ECLI:NL:RBMNE:2018:3872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
UTR 17 / 3146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering Wajong-uitkering en toepassing Bremanregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Wajong-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een terugvorderingsbesluit van het Uwv, waarbij eiser een bedrag van € 9.477,54 moest terugbetalen omdat dit onverschuldigd was betaald over de periode van 1 oktober 2013 tot 1 november 2015. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 10 november 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en nadere vragen gesteld aan het Uwv. Na nieuwe besluitvorming heeft het Uwv vastgesteld dat eiser recht had op een hogere uitkering over een bepaalde periode, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van het terugvorderingsbesluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel aan uitkering ontving, gezien de totale bedragen die hij ontving aan uitkering en salaris.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering op basis van de Wajong terecht was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen causaal verband was tussen het bestreden besluit en de door eiser gestelde schade. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17 / 3146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder van de uitkering die eiser op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangt een bedrag van bruto € 9477,54 teruggevorderd, omdat dit over de periode van 1 oktober 2013 tot 1 november 2015 onverschuldigd is betaald.
Bij besluit van 20 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.
Op 27 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en heeft zij verweerder nadere vragen gesteld.
Na nieuwe besluitvorming van verweerder over eisers Wajong-uitkering hebben partijen met elkaar gecommuniceerd over de gevolgen daarvan voor deze procedure. Eiser heeft de rechtbank vervolgens bericht het beroep tegen het bestreden besluit te handhaven.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 23 april 2018 gesloten.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader dat in deze zaak van toepassing is, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De feiten en de verdere besluitvorming door verweerder
2.1
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985. Per 5 maart 2008 heeft verweerder eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor jonggehandicapten toegekend die nu geldt als uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wajong.
2.2
Per 11 oktober 2010 is eiser gere‑integreerd in arbeid bij Domino’s Pizza Hilversum B.V. (hierna: de werkgever) als pizzabezorger voor 24 uur per week. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder vanaf maart 2011 de anticumulatieregeling uit (de voorloper van) de Wajong toegepast en heeft hij eiser gekort op zijn uitkering. Het recht op uitkering en het arbeidsongeschiktheidspercentage zijn ongewijzigd gebleven.
2.3
De werkgever heeft aan verweerder ten aanzien van eiser om loondispensatie verzocht. Verweerder heeft dit toegekend en heeft besloten dat de werkgever vanaf 1 juli 2013 minder loon aan eiser hoeft te betalen. Verweerder heeft hierop vervolgens de uitbetaling van eisers uitkering aangepast, door minder dan voorheen te korten. Deze wijzigingen in de betaling van salaris en uitkering zijn ingegaan per oktober 2013.
2.4
Eisers aanstelling is uitgebreid tot uiteindelijk 40 uur per week.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser te veel uitkering heeft ontvangen in de periode van 1 oktober 2013 tot 1 november 2015. Op basis van de inkomensgegevens in de polisadministratie heeft verweerder geconstateerd dat eiser in deze periode méér uren heeft gewerkt dan waar verweerder van uitging bij de toepassing van de anticumulatieregeling.
4. Naar aanleiding van de vragen die rechtbank in deze procedure na heropening van het onderzoek heeft gesteld, heeft verweerder geconstateerd dat eiser recht heeft op een hogere uitkering over de periode van 1 juli 2013 tot 1 februari 2018, omdat hij in aanmerking komt voor de Bremanregeling. Hieraan uitvoering gevend, heeft verweerder eisers uitkering bij besluit van 26 januari 2018 herzien over de genoemde periode. Hierdoor heeft eiser recht op een nabetaling van bruto € 9.995,87.
De omvang van het geding
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de omvang van het geding in deze zaak zich beperkt tot het bestreden besluit, waarin verweerder het bedrag aan onverschuldigd betaalde Wajong‑uitkering heeft vastgesteld. Verweerder heeft toepassing gegeven aan de anticumulatieregeling van artikel 3:48 van de Wajong en het bestreden besluit tot terugvordering is genomen op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong, dat gaat over de
betalingvan de uitkering. Het besluit van 26 januari 2018, waarbij de uitkering is herzien met toepassing van de Bremanregeling, gaat over het
rechtvan eiser op de Wajonguitkering. Hoewel dit laatste besluit is genomen naar aanleiding van de vragen die de rechtbank in deze procedure aan verweerder heeft gesteld, moet dit besluit daarom
nietworden aangemerkt als besluit tot wijziging, herziening of intrekking van het bestreden besluit waarop het beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege ook betrekking op zou hebben.
