ECLI:NL:RBMNE:2018:3890

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4782
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van politieagent wegens plichtsverzuim en ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieagent (eiser) en de korpschef van de politie (verweerder) over een opgelegd strafontslag. De rechtbank oordeelde dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door een strafbaar feit, gepleegd door zijn ex-partner, te verzwijgen en actief te verdoezelen. Dit leidde tot escalatie van relatieproblemen, waarbij de politie meerdere keren moest ingrijpen. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde sanctie van strafontslag niet evenredig was, gezien de context van de relatieproblematiek en de geringe ernst van het strafbare feit. Echter, de subsidiaire grond van ongeschiktheidsontslag werd wel bevestigd, omdat de eiser niet beschikte over de eigenschappen en mentaliteit die vereist zijn voor een goede vervulling van zijn functie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de bevoegdheid van de verweerder om het ontslag te verlenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4782

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr.drs. M.H. Welter),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Peters).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met onmiddellijke ingang op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Subsidiair heeft verweerder eiser bij dat besluit op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, voor de vervulling van zijn functie.
Bij besluit van 10 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn aan de zijde van verweerder verschenen [A] en [B] .

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Bij brief van 10 maart 2016, aan eiser uitgereikt op 24 maart 2016, heeft verweerder eiser aangezegd dat aan de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van het Politiedienstencentrum opdracht is gegeven tot het instellen van een intern onderzoek. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 27 mei 2016.
2.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder op 18 augustus 2016 een voornemen tot ontslag genomen. Eiser heeft op 2 september 2016 schriftelijk en op 28 september 2016 mondeling zijn zienswijze gegeven. Vervolgens is verweerder overgegaan tot de onder Procesverloop weergegeven besluitvorming.

Welke gedragingen worden de ambtenaar verweten?

3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd, bestaande uit:
a.) het verzwijgen van een strafbaar feit, gepleegd door zijn ex-partner [C] ( [C] ) en het meehelpen verdoezelen van dat strafbare feit;
b.) het laten escaleren van de relatieproblemen met [C] waardoor inmenging van de politie noodzakelijk was;
c.) het niet nakomen van de afspraken na het overleg van 30 december 2015.

Heeft de ambtenaar de gedragingen verricht?

4. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat het bestuursorgaan op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:755.
5. Eiser betwist niet dat hij de hem verweten gedragingen zoals hiervoor genoemd onder a.) en b.) heeft begaan, maar stelt zich op het standpunt dat de gedragingen geen plichtsverzuim opleveren.
Voor wat betreft de gedraging onder c.) heeft eiser zich erop beroepen dat het hem niet duidelijk was dat op 30 december 2015 is afgesproken dat hij geen contact zou opnemen met [C] . De rechtbank zal allereerst bepalen of met eiser na het overleg van 30 december 2015 afspraken zijn gemaakt, in strijd waarmee hij heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat het eiser redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat hij na het gesprek op 30 december 2015 niet naar de woning mocht gaan. De rechtbank acht daarvoor van belang dat zowel [B] (verhoor van 7 april 2016) als [C] (verhoor van 15 april 2016) heeft verklaard dat in het gesprek afgesproken is dat eiser zou verblijven bij zijn schoonouders en [C] in de woning in [woonplaats] . Eiser is na het gesprek toch naar de woning in [woonplaats] gegaan. De stelling van eiser dat hij niet op de hoogte was van de afspraak dat hij en [C] elkaar met rust zouden laten omdat hij is weggelopen uit het gesprek, volgt de rechtbank niet. In zijn eigen verklaring van 28 april 2016 geeft eiser aan dat, als hij op het moment dat hij bij de woning in [woonplaats] was de auto van [C] voor de woning zou hebben zien staan, hij nooit naar binnen zou zijn gegaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat het eiser duidelijk was dat hij geen contact moest zoeken met [C] . Door toch naar de woning in [woonplaats] te gaan, en door vervolgens ondanks het telefoongesprek met [B] nog een tweede keer terug te komen, naar eigen zeggen om aan [C] te kunnen uitleggen wat er was gebeurd, heeft eiser tegen de afspraken in contact gezocht met [C] ten gevolge waarvan politie is uitgerukt.

Is sprake van plichtsverzuim?

