krijgen dan het bedrag dat zij ten tijde van het ondertekenen van de borgstelling van de Kredietnemer te vorderen had.(…)”
2.2.
De echtgenote van [gedaagde] heeft de borgtochtovereenkomst mede ondertekend als blijk van haar toestemming.
2.3.
ABN AMRO Bank heeft, op basis van een door haar op 22 september 2010 uitgebrachte offerte, die op 16 november 2010 is ondertekend, een hernieuwde kredietovereenkomst gesloten met [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] , waarbij zij een rekening-courant faciliteit met een limiet van € 1.637.250,00 ter beschikking heeft gesteld tot 1 september 2011 voor de herfinanciering van een (verhuurd) kantoorpand in Deventer. De borgen hebben de kredietovereenkomst bij het kopje “voor gezien: Borgen” getekend. Nadien is de kredietfaciliteit nog drie keer voor een jaar verlengd.
2.4.
Tot zekerheid voor de terugbetaling van het door [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] aan ABN AMRO Bank verschuldigde bedrag, heeft ABN AMRO Bank onder meer borgtochten ontvangen van [gedaagde] , [A] en de heer [B] (hierna: [B] ), elk goed voor een bedrag van € 340.000,00.
2.5.
[gedaagde] , [A] en [B] houden ieder indirect 1/3 van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] , die op haar beurt alle aandelen houdt in [bedrijfsnaam 2] .
2.6.
Op 14 februari 2014 heeft ABN AMRO Bank de kredietfaciliteit met onmiddellijke ingang opgezegd vanwege ontstane debetstand en leegstand van het kantoorpand en de openstaande schuld van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] opgeëist.
2.7.
Op 1 april 2015 heeft ABN AMRO Bank [gedaagde] bericht dat de kredietfaciliteit is opgezegd en dat zij een beroep zal doen op de door hem afgegeven borgstelling als [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] hun betalingsverplichtingen niet nakomen.
2.8.
In een op 20 augustus 2015 ondertekende verklaring heeft de echtgenote van [gedaagde] , voor zover van belang, verklaard:
“(…) Voor de nieuwe overeenkomst met de ABN AMRO d.d. 22 september 2010 is mijn toestemming nodig, maar die ontbreekt en ik verleen geen toestemming. Ik vernietig bij deze conform artikel 1:89 lid 1 BW de rechtshandeling van 22 september 2010, waarbij [gedaagde] zich tot een bedrag van EUR 340.000 als hoofdelijk medeschuldenaar heeft verbonden voor de voormelde lening aan [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. alsmede vernietig ik rechtshandelingen van na 22 september 2010, waarbij [gedaagde] zich in nieuwe of hernieuwde kredietoffertes als hoofdelijk medeschuldenaar mocht hebben verbonden voor de voormelde lening van ABN AMRO aan [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V.”
ABN AMRO Bank heeft deze buitengerechtelijke vernietiging niet geaccepteerd.
2.9.
Op grond van een tussen hen tot stand gekomen regeling heeft [A] aan ABN AMRO Bank een afkoopbedrag van € 34.000,00 betaald tegen finale kwijting van zijn verdere verplichtingen uit hoofde van zijn borgstelling.
2.10.
[B] is failliet verklaard. Hij heeft geen bedrag voldaan aan ABN AMRO Bank uit hoofde van zijn borgstelling.
2.11.
ABN AMRO Bank is niet akkoord gegaan met voorstellen van [gedaagde] tot aankoop van het kantoorpand in Deventer en afkoop van zijn borgstelling.
2.12.
Op 15 december 2016 heeft ABN AMRO Bank het kantoorpand executoriaal verkocht aan een derde.
2.13.
Op 19 januari 2017 heeft ABN AMRO Bank [gedaagde] aangesproken op grond van de borgtochtovereenkomst en hem verzocht vóór 2 februari 2017 € 340.000,00 aan haar te betalen. [gedaagde] is niet tot enige betaling overgegaan.
2.14.
De restschuld van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] aan ABN AMRO Bank bedraagt na uitwinning van de overige zekerheden per 17 februari 2017 € 1.283.101,20 (exclusief rente en kosten).
2.15.