6. Eiser heeft in deze beroepsprocedure bij brief van 19 april 2018 gereageerd op het besluit van 26 januari 2018. De rechtbank is gelet op het bovenstaande niet bevoegd hiervan kennis te nemen. Tegen het besluit van 26 januari 2018 moet eerst de bezwaarprocedure worden doorlopen. De rechtbank zendt de brief van 19 april 2018 daarom door naar verweerder, zodat verweerder het als bezwaarschrift in behandeling kan nemen – voor zover verweerder de bezwaarprocedure niet al heeft opgestart.
Rechtszekerheid
7. Eiser voert aan dat hij ervan uit mocht gaan dat de betaling van zijn uitkering was gebaseerd op een 40-urige werkweek. De loondispensatie was immers door verweerder wel toegepast. Uit het totaalbedrag dat eiser maandelijks ontving aan loon en uitkering had hij ook niet kunnen opmaken dat hij te veel aan uitkering ontving. Dat bedrag komt namelijk overeen met het loon van een gezonde werknemer die 40 uur per week werkt.
8. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat tekst, doel en strekking van de anticumulatieregeling uit de Wajong niet in de weg staan aan toepassing daarvan met terugwerkende kracht. Onder omstandigheden kan toepassing met terugwerkende kracht wel in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel of andere ongeschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen. Daarbij is van belang dat verweerder normaal gesproken van anticumulatie afziet als het de verzekerde redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat hij te veel aan uitkering ontving. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 20 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1857).
9. Met betrekking tot de feitelijke gang van zaken stelt de rechtbank het volgende vast. In de aanvraag om loondispensatie heeft de werkgever ingevuld dat eiser 40 uur per week werkte. In het rapport van 28 augustus 2013 van de arbeidsdeskundige die de aanvraag heeft beoordeeld is vermeld dat de contactpersoon van de werkgever heeft gezegd dat eiser toen een aanstelling van 24 uur per week had, dat men bezig was deze uit te breiden naar 40 uur per week en dat dit nog niet formeel rond was. De arbeidsdeskundige rapporteert vervolgens dat de opgegeven salarisgegevens zijn gecheckt en dat deze nog onveranderd waren. Het besluit over de loondispensatie per juli 2013 en de verhoging van de uitbetaling van eisers uitkering heeft verweerder vervolgens gebaseerd op een arbeidsomvang van 24 uur per week.
10. Uit de stukken wordt niet duidelijk vanaf wanneer eiser precies 40 uur per week is gaan werken. Op de zitting heeft hij gezegd dat dit al vanaf juli 2013 was. De rechtbank laat dit in het midden, omdat niet ter beoordeling voorligt of verweerder het besluit over de loondispensatie op de juiste informatie heeft gebaseerd. Dat besluit is in rechte komen vast te staan. Verweerder heeft nu, met het bestreden besluit, alsnog vastgesteld dat eiser 40 uur per week werkte en heeft de betaling van de uitkering daarop met terugwerkende kracht vastgesteld. De gegevens uit de polisadministratie die verweerder daaraan ten grondslag heeft gelegd worden door eiser niet betwist. Waar het om gaat is of eiser redelijkerwijs kon weten dat hij te veel aan uitkering ontving en daarmee of verweerder met gebruikmaking van die gegevens met terugwerkende kracht mocht terugvorderen.
