1.2.Eiser is woonachtig op het perceel [adres] te [woonplaats] en heeft vanaf de voorzijde van zijn perceel en vanuit zijn woning direct zicht op de vergunde lichtmasten, die inmiddels zijn geplaatst.
2. Op grond van het bestemmingsplan ‘ […] [naam wijk] e.o.’ (het bestemmingsplan) rust op de locatie van de lichtmasten de bestemming ‘Sport’.
Ingevolge artikel 11.1 van de planregels zijn de voor ‘Sport’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. sport en dagrecreatie;
(…).
Ingevolge artikel 11.2.2, onder b, van de planregels mag de bouwhoogte van palen en masten, waaronder begrepen verlichtingselementen (…) niet meer bedragen dan
15 meter.
Ingevolge artikel 11.2.4 van de planregels mogen op en in de gronden met de bestemming 'Sport’ slechts lichtmasten c.q. verlichtingselementen en andere lichtuitstralende elementen worden gebouwd in overeenstemming met de regels van dit bestemmingsplan en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning door een ter zake deskundig bureau een verlichtingsplan heeft overlegd, waaruit blijkt dat:
geen onevenredige verstoring ontstaat van verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen;
geen onevenredige hinder ontstaat voor aan- en omwonenden.
Ingevolge artikel 11.3 van de planregels kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening ter voorkoming van hinder en/of ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van de verkeersveiligheid en van mens en dier, nadere eisen stellen aan de situering, het aantal, de hoogte, de lichtsterkte, het type armatuur en het gebruik van paralumen van lichtmasten c.q. verlichtingselementen en andere lichtuitstralende elementen.
3. In geschil is of het bouwplan in overeenstemming is met de bestemming ‘Sport’ van het bestemmingsplan en of gelet daarop de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ terecht is verleend.
4. Eiser vreest voor licht- en geluidhinder als gevolg van de vergunde lichtmasten. Eiser stelt dat het verlichtingsplan niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan. Eiser voert aan dat het door derde-partij ingebrachte lichthinderonderzoek niet had mogen worden gebruikt omdat het is opgesteld door de leverancier van de lichtmasten en niet door een ter zake deskundig bureau. Bovendien was er ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning geen paragraaf over de mogelijke impact van de verlichting op de aanwezige vleermuizenpopulatie opgenomen in het verlichtingsplan en had reeds hierom de aanvraag moeten worden geweigerd. Ten aanzien van de door verweerder nader bij het bestreden besluit aangevoerde stellingen over verstoring van vleermuizen, stelt eiser dat die niet kunnen worden gevolgd, omdat daaraan geen ecologisch onderzoek ten grondslag ligt. Eiser stelt voorts dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar hinder in de vorm van geluidsoverlast.
5. Verweerder heeft een vergunning verleend voor de activiteit bouwen. In dat geval is artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het voor verweerder bij de aanvraag toepasselijke toetsingskader. De in dit artikel vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat als de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich niet voordoen, de omgevingsvergunning voor bouwen moet worden verleend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2649). Die weigeringsgronden doen zich onder meer voor wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Bij toepassing van dit stelsel komt men aan onderzoek en afweging van de bij de omgevingsvergunning betrokken belangen niet toe. Afweging van de betrokken belangen komt echter wel aan de orde indien bij het bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders een discretionaire bevoegdheid is toegekend tot het stellen van nadere eisen, zoals in dit geval opgenomen in artikel 11.3 van de planregels. In die situatie gaat beantwoording van de vraag of al dan niet van de bestaande bevoegdheid gebruikt zal worden gemaakt vooraf aan de op zichzelf gebonden beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE9175, die zij ook van toepassing acht op bouwaanvragen waarop de Wabo van toepassing is. Bij de bespreking van het beroep van eiser gaat de rechtbank uit van dit toetsingskader. 6. Bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is verweerder uitgegaan van de gegevens over de lichtsterkte van de lichtmasten, zoals neergelegd in het door aanvrager overgelegde “Lichthinderonderzoek lichtinstallatie voetbalveld 3” van 13 december 2016. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de omstandigheid dat het rapport door de leverancier van de lichtmasten is opgesteld, betekent dat aan de juistheid van de conclusies moet worden getwijfeld. Naar ook eiser heeft erkend, is in dit rapport uitgegaan van de grenswaarden die voor dit type verlichting worden aanbevolen in de richtlijn van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) en zijn de verlichtingssterkte en lichtintensiteit op relevante punten, waaronder de woning van eiser, berekend. Nu er ook anderszins geen aanleiding is om aan de conclusies van het rapport te twijfelen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit rapport bij de besluitvorming heeft mogen betrekken.