Op 16 juni 2017 heeft ABN AMRO Bank ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd op (zijn aandeel in) diverse onroerende zaken.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
ABN AMRO Bank vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 340.000,00, te vermeerderen met rente en kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met rente, en in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van ABN AMRO Bank in haar vordering, dan wel tot afwijzing of tot matiging daarvan, met veroordeling van ABN AMRO Bank in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, onder de voorwaarde dat de vordering van ABN AMRO Bank geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, - samengevat - gehele dan wel gedeeltelijke opheffing van de door ABN AMRO Bank gelegde beslagen, met veroordeling van ABN AMRO Bank in de proceskosten.
3.5.
ABN AMRO Bank voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] in zijn vordering dan wel tot het afwijzen daarvan of niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of ABN AMRO Bank van [gedaagde] betaling kan verlangen van € 340.000,00, vermeerderd met rente en kosten, op grond van de door [gedaagde] op 31 januari 2008 afgegeven borgstelling, zoals ABN AMRO Bank stelt en [gedaagde] betwist. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en zal dit hierna toelichten.
toestemming echtgenote
4.2.
[gedaagde] voert als eerste verweer aan dat de rechtshandeling waarbij hij zich voor het bedrag van € 340.000,00 voor ABN AMRO Bank sterk heeft gemaakt door zijn echtgenote buitengerechtelijk is vernietigd, omdat zij voor het aangaan van die verplichting geen toestemming heeft gegeven, terwijl dat wel vereist was. Als gevolg van die vernietiging kan de bank hem niet langer op zijn betalingsverplichting als borg aanspreken. ABN AMRO Bank betwist dat. Zij voert onder meer aan dat in geval van handhaving van een borgtochtovereenkomst toestemming van de andere echtgenoot niet opnieuw nodig is.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van [gedaagde] niet.
Op grond van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW heeft een echtgenoot in beginsel de toestemming van de andere echtgenoot nodig als hij een overeenkomst wil sluiten waarbij hij zich, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt. Vast staat dat de echtgenote van [gedaagde] toestemming heeft verleend voor het aangaan van de borgtochtovereenkomst van 31 januari 2008 waarbij [gedaagde] zich ten gunste van (de rechtsvoorgangster van) ABN AMRO Bank borg heeft gesteld voor [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] voor een bedrag van € 340.000,00. [gedaagde] stelt dat zijn echtgenote bij het hernieuwen van de kredietovereenkomst van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] in 2010, 2011, 2012 en 2013 met de daarbij behorende handhaving van de door [gedaagde] afgegeven borgstelling steeds opnieuw toestemming had moeten verlenen. Dit omdat aan de vernieuwde kredietovereenkomst gelijksoortige rechten, plichten en bezwaren zijn verbonden als die aan de oorspronkelijke kredietovereenkomst waren gekoppeld.
4.4.
De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. In artikel 2 van de borgtochtovereenkomst is bepaald dat de borgstelling geldt “voor al hetgeen de Kredietnemer aan de Bank nu of te eniger tijd verschuldigd mocht zijn, uit welken hoofde ook, zo in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer” en in artikel 6 dat de verbintenis van de borg onverminderd van kracht blijft “ook al zou de Bank, door het verlenen van meer krediet of anderszins, van de Kredietnemer meer te vorderen krijgen dan het bedrag dat zij ten tijde van het ondertekenen van de borgstelling van de Kredietnemer te vorderen had.” Een redelijke uitleg van deze bepalingen brengt mee dat de borgstelling ook geldt voor alles wat [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] aan ABN AMRO Bank verschuldigd zijn op grond de hernieuwde kredietovereenkomst van 2010 en de verlengingen daarvan. Bij die overeenkomsten is namelijk de in 2008 al bestaande rekening-courant faciliteit in feite “doorgerold” onder voortzetting van de bijbehorende verplichtingen voor de kredietnemers en onder handhaving van de verstrekte zekerheden, waaronder de borgstellingen.
4.5.