11. Eiser heeft erop gewezen dat hij er destijds van op de hoogte was dat loondispensatie was aangevraagd, maar dat de precieze afhandeling daarvan buiten hem om ging. De rechtbank vindt dat niet onaannemelijk en zal daar ook vanuit gaan. Als eiser verder niet beschikte over de stukken – zoals het arbeidskundig rapport – van de besluitvorming over de loondispensatie, betekent dit dat hij niet kon weten dat die besluitvorming was gebaseerd op het – onjuiste – uitgangspunt dat eiser 24 uur per week werkte. Eiser heeft verder aangevoerd dat de arbeidsdeskundige destijds tegen hem heeft gezegd dat hij na toepassing van de loondispensatie ongeveer € 1.650,-- bruto per maand zou gaan ontvangen, als salaris en Wajong-uitkering zouden worden opgeteld. Op de zitting heeft eiser daarover gezegd dat het nettoloon voor zijn baan voor een gezonde werknemer ongeveer € 1.620,- is, en dat hij daarom ook dacht dat het bedrag dat hij ontving juist was. Ten aanzien van dat laatste denkt de rechtbank dat eiser hier netto- en brutobedragen door elkaar haalt. Het genoemde bedrag van € 1.620,- is namelijk het brutosalaris voor zijn functie, dat blijkt uit het arbeidskundig rapport over de loondispensatieaanvraag.
12. Eiser heeft salarisspecificaties overgelegd van de maanden oktober, november en december 2013. Dat zijn de eerste maanden waarin de loondispensatie werd doorgevoerd door de werkgever. Eiser heeft verder geen salarisspecificaties overgelegd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de salarisspecificaties van oktober, november en december 2013 representatief zijn voor wat eiser heeft ontvangen in de rest van de periode in geding van 1 oktober 2013 tot 1 november 2015. Het brutosalaris in deze drie maanden bedroeg € 1.049,98 (oktober en november) en € 1.027,84 (december), exclusief 8% vakantiegeld. Eiser kreeg in deze maanden daarnaast bruto € 620,53 aan Wajong-uitkering: dat volgt zowel uit de gegevens van verweerder in het primaire besluit, als uit het overzicht dat eiser zelf heeft gemaakt. De rechtbank constateert dat eiser in deze maanden in totaal dus van € 1.648,37 (december) tot € 1.670,51 (oktober en november) bruto ontving. Dat is al meer dan het salaris van € 1.620, dat gezonde werknemers in het bedrijf ontvangen, zoals blijkt uit zowel het arbeidskundig rapport over de loondispensatieaanvraag als uit de salarisspecificaties. Daar komt bij dat in dat laatste bedrag het vakantiegeld al inbegrepen is, terwijl voor eiser dat nog apart gereserveerd werd.
13. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat het eiser duidelijk moest zijn dat hij te veel aan uitkering ontving. Hij kreeg namelijk totaalbedragen aan uitkering en salaris die bruto hoger lagen dan het brutosalaris voor andere werknemers in zijn functie. Zelfs als eiser ervan uitging dat al toepassing was gegeven aan de Bremanregeling, had hij moeten weten dat loondispensatie er niet toe kan leiden dat hij daar meer geld aan overhoudt dan mensen voor wie geen loondispensatie wordt toegepast. Gelet op de langere periode waar de nabetaling van € 9.995,87 betrekking op heeft, zou eiser - al zou verweerder vanaf het begin toepassing hebben gegeven aan de Bremanregeling - immers nog teveel aan Wajonguitkering hebben ontvangen. Dat eiser € 1.650,- bruto per maand zou gaan verdienen is ook niet terug te vinden in het arbeidskundig rapport. De rechtbank gaat in het licht hiervan voorbij aan eisers stelling over wat de arbeidsdeskundige tegen hem zou hebben gezegd. De rechtbank vindt bovendien steun voor haar oordeel in de salarisspecificaties over oktober en november 2013, waarop steeds een uitkeringsbedrag van € 427,82 is vermeld. Dat zijn de bedragen waar de werkgever kennelijk rekening mee heeft gehouden en deze zijn lager dan de uitkering die eiser daadwerkelijk ontving. Ook dat had voor eiser reden kunnen zijn om er rekening mee te houden dat er iets niet klopte.
