ECLI:NL:HR:2017:2958

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
16/00569
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift en bewijsbestemming van een onderzoeksrapport

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor valsheid in geschrift, omdat hij een onderzoeksrapport had opgemaakt dat niet door het betreffende bureau was opgesteld. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de bewijsbestemming van geschriften. Het Hof had vastgesteld dat het onderzoeksrapport, ondanks taalfouten, in het maatschappelijk verkeer een betekenis had die het als bewijs kon kwalificeren. De verdediging voerde aan dat het rapport niet geloofwaardig was en dat de bewijsbestemming ontbrak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld over de bewijsbestemming en dat de bewezenverklaring voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef.

Uitspraak

21 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/00569
SA/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 januari 2016, nummer 21/007398-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover daarbij de aan de verdachte in de zaak met parketnummer 16/712257-11 onder 2 tenlastegelegde feiten zijn bewezenverklaard, tot vrijspraak van die feiten en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 16/712257-11 onder 2 tenlastegelegde, voor zover deze inhoudt dat het daarin vermelde schriftelijk stuk bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, onvoldoende met redenen is omkleed, althans dat het Hof een dienaangaand gevoerd verweer heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is in de zaak met parketnummer 16/712257-11 onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de periode van 8 juni 2011 tot en met 12 juni 2011 in Nederland een schriftelijk stuk dat een onderzoeksrapport van [A] moest voorstellen
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft verdachte toen en daar valselijk/in strijd met de waarheid zelf een stuk geschreven wat een onderzoeksrapport van [A] moest voorstellen en dit stuk voorzien van de naam en de adresgegevens en het logo van [A] ,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
en
hij op 12 juni 2011 te Amersfoort, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals onderzoeksrapport van [A]
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande die valsheid uit het vermeld zijn van de gegevens van [A] op dit niet door [A] geschreven stuk en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij dit onderzoeksrapport heeft overhandigd aan [betrokkene 1] teneinde [betrokkene 1] te overtuigen van zijn onschuld."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op 12 juni 2011 een rechercherapport heeft overhandigd van bureau [A] , waarbij hij opmerkte dat het recherchebureau dat hij had ingeschakeld met de conclusie was gekomen dat [verdachte] onschuldig was en dat het allemaal de schuld van de schuldeisers was waaronder de SNS bank en kredietverstrekker Santander. Verdachte overhandigde haar een rapport met op het voorblad de tekst [A] . Op 27 juli 2011 is aangeefster met het rapport naar [A] in Nieuwegein gegaan en heeft zij met de directeur, [betrokkene 2] , gesproken, die haar vertelde dat zij geen onderzoek hebben gedaan in opdracht van [verdachte] en dat het zogenaamde onderzoeksrapport valselijk was opgemaakt.
[betrokkene 2] , algemeen directeur bij [A] B.V., heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrift. Aangever heeft van [betrokkene 1] een rapport overhandigd gekregen, ingebonden in een plastic mapje met op de voorste pagina het logo van het bedrijf van aangever. Hij zag meteen dat het rapport niet door hen was opgemaakt. Hij zag dat het logo van groot formaat was en dat er niet onder stond 'quality solutions'. Bovendien ontbrak de bedrijfsnaam onderaan de pagina en was het rapport ingebonden. Iets wat zij zelf nooit doen. Bovendien was geen enkele pagina geparafeerd en ook kwam de naam van aangever er niet in voor.
Het door verdachte aan aangeefster overhandigde rapport is gericht aan [verdachte] met als onderwerp 'Samenvatting van reeds uitgevoerd onderzoek'. Op de voorpagina van het rapport staat de naam [A] als logo en daarnaast staat vermeld: Hoofdvestiging [A] .
Als datum staat vermeld: 8 juni 2011.
Het rapport begint als volgt: 'Geachte [verdachte] , Hierbij treft u samenvatting van het door ons reeds uitgevoerde onderzoek, op dit moment zal binnen een aantal dagen nog een toevoeging volgen, welke betrekking heeft op het uitgevoerde onderzoek naar u ex-partner.' In het rapport wordt ingegaan op de handelwijze van de SNS bank in verband met de navraag die gedaan zou zijn naar onterechte overboekingen. Opgemerkt wordt dat bij de SNS bank sprake was van een lakse houding, dat er alles aan werd gedaan om de schuld op de verdachte af te schuiven en dat bij het verzenden van codes en readers het nodige is fout gegaan en dat het gekoppeld zijn van [verdachte] zijn bankrekening nooit prioriteit heeft gehad. Het advies is om de bank te laten vervolgen voor grote nalatigheid zowel naar verdachte toe als [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ). Ook wordt nog ingegaan op de werkzaamheden van de advocaat van verdachte. De in rekening gebrachte kosten zouden niet overeenkomen met de hoeveelheid tijd die de advocaat heeft besteed aan de kwestie. Tevens staat in het rapport vermeld dat onderzoek is gedaan naar de lening bij Santander, die verdachte zakelijk wilde aanwenden om diverse zakelijke rekeningen te doen betalen, en dat de lening zou zijn aangevraagd op naam van [verdachte] . Daarnaast vermeldt het rapport ook dat verdachte een aangetekend stuk verzonden zou hebben aan [betrokkene 1] met als inhoud een bedrag van € 45.000 euro, maar dat met hoge waarschijnlijkheid vast is te stellen dat de bewuste envelop moedwillig is achter gehouden en dat de inhoud is verwijderd.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat het om een door verdachte gemaakt rapport gaat dat door hem vervolgens is gebruikt om te bemantelen dat hij degene was die verantwoordelijk is voor de onrechtmatige onttrekkingen.