Het beroep van [gedaagde] op het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:41) gaat niet op. In die zaak was namelijk geen sprake van het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst betreffende het doorrollen van een al bestaande kredietfaciliteit met bijbehorende verplichtingen, maar van het sluiten van een nieuwe huurkoopovereenkomst, waarbij de contractant zich opnieuw voor een bepaalde looptijd verplichtte tot betaling van maandelijkse termijnbetalingen. De aard van de overeenkomst en de bijbehorende rechten en verplichtingen zijn bij huurkoop heel anders dan bij geldlening en het verlengen van een huurkoopovereenkomst vloeit, anders dan ingeval van geldlening, ook minder logisch voort uit de eerdere overeenkomst. De zaken zijn daardoor niet vergelijkbaar en aan het oordeel van de Hoge Raad in die zaak kunnen geen argumenten worden ontleend in het voordeel van [gedaagde] in deze zaak. Dit alles betekent dat de buitengerechtelijke vernietiging door de echtgenote van [gedaagde] niet het beoogde effect heeft gehad.
zorgplicht bank
4.6.
[gedaagde] voert als tweede verweer aan dat ABN AMRO Bank haar zorgplicht jegens hem als borg heeft geschonden door buiten hem om met medeborg [A] een afkoopregeling te treffen inhoudende betaling van € 34.000,00 tegen finale kwijting en met hem niet dezelfde regeling te treffen en evenmin zijn aansprakelijkheid als borg te verminderen. Door het sluiten van de afkoopregeling met medeborg [A] heeft ABN AMRO Bank ingegrepen in de onderlinge draagplicht tussen de medeborgen, omdat verhaal door [gedaagde] op [A] ex artikel 7:869 BW door het verleende ontslag uit zijn (verdere) aansprakelijkheid als borg niet langer mogelijk is. Hierdoor leidt [gedaagde] schade. De vordering van ABN AMRO Bank moet daarom worden afgewezen dan wel worden gematigd tot het bedrag dat [A] heeft voldaan of een ander bedrag. ABN AMRO Bank bestrijdt dit. Zij wijst er onder andere op dat zij op grond van artikel 5 van de borgtochtovereenkomst bevoegd is een regeling te treffen met een medeborg zonder instemming van de andere medeborg.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt ook dit verweer van [gedaagde] niet. De rechtbank stelt voorop dat zij [gedaagde] en [A] beschouwt als medeborgen, omdat zij zich bij hun borgstelling aansprakelijk hebben gesteld voor dezelfde schuld van dezelfde hoofdschuldenaren. Voor zover ABN AMRO Bank zich op het standpunt stelt dat niet gesproken kan worden van medeborgen omdat er sprake is van drie afzonderlijke borgtochten van elk € 340.000,00 en artikel 7:869 BW daarom toepassing mist, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het enkele feit dat de borgstellingen van [gedaagde] , [A] en [B] in drie aparte akten zijn opgenomen, is niet voldoende voor die conclusie en andere feiten en omstandigheden zijn door ABN AMRO Bank niet genoemd. Daarbij spreekt ABN AMRO Bank zelf in de stukken ook over medeborgen.
4.8.
Uit artikel 5 van de borgtochtovereenkomst blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de verbintenis van de borg van kracht blijft zolang de schuld van de kredietnemers nog niet is voldaan, ook - voor zover de wet dat toelaat - als de bank zonder goedkeuring of voorkennis van de borg ten opzichte van andere borgen afstand doet van haar rechten. Hieruit volgt dat ABN AMRO Bank in beginsel bevoegd was om een regeling te treffen met medeborg [A] zonder [gedaagde] daarin te kennen en dat dit geen effect zou hebben op de verbintenis van [gedaagde] jegens de bank. Dit zou slechts anders zijn als het beroep van ABN AMRO Bank op het bepaalde in artikel 5 gelet op de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Daarvan is volgens de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen sprake op grond van het volgende.
4.9.
ABN AMRO Bank stelt dat medeborg [A] desgevraagd openheid van zaken heeft gegeven ten aanzien van zijn inkomens- en vermogenspositie en dat zij op basis van de verstrekte financiële stukken heeft geconcludeerd dat [A] geen enkel verhaal bood. Volgens ABN AMRO Bank wordt in gevallen waarin na onderzoek van de financiële positie blijkt dat een borg in het geheel niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen, gekeken naar wat er wel mogelijk is, bijvoorbeeld via een lening van derden. Als blijkt dat er geen enkel vermogen is, kan de bank akkoord gaan met een afkoopsom van 10% als bodembedrag. Bij [A] is ABN AMRO Bank ook akkoord gegaan met betaling van 10% tegen finale kwijting. Dit bedrag is door de echtgenote van [A] ter beschikking gesteld.
4.10.