14. Uit het voorgaande volgt dat toepassing van de anticumulatieregeling uit de Wajong in dit geval niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
15. Eiser beroept zich vervolgens op de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie van de CRvB, op grond waarvan onder omstandigheden van terugvordering moet worden afgezien als het bestuursorgaan niet voortvarend heeft gehandeld. Gelet op artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong is in dit geval echter sprake van een verplichte terugvordering en niet van een bevoegdheid daartoe voor verweerder. Volgens vaste rechtspraak kan dan geen beroep op de zesmaandenjurisprudentie worden gedaan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:952). De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiser voert verder aan dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien, omdat eiser is een slechte financiële positie verkeert, verweerder lang heeft stilgezeten en eiser niets kan worden verweten. Een dergelijk beroep kan echter alleen worden gehonoreerd in heel bijzondere situaties. Er moet dan sprake zijn van onaanvaardbare sociale of financiële consequenties van de terugvordering voor eiser. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiser heeft ten slotte diverse opmerkingen gemaakt over de vermeende schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak geen bestuurlijke boete aan eiser is opgelegd, waarvoor de beoordeling van het bestaan van zo’n schending relevant is. Verweerder is tot terugvordering overgegaan omdat vastgesteld is dat eiser te veel uitkering heeft ontvangen en dat besluit is niet ingegeven door het al dan niet schenden van de inlichtingenplicht. De rechtbank laat dit daarom buiten beschouwing.
Schade
18. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in de door hem geleden schade van € 9.333,93. Hoewel het bedrag dat verweerder terugvordert minder is dan de uitkering die eiser als gevolg van het alsnog toepassen van de Bremanregeling tegoed heeft, ondervindt eiser aanzienlijk financieel nadeel doordat verweerder dit nu pas, jaren later, corrigeert. Het schadebedrag dat eiser vordert is opgebouwd uit (schattingen van) fiscaal nadeel (nabetaling inkomstenbelasting en terugbetaling zorgtoeslag) en het negatieve gevolg voor zijn Wajonguitkering in 2018 van het in één keer nabetalen over eerdere jaren.
19. Het schadeverzoek moet worden afgewezen, alleen al omdat de rechtbank in deze zaak niet tot het oordeel komt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, terwijl dat een voorwaarde is voor schadevergoeding. Daar komt bij dat er ook geen causaal verband is tussen het bestreden besluit enerzijds en de gestelde schade anderzijds. Zoals eiser het presenteert is de schade immers het gevolg van het op een te laat moment toepassen van de Bremanregeling, maar niet van de terugvordering van de Wajong-uitkering. In overweging 5. is al geoordeeld dat het besluit van 26 januari 2018 waarbij de Bremanregeling is toegepast buiten de omvang van het dit geding valt.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart het beroep ongegrond;
­ wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Grondslag van de uitkering
Op grond van artikel 3:1, eerste lid, van de Wajong is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van hoofdstuk 3 van de Wajong, de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van het vijfde lid van dit wetsartikel wordt onder de in het eerste lid eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Anticumulatie met inkomsten gedurende vijf jaar
Op grond van artikel 3:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong, voor zover hier van belang, wordt, indien de jonggehandicapte, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn.
Op grond van het zesde lid van dit wetsartikel worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de gevallen waarin het eerste lid buiten toepassing blijft.
Loondispensatie
Op grond van artikel 3:63, eerste lid, van de Wajong vermindert het Uwv op verzoek van de betrokken werkgever of werknemer de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid naar evenredigheid, in afwijking van hetgeen bij en krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is bepaald, als de arbeidsprestatie van een werknemer (die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in een bepaalde functie maar geen functie waarin hij werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van die wet) door ziekte of gebrek duidelijk minder is dan de arbeidsprestatie die een geldelijke beloning van het voor hem geldende wettelijk minimumloon rechtvaardigt.
Bremanregeling
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen is het tweede lid van toepassing ten aanzien van de persoon voor wie loondispensatie is verkregen als bedoeld in artikel 3:63 van de Wajong.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd totdat deze som gelijk is aan het rechtens geldende loon, doch ten hoogste tot 120% van het minimumloon, indien de som van het per dag tot uitbetaling komende bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering van de in het eerste lid bedoelde persoon en het door die persoon per dag genoten bedrag aan inkomen, minder bedraagt dan het bij de verrichte arbeid behorende rechtens geldende loon.
Terugvordering
Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt hetgeen onverschuldigd is betaald door het Uwv teruggevorderd.
Op grond van het zesde lid van dit artikel kan het Uwv besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Schadevergoeding
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb is de rechtbank bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.