6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen onder a.) en b.) en c.) in samenhang bezien zijn te kwalificeren als ernstig plichtsverzuim.
7. In artikel 76 van het Barp staat het volgende:
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
a.) het verzwijgen van een strafbaar feit, gepleegd door zijn ex-partner [C] en het meehelpen verdoezelen van dat strafbare feit;
8. Eiser heeft aangevoerd dat als al sprake is van plichtsverzuim, dit geen ernstig plichtsverzuim is. Het strafbare feit betrof diefstal /verduistering van een radio van een collega, op het politiebureau tijdens of na afloop van een dienst. Eiser heeft de diefstal/ verduistering uit zichzelf gemeld, zodat het reeds om die reden niet past om hem hiervoor te straffen met ontslag. De reden voor het achterhouden was dat hij door het strafbare feit te melden, zijn relatie op het spel zou zetten. Daarbij heeft [C] hem op het laatste moment voor het blok gezet zodat hij niets meer kon doen om de situatie te corrigeren. Verder is relevant dat de situatie binnen korte tijd is opgelost. De radio is weer terug bij de rechtmatige eigenaar. Voorts acht eiser nog van belang dat aan [C] slechts voorwaardelijk strafontslag is aangezegd.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging is aan te merken als plichtsverzuim. Het verzwijgen en actief meehelpen aan het verdoezelen van een strafbaar feit zijn gedragingen die conflicteren met de kernwaarden die gelden bij de uitoefening van het politieambt. Voorts is van belang het moment waarop eiser heeft gemeld dat hij kennis had van een strafbaar feit gepleegd door [C] . Eiser heeft twee jaar niets gezegd, maar er voor gekozen om pas na het eindigen van de relatie zijn kennis over dit feit bij verweerder kenbaar te maken. De privéproblemen van eiser bieden wellicht een verklaring voor zijn gedrag, maar maken het gedrag niet verontschuldigbaar. Het feit dat [C] slechts voorwaardelijk strafontslag is aangezegd maakt dit niet anders. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat ten aanzien van [C] een individuele afweging is gemaakt, in aanmerking nemende haar persoonlijke omstandigheden, die tot de voorwaardelijke straf heeft geleid. Ten aanzien van eiser heeft de afweging tot een andere uitkomst geleid.
b.) Het laten escaleren van de relatieproblemen met [C] waardoor inmenging van de politie noodzakelijk was;
10. Eiser heeft aangevoerd dat dit punt niet kan worden gekwalificeerd als plichtsverzuim. Eiser stelt voorop dat de relatieproblemen tussen hem en [C] ruzies betroffen, en dat er geen sprake is geweest van geweld en er ook nooit aangifte is gedaan. [C] heeft een even groot aandeel in de relatieproblemen gehad als eiser. Eiser heeft geprobeerd die problemen zelf op te lossen. Dat de manier waarop eiser dat heeft gedaan verweerder niet aanstaat, betekent niet dat sprake is van plichtsverzuim. Voorts stelt eiser dat de bemoeienis van de politie niet aan hem te wijten is. Eiser heeft niet actief de politie ingeschakeld, dat hebben [C] en haar moeder gedaan. Dat collega’s op de hoogte zijn geraakt van zijn relatieproblemen wil evenmin zeggen dat eiser een verwijt te maken valt. De bemoeienis van verweerder bestaat uit het bespreken van ongerustheid van collega’s en familie, die zich in februari 2016 kennelijk ernstige zorgen maakten over de verblijfplaats van eiser. Verweerder kan deze bemoeienis niet aan eiser tegenwerpen.
11. De rechtbank overweegt dat er blijkens het dossier in de periode van december 2015 tot en met februari 2016 viermaal bemoeienis van de politie nodig is geweest bij de relatieproblemen van eiser en [C] . De rechtbank is van oordeel dat – anders dan eiser stelt – deze bemoeienis van de politie eiser kan worden verweten, gezien het volgende.
11.1
Allereerst is er het gesprek dat in de avond van 30 december 2015 is gevoerd met eiser, [C] , hun beider leidinggevenden en een bedrijfsmaatschappelijk werker. De stelling van eiser dat hij niet om dit gesprek heeft gevraagd en dat de politie zich niet op deze manier met hun relatie had hoeven bemoeien, volgt de rechtbank niet. Blijkens het dossier en de toelichting van [B] ter zitting zijn er in de maand december 2015 door het korps in [plaatsnaam] en [plaatsnaam] met eiser en [C] afzonderlijk en op hun eigen initiatief, gesprekken gevoerd over hun relatie(problemen). Blijkens het dossier heeft [C] zich op 30 december 2015 tot de politie gewend met haar hele verhaal rondom de relatieproblemen en haar angst voor eiser. Dit was voor verweerder aanleiding om die avond acuut een gesprek te laten plaatsvinden. De beëindiging van de relatie van eiser en [C] begon volgens verweerder grimmige vormen aan te nemen en verweerder was bang voor een escalatie. Daarbij hadden de relatieproblemen hun weerslag op eiser en [C] en daarmee op de politieorganisatie. Hoewel eiser het gesprek van 30 december 2015 niet heeft geïnitieerd, is de rechtbank van oordeel dat de bemoeienis van de politie wel voortvloeit uit het feit dat eiser dit door de wijze waarop hij met de relatieproblemen is omgegaan, noodzakelijk heeft gemaakt. Dat [C] een (even groot) aandeel in de relatieproblemen heeft gehad, doet hier niet aan af.
11.2
Vervolgens is er in de nacht van 30 op 31 december 2015 politie uitgerukt naar de woning van eiser en [C] in [woonplaats] , omdat [C] bang was om eiser daar aan te treffen. Zoals hiervoor onder punt 5 is vastgesteld moet het eiser redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat hij na het gesprek op 30 december 2015 niet naar de woning mocht gaan en heeft hij desondanks de woning bezocht. Eiser heeft daarmee gehandeld in strijd met een aan hem opgelegde verplichting.
11.3
Voorts heeft eiser op 4 januari 2016 een afscheidsbrief achtergelaten voor [C] en haar een aantal WhatsAppberichten gestuurd waaruit [C] heeft afgeleid dat hij zichzelf iets zou aandoen. Zij heeft toen haar leidinggevende gebeld. In het weekend van 6 en 7 februari 2016 heeft de moeder van [C] de leidinggevende van eiser gebeld omdat eiser verdwenen was en zij bang was dat hij zichzelf iets zou aandoen.
Ook ten aanzien van deze twee incidenten is de rechtbank van oordeel dat eiser door zijn gedrag onnodig de politie heeft betrokken bij de problemen in zijn relatie. Het had eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat het sturen van de betreffende WhatsAppberichten en de afscheidsbrief zouden leiden tot bezorgdheid bij de ontvangers daarvan. De stelling van eiser ter zitting dat men zijn berichten ten onrechte aldus heeft geïnterpreteerd, volgt de rechtbank gelet op de inhoud van de berichten niet.
11.4
Ten slotte is van belang dat eiser in het weekend van 6 en 7 februari 2016 zijn telefoon heeft uitgezet. Eiser had redelijkerwijs kunnen weten dat het telefonisch niet bereikbaar zijn, gelet op de eerder genoemde WhatsAppberichten en afscheidsbrief, zou leiden tot bezorgdheid en tot het inroepen van de hulp van de politie. Daarbij heeft eiser blijkens het verhoor van [B] (7 april 2016) tegen [B] gezegd dat hij zijn telefoon bewust had uitgezet zodat hij niet kon worden uitgepeild. Eiser heeft weliswaar in zijn verhoor aangegeven dat hij dit niet om die reden heeft gedaan, maar vast staat dat hij gedurende langere tijd zijn telefoon uitgeschakeld heeft gehad.
11.5
Door zijn manier van handelen, zoals overwogen in 11.1 tot en met 11.4, heeft eiser tot viermaal toe politie-inzet noodzakelijk gemaakt bij zijn relatieproblemen. Van een politieambtenaar mag worden verwacht dat hij zijn privéproblemen kan oplossen zonder dat op deze wijze inzet van politie nodig is. Eiser heeft niet gehandeld zoals van een redelijk poltitieambtenaar mag worden verwacht. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden gesproken van plichtsverzuim. De stelling van eiser dat hij niet degene is geweest die de politie heeft gebeld en hij niet om hulp gevraagd heeft, doet aan het voorgaande niet af.
c.) het niet nakomen van de afspraken na het overleg van 30 december 2015.
12. Eiser ontkent niet dat hij in de dagen direct na 30 december 2015 contact heeft gezocht met [C] . Volgens eiser is dit echter niet te kwalificeren als plichtsverzuim nu de afspraken niet duidelijk waren en deze pas op 5 januari 2016 schriftelijk zijn bevestigd. Daarbij is het niet aan verweerder om het contact met zijn ex te verbieden. Voorts wijst eiser erop dat hij zich hieraan heeft gehouden, nadat hij de schriftelijke bevestiging had ontvangen.
13. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser na het gesprek van 30 december 2015 contact heeft gezocht met [C] via WhatsApp en e-mail. Zoals hiervoor onder punt 5 is overwogen, heeft eiser hierdoor gehandeld in strijd met de afspraken die na het overleg van 30 december 2015 zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich aldus heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Immers, gelet op de hoogoplopende emoties en gemoederen tijdens het gesprek op 30 december 2015 heeft verweerder terecht de afspraak om geen contact met [C] op te nemen, noodzakelijk geacht. Nu de relatieproblemen gevolgen kregen binnen de politie-organisatie, kan de stelling van eiser dat het niet aan verweerder is om het contact met zijn ex te verbieden, geen stand houden.