[gedaagde] betwist dat [A] geen enkel verhaal bood. [gedaagde] heeft geen inzage gehad in de gegevens betreffende de inkomens- en vermogenspositie van [A] , zodat hij daarop niet kan reageren. Hem is wel bekend dat de vader van [A] niet onbemiddeld was, dat [A] onder andere zaken en vennootschappen heeft geërfd en dat [A] destijds een fysiotherapiepraktijk voerde. Om die reden bevreemdt hem de uitkomst van het onderzoek.
4.11.
De rechtbank ziet in hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van ABN AMRO Bank dat uit onderzoek naar de financiële positie van [A] is gebleken dat [A] geen enkel verhaal bood. Op basis van de door [gedaagde] gestelde feiten kan op zichzelf geen conclusie worden getrokken ten aanzien van de inkomens- en vermogenspositie van [A] . Dat kan pas na beoordeling van alle relevante financiële gegevens, zoals ABN AMRO Bank stelt te hebben gedaan. Ter zitting is aan partijen voorgehouden dat [A] in de vrijwaringsprocedure zelf ook stelt dat ABN AMRO Bank akkoord ging met betaling van € 34.000,00 tegen finale kwijting, omdat uit gegevens van accountantskantoor [naam accountantskantoor] en eigen onderzoek van ABN AMRO Bank bleek dat hij geen verhaal bood. Daarop heeft de ter zitting aanwezige medewerker van ABN AMRO Bank verklaard dat hij de betreffende stukken heeft bekeken en dat daaruit inderdaad bleek dat op [A] geen verhaal mogelijk was en dat ABN AMRO Bank om die reden heeft besloten akkoord te gaan met betaling van 10% tegen finale kwijting.
4.12.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat op [A] geen verhaal mogelijk was. Gelet op die omstandigheid, gezien in samenhang met de overige omstandigheden, stond het ABN AMRO Bank naar het oordeel van de rechtbank vrij om met medeborg [A] een afkoopregeling te treffen inhoudende betaling van € 34.000,00 tegen finale kwijting zonder [gedaagde] daarbij te betrekken. Anders dan in de door [gedaagde] aangehaalde zaak van het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2014:8413), waarin vast stond dat de medeborg die door de bank uit haar aansprakelijkheid was ontslagen tot een bedrag van 50% van de restschuld verhaal zou hebben geboden, is in deze zaak de medeborg door het handelen van de bank niet benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden op de andere medeborg. [A] bood immers sowieso geen verhaal. Het beroep van [gedaagde] op artikel 6:248 lid 2 BW faalt om die reden.
4.13.
Nu de verweren niet slagen, is de gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 340.000,00, te vermeerderen met de overeengekomen rente en kosten met ingang van 3 februari 2017, toewijsbaar.
4.14.
ABN AMRO Bank vordert verder veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 3.480,36 inclusief btw, bestaande uit € 618,00 aan griffierecht, € 460,36 aan verschotten (€ 377,97 en € 82,39) en € 2.402,00 (1 punt x tarief
€ 2.402,00) aan salaris advocaat. De daarover gevorderde rente zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna bepaalde termijn.
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO Bank worden begroot op:
- dagvaarding € 106,85 (inclusief btw en informatiekosten)
- griffierecht 3.276,00 (€ 3.894,00 - € 618,00 aan griffierecht beslagrekest)
- salaris advocaat
7.206,00(3,0 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 10.588,85
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna bepaalde termijn. De nakosten, waarvan ABN AMRO Bank betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
in voorwaardelijke reconventie
4.16.
[gedaagde] heeft zijn vordering in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering van ABN AMRO Bank in conventie geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. Nu dat niet het geval is, komt de rechtbank aan beoordeling van de vordering niet toe en zal deze worden afgewezen.
4.17.
Wanneer aan de voorwaarde waaronder een reconventionele vordering is ingesteld niet is voldaan, geldt als uitgangspunt dat in reconventie geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken (ECLI:NL:HR:2011:BO9673). De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN AMRO Bank te betalen een bedrag van € 340.000,00 (driehonderdveertig duizend euro), vermeerderd met de overeengekomen rente en kosten met ingang van 3 februari 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.480,36, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO Bank tot op heden begroot op € 10.588,85, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door ABN AMRO Bank volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indienbetekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in voorwaardelijke reconventie
5.6.
wijst de vordering van [gedaagde] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198