(...)
Ook is het hof - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat het document een bewijsbestemming had. Het document, dat zogenaamd afkomstig was van een (onafhankelijk) onderzoeksbureau - moest (onder meer) aantonen en (daardoor) aangeefster er van overtuigen dat er fouten waren gemaakt door de SNS Bank, door Santander, door de advocaat van verdachte en dat verdachte op 6 mei 2011 aan aangeefster een aangetekende brief heeft verzonden met daarin € 45.000 (maar welke brief niet bij aangeefster is aangekomen)."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"18. Subsidiair is een vrijspraak op zijn plaats in verband met het ontbreken van de vereiste 'bewijsbestemming'. Het rapport van [A] , met daarin een zogenaamde samenvatting van reeds uitgevoerd onderzoek, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend. Dat gold immers ook niet voor brieven afkomstig van een jurist van een belastingkantoor, valselijk voorzien van naam en handtekening en gericht aan overheidsinstanties. Een 'officiële zweem' aan het stuk is dus niet voldoende. De bewijsbestemming kan bovendien ontbreken wanneer het geschrift duidelijk niet geloofwaardig of onvoldoende substantieel is. Het rapport van [A] bevat tal van spel- of taalfouten, al in de eerste zin, waar staat: '(..) welke betrekking heeft op het uitgevoerde onderzoek naar u ex-partner' (...). Er is bijna geen zin die géén fouten bevat. Het voert te ver om hier alle fouten te benoemen, maar een kleine bloemlezing uit slechts de eerste twee pagina's is dienstig: 'U zult deze resultaten komende week doen ontvangen', 'ook u rol (..) tegen het licht houden', 'wat hiervoor de door ons juridische bewijzen zijn', 'ten tijden', 'te doen afschuiven op eigen schuld!', 'uwe laksheid' en dan nog een stuk of wat zinnen die niet lopen of waarin ontoepasselijke woorden worden gebruikt.
19. Zeker wanneer beide omstandigheden in onderling verband worden gezien (een stuk met slechts een 'officiële zweem', maar bomvol spel- en taalfouten), kan in casu niet worden gesproken van een geschrift dat bestemd is om te dienen tot bewijs van enig feit, zodat op dit punt een vrijspraak dient te volgen."
2.4.1.
Art. 225, eerste en tweede lid, Sr luidt:
"1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik."
2.4.2.
De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende woorden "bestemd (...) om tot bewijs van enig feit te dienen" zijn daarin klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 225 Sr. In dat verband is vereist dat het gaat om een geschrift dat kan worden aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend dat sprake is van een geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in art. 225 Sr (vgl. HR 13 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3286, NJ 2009/56).
2.5.
Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat in het onderzoeksrapport "wordt ingegaan op de handelwijze van de SNS bank in verband met de navraag die gedaan zou zijn naar onterechte overboekingen. Opgemerkt wordt dat bij de SNS bank sprake was van een lakse houding, dat er alles aan werd gedaan om de schuld op de verdachte af te schuiven en dat bij het verzenden van codes en readers het nodige is fout gegaan en dat het gekoppeld zijn van [verdachte] zijn bankrekening nooit prioriteit heeft gehad. Het advies is om de bank te laten vervolgen voor grote nalatigheid zowel naar verdachte toe als [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] )." Voorts heeft het Hof vastgesteld dat in dat rapport wordt ingegaan op een bij Santander afgesloten zakelijke lening, waarbij wordt aangegeven dat deze op naam van de verdachte is afgesloten, op de werkzaamheden van de advocaat van de verdachte, waarbij wordt aangegeven dat de in rekening gebrachte kosten niet zouden overeenkomen met de hoeveelheid tijd die de advocaat heeft besteed aan de kwestie, alsmede op de aangetekende verzending van een brief met een geldbedrag, waarbij met hoge mate van waarschijnlijkheid wordt vastgesteld dat deze is achtergehouden en dat dat geldbedrag is verwijderd.
Het Hof heeft uit de bewijsvoering klaarblijkelijk afgeleid dat het onderzoeksrapport bestemd was om te dienen tot het bewijs dat het overmaken van bedragen van de bankrekening van [betrokkene 1] naar de bankrekening van de verdachte het gevolg was van fouten bij de SNS bank, dat de lening bij Santander op naam van de verdachte is afgesloten, dat de declaratie van de advocaat onjuist is en dat bij de postbestelling een brief met een geldbedrag is verdwenen en dat het onderzoeksrapport dat was voorzien van de naam, de adresgegevens en het logo van recherchebureau [A] B.V., ongeacht de daarin gemaakte taalfouten, in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis kan worden toegekend, dat het daardoor kan worden aangemerkt als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in art. 225, eerste lid, Sr. Dat oordeel van het Hof geeft - gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.2 is vooropgesteld - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent dat delictsbestanddeel en is niet onbegrijpelijk.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2017.