4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte sinds 1992 dominee was van de [kerk] (hierna: [kerk] ). De [kerk] heeft onder zich en beheert het [fonds 1] (hierna [fonds 1] ). Het [fonds 1] is gevormd om materiele steun te bieden aan leden van de Gemeente of anderen die dat nodig hebben. Vanuit het [fonds 1] wordt geld uitgekeerd aan steunaanvragers. In de periode van 2006 tot en met 2015 zijn door verdachte aanvragen ingediend bij het [fonds 1] ten behoeve van bij hem ingediende steunaanvragen. De gelden voor steunaanvragen, in totaal € 90.969,48 werden vanuit het [fonds 1] overgemaakt naar de rekening van [stichting 3] ( [stichting 3] ). Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) is verdachte voorzitter van de [stichting 3] ( [stichting 3] ). Verdachte heeft verklaard dat hij de bedragen voor de steunaanvragen contant opnam bij de bank en dat hij de steunvragers cash uitbetaalde. Door de [kerk] is aangifte gedaan wegens verduistering, omdat het vermoeden bestond dat verdachte de overgemaakte gelden van het [fonds 1] niet daadwerkelijk heeft uitgekeerd aan steunvragers, maar dat hij de steunvragers gefingeerd heeft en dat hij het geld uit het [fonds 1] zichzelf heeft toegeëigend. Verdachte stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is en ontkent dat hij het geld heeft verduisterd.
De rechtbank stelt vast dat de administratie met betrekking tot de steunaanvragen van concrete natuurlijke personen, bij verdachte in het geheel ontbreekt. Verder heeft verdachte wisselend verklaard over wat voor personen steunaanvragen zouden hebben gedaan, de wijze waarop steunaanvragen zouden zijn gedaan en de wijze waarop intakegesprekken zouden zijn gevoerd. De stukken die wél door verdachte zijn overgelegd, en die hij achteraf heeft opgesteld, bevatten tegenstrijdigheden en onjuistheden. Immers correspondeert een deel van de gegevens op de door hem overgelegde uitkeringslijsten niet met de kasbewijzen. Daarbij komt dat de namen op de op de uitkeringslijst niet overeen komen met de genoemde postcodes. Hierover heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de postcodes, genoemd op de uitkeringslijsten, door hem verzonnen zijn omdat de daadwerkelijke postcodes van de steunaanvragers niet meer te achterhalen waren vanwege een crash met zijn computer waar al deze gegevens op stonden. Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard op een aantal kasbewijzen handtekeningen te hebben geplaatst, niet zijnde zijn eigen handtekening, om de administratie “op orde te maken”.
De rechtbank overweegt dat op basis van de stukken in het dossier niet concreet is vast te stellen of het (gepinde) geld door verdachte daadwerkelijk bij de steunaanvragers terecht is gekomen, of, zoals de verdenking luidt, het geld door verdachte wederrechtelijk is toegeëigend. Ondanks onderzoek van de Belastingdienst naar de [stichting 3] , bevindt zich in de stukken uit het dossier geen rekeningoverzicht van haar bankrekening. Hierdoor is onduidelijk gebleven of het geld dat door [fonds 1] is overgemaakt naar de rekening van [stichting 3] daadwerkelijk door verdachte is opgenomen en of eventueel gepinde bedragen overeenkomen met de bedragen op de kasbewijzen. Ondanks de gebrekkige en deels evident onjuiste gegevens ten aanzien van de gestelde ontvangers van het geld is er met deze stand van zaken geen concreet bewijs voorhanden dat het geld daadwerkelijk een andere bestemming, ten bate van verdachte, heeft gekregen.