Is het plichtsverzuim eiser toe te rekenen?

14. Uit vaste rechtspraak van de CRvB blijkt dat de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim, een vraag is naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is van doorslaggevende betekenis of eiser de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM8443.
15. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen onder a.), b.) en c.) zijn te kwalificeren als toerekenbaar plichtsverzuim. Het is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het gedrag niet aan eiser kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat eiser te allen tijde het ongeoorloofde van zijn handelen heeft moeten kunnen inzien. Voorts is niet gebleken dat eiser de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien en dat hij niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
16. Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen genoemd onder a.), b.) en c.) tezamen zijn aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op deze gedragingen op grond van artikel 76 van het Barp bevoegd was om eiser disciplinair te straffen.

Is de opgelegde straf evenredig?

17. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of de opgelegde sanctie evenredig is aan het plichtsverzuim, onder meer de aard en ernst van het plichtsverzuim van belang zijn. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1233).
18. De rechtbank is van oordeel dat het toerekenbare plichtsverzuim in dit geval onvoldoende is om een onvoorwaardelijk strafontslag te kunnen rechtvaardigen. Daarvoor is van belang dat het strafbare feit dat eiser heeft verzwegen van geringe ernst is en dat dit incident zich ook heeft opgelost, doordat de radio snel bij de rechtmatige eigenaar is teruggekomen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat, gezien de aard van het plichtsverzuim zoals genoemd onder rechtsoverweging 3 onder b.) en c.), gelet op de context waarin dit zich heeft afgespeeld, namelijk de relatieproblematiek tussen eiser en [C] , de zwaarste disciplinaire straf niet gerechtvaardigd is. Daarbij is mede betrokken het feit dat een dergelijk ontslag voor eiser ingrijpende gevolgen heeft. Het standpunt van verweerder dat de verweten gedragingen zodanig ernstig zijn dat bij een belangenafweging de integriteit van de politieorganisatie zwaarder weegt dan de belangen van eiser, volgt de rechtbank dan ook niet.
19. Nu de primaire ontslaggrond geen stand houdt, komt de rechtbank toe aan bespreking van de subsidiaire ontslaggrond van ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hetgeen onder de primaire ontslaggrond is aangevoerd subsidiair tot de conclusie leidt dat eiser niet geschikt is om als politieambtenaar te functioneren.
20. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak het bestuursorgaan deze ongeschiktheid voor het vervullen van een functie aannemelijk moet maken aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Om te concluderen tot het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn, is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 2 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:861).
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser op de hiervoor genoemde, subsidiaire grond heeft mogen ontslaan. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser blijk heeft gegeven niet te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor een goede vervulling van zijn functie zijn vereist. In de wijze waarop eiser zijn relatieproblemen heeft aangepakt heeft eiser, onder invloed van zijn emoties, gedragingen vertoond die doen twijfelen aan zijn professionaliteit, zoals zijn houding en gedrag tijdens het gesprek op 30 december 2015 (emotioneel, verbaal agressief en impulsief), zijn gedrag tijdens de gesprekken met [C] (verbaal agressief en luidruchtig) en de inhoud van de WhatsApp berichten en afscheidsbrieven waarin hij suggereert een einde te willen maken aan zijn leven. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat uit deze gedragingen blijkt dat eiser zichzelf niet kan beheersen en zijn emoties niet onder controle kan houden in moeilijke, emotioneel beladen situaties. Met zijn gedrag heeft eiser de relatieproblemen doen escaleren en politiebemoeienis noodzakelijk gemaakt. In dit verband heeft verweerder eiser voorts terecht tegengeworpen dat het bij eiser ontbreekt aan zelfreflectie. Vanuit zijn functie van politieambtenaar had eiser moeten beseffen dat deze politie-inzet niet nodig had moeten zijn. Met zijn stelling dat hem niets te verwijten valt omdat hij de politiebemoeienis niet heeft geïnitieerd, miskent eiser de impact van zijn gedragingen en de reactie van de omgeving op zijn gedrag. Daarmee ontbreekt het eiser aan inzicht wat er van een politieambtenaar verwacht mag worden. Blijkens het dossier is met eiser al sinds 2013 gepraat over het gescheiden houden van zijn privéleven en zijn werk. Verder is er op 30 december 2015 concreet met eiser afgesproken dat hij zijn relationele problemen privé zou oplossen en dat hij actief zou zorgen dat politie-inzet niet nodig was. Eiser is dus op zijn gedrag aangesproken en is ook in de gelegenheid gesteld dat te verbeteren. Eiser heeft hieraan niet voldaan.
22. Uit het vorengaande volgt dat verweerder bevoegd was om eiser ongeschiktheidsontslag te verlenen. Niet is gebleken van zodanige omstandigheden dat op grond daarvan verweerder in redelijkheid geen gebruik had behoren te maken van deze bevoegdheid.
23. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Braaksma, voorzitter, en mr. G.P. Loman en mr. J.G. Nicholson, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.