Feit 1
Bewijsmiddelen
[B] heeft namens de [kerk] (hierna: [kerk] ) aangifte gedaan van (onder meer) valsheid in geschifte.Verdachte verzocht het [fonds 1] (hierna: [fonds 1] ) gelden over te maken ten behoeve van steunaanvragers.In het dossier bevinden zich de door verdachte verstrekte kasbewijzen, die door verdachte zijn gebruikt als bewijs voor ontvangst van het geld door de steunaanvragers.Het eerste kasbewijs is gedateerd op 19 oktober 2006 en het laatste kasbewijs is gedateerd op
31 december 2010.Verdachte heeft de kasbewijzen op 25 juni 2013 verstrekt aan de advocaat van [kerk] .Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op een aantal kasbewijzen, ongeveer drie of vier, zelf een handtekening heeft geplaatst.De door hem geplaatste handtekening was niet zijn eigen handtekening.Verdachte heeft tevens verklaard dat hij dit deed om zo de administratie “op orde te maken”.
Bewijsoverwegingen
Met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad overweegt de rechtbank dat de in de tenlastelegging voorkomende woorden "bestemd (...) om tot bewijs van enig feit te dienen" zien op geschriften, in dit geval kasbewijzen, die kunnen worden aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend dat sprake is van een geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (vgl. HR 13 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3286 en recentelijk HR 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2958). Anders dan de verdediging heeft gesteld is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van valselijk opmaken, zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervan is immers ook sprake als een geschrift dat nog niet af was valselijk wordt voltooid, zoals hier ook het geval is. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door het zetten van een nagebootste of gefingeerde handtekening, waarbij de valsheid zit in het voorwenden dat het geschrift door een ander is ondertekend. Het verweer van de raadsman, dat door het zetten door verdachte van handtekeningen op de kasbewijzen, niet zijnde verdachtes eigen handtekening, enkel en alleen met als doel om – de rechtbank begrijpt – deze “compleet” te maken, geen sprake is van valsheid in geschrifte, wordt derhalve verworpen. Deze vervalste handtekeningen dienden er immers toe om aan te tonen dat de ontvangers daadwerkelijk de contante gelden zouden hebben ontvangen en ten bewijze daarvan een handtekening op het kasbewijs zouden hebben gezet. Hoewel de verdediging heeft betwist dat bij verdachte sprake was van opzet, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte gefingeerde handtekeningen op de kasbewijzen heeft geplaatst, impliceert dat hij op die handeling opzet heeft gehad, zodat ook dit verweer van de raadsman wordt verworpen (vgl. HR 18 maart 1986. NJ 1986/770).
Feit 3
Bewijsmiddelen
[C] heeft namens de [stichting 1] (hierna: [stichting 1] ) aangifte gedaan van (onder meer) verduistering.[stichting 1] is voortgekomen uit de [stichting 2] .[stichting 1] houdt zich bezig met het verstrekken van geld aan hulpbehoevende ouderen. Verdachte was vanaf 1 januari 2014 penningmeester in het bestuur van [stichting 1] .Verdachte had de beschikking over de bankpas(sen) van de rekening van [stichting 1] . Door verdachte werden meermalen bedragen overgemaakt van [stichting 1] naar de bankrekening van het ‘ [fonds 2] ’, waarbij de omschrijving luidde: “ [fonds 2] Spoedopdracht Overbruggingsfinanciering.Deze transacties werden niet in opdracht van [stichting 1] gedaan. Alle schenkingen en overmakingen worden eerst in het bestuur van [stichting 1] besproken en moeten worden goedgekeurd. Over de transacties naar ‘ [fonds 2] ’ is in het bestuur nooit gesproken.
Het rekeningnummer van ‘ [fonds 2] ’ is [rekeningnummer] .Uit het proces-verbaal van bevindingen van Financial Intelligence Unit-Nederland volgt dat op de rekening van de zakelijke klant [stichting 3] met rekeningnummer [rekeningnummer] in de periode van
30 januari 2014 tot en met 30 juli 2015 een totaalbedrag van € 210.536,00 binnen is gekomen van de rekening van [stichting 1] onder vermelding van “Overbruggingsfinanciering”.De bedragen werden door ‘de klant’ (de rechtbank begrijpt: [stichting 3] ) direct overgeboekt naar andere bankrekeningen, waarvan een groot deel naar de rekening t.n.v. [B.V.]
Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) was verdachte tijdens de ten laste gelegde periode voorzitter van de [vereniging] ( [vereniging] ).Zijn ex-vrouw, [D] was penningmeester.[D] heeft verklaard dat zij ceremonieel penningmeester was. Zij was penningmeester op papier, maar had geen toegang had tot de bankpassen en rekeningnummers.Verdachte is ook enig aandeelhouder en enig bestuurder van [B.V.]
Verdachte heeft verklaard dat hij als penningmeester van [stichting 1] geld van [stichting 1] heeft overgemaakt naar [fonds 2] .[fonds 2] was een fonds dat onder de [vereniging] viel. Het [fonds 2] bezat geen rechtspersoonlijkheid.
Uit de brief van de advocaat van [stichting 1] met daarin de aangifte blijkt dat het bestuur van [stichting 1] geen toestemming heeft gegeven aan verdachte om € 210.536,00 over te maken naar de bankrekening van [vereniging] .
Verdachte heeft verklaard dat hij een deel van het geld heeft gebruikt voor een overbruggingsfinanciering. Hij had met een van zijn ondernemingen een commerciële overeenkomst gesloten, en ging ervan uit dat hij daar op den duur veel geld door zou gaan verdienen. Wanneer dit geld beschikbaar zou komen, zou verdachte het geleende geld aan [stichting 1] terugbetalen.Hij zou het geld terugbetalen met een percentage van acht procent rente. Dit is niet in een bestuursvergadering besproken, maar had verdachte zelf bedacht.De overige bestuursleden waren het niet eens met die beleggingsvorm. Zij vonden dat sprake was van belangenverstrengeling, omdat het geld ten goede kwam aan een rechtspersoon van verdachte.Daarnaast werd van het geld door verdachte een pastorale kracht betaald, mevrouw [E] , aldus verdachte. Maandelijks werd € 3.000,00 naar mevrouw [E] overgemaakt, om haar te voorzien in levensonderhoud.Het bestuur van [stichting 1] was hiervan niet op de hoogte en had hiervoor geen toestemming gegeven.Ook is er € 12.000,00 overgemaakt naar de ex-vrouw van verdachte.Tevens zijn er op 18 maart 2014 voor
€ 947,00 vliegtickets gekocht bij [bedrijfsnaam].
Bewijsoverwegingen
Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte, als vrijwillig bestuurslid van [stichting 1] , niet in dienstbetrekking werkzaam bij [stichting 1] . Tevens was geen sprake van ondergeschiktheid in relatie tot de andere bestuursleden, zodat verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit is naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend te bewijzen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Vast is komen te staan dat verdachte gedurende een periode geldbedragen, die hij vanwege zijn functie als penningmeester van [stichting 1] onder zich had, heeft overgemaakt naar het rekeningnummer van [vereniging] , waarna een groot deel van het geld vervolgens vrijwel direct werd overgemaakt naar de rekening van [B.V.] Zowel de [vereniging] als [B.V.] zijn entiteiten die toebehoren aan verdachte. Verdachte heeft het geld naar eigen zeggen gebruikt als overbruggingsfinanciering voor een privéinvestering en zonder dat hij daar van het bestuur van [stichting 1] toestemming voor had. De telkens op de overboekingen vermelde toezegging dat de “lening” binnen een specifiek genoemde termijn aan [stichting 1] terug zou worden betaald is verdachte ook niet nagekomen. Tevens heeft verdachte het geld van [stichting 1] , ook hier weer zonder toestemming van het bestuur, gebruikt voor andere doeleinden, zoals een maandelijkse bijdrage aan mevrouw [E] , een uitkering aan de ex-vrouw van verdachte en de aanschaf van vliegtickets. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte door aldus te handelen als heer en meester over het geld van [stichting 1] ten bedrage van € 210.536,00 gaan beschikken en heeft hij zich dat geldbedrag wederrechtelijk toegeëigend. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering.