ECLI:NL:RVS:2002:AE9175

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202308/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discretionaire bevoegdheid bij bouwvergunning en belangenafweging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, die op 13 maart 2002 een beroep ongegrond verklaarde tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Noordenveld om een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een lichtinstallatie. Appellanten, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 19 februari 2002 ongegrond werd verklaard. De Raad van State oordeelt dat de burgemeester en wethouders in hun motivering van het besluit op bezwaar niet hebben aangetoond dat zij de belangen van de appellanten hebben afgewogen bij het stellen van nadere eisen, zoals mogelijk was op basis van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Raad stelt vast dat de afweging van belangen wel degelijk aan de orde is wanneer er sprake is van een discretionaire bevoegdheid. De Raad concludeert dat het besluit op bezwaar in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de motivering tekortschiet. De Raad vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond. Burgemeester en wethouders worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad van State. Tevens worden de proceskosten van de appellanten vergoed.

Uitspraak

200202308/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 13 maart 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Noordenveld.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders van Noordenveld (hierna: burgemeester en wethouders) bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een lichtinstallatie op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 20 december 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 maart 2002, verzonden op 19 maart 2002, voor zover hier van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door O. Horlings, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Daar is ook gehoord de Tennisvereniging Roderwolde, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. In artikel 44 van de Woningwet is bepaald dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur (het Bouwbesluit) gegeven voorschriften;
b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening;
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid (redelijke eisen van welstand), of
voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Roderwolde” rust op het perceel de bestemming “sportieve recreatie”.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder b, van de bij dit plan behorende voorschriften geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde dat de bouwhoogte, met uitzondering van lichtmasten, niet meer bedraagt dan 3 m.
Ingevolge artikel 7, derde lid, kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van de lichtmasten.
2.3. Uit het bepaalde in artikel 44, aanhef, van de Woningwet, volgt dat een bouwvergunning dient te worden geweigerd indien zich een of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoen, doch dat de vergunning moet worden verleend indien zulk een weigeringsgrond ontbreekt. Bij de toepassing van dit stelsel komt men aan onderzoek en afweging van de bij de bouwvergunning betrokken belangen niet toe. Afweging van de betrokken belangen komt echter wel aan de orde indien bij het bestemmingsplan op de voet van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan burgemeester en wethouders een discretionaire bevoegdheid is toegekend tot het stellen van nadere eisen. In zulk een situatie gaat beantwoording van de vraag of al dan niet van de bestaande bevoegdheid gebruikt zal worden gemaakt vooraf aan de – op zichzelf gebonden – beslissing op de aanvraag om bouwvergunning.
2.4. Appellanten betogen terecht dat burgemeester en wethouders in de motivering van het besluit op bezwaar er geen blijk van hebben gegeven dat zij hebben onderzocht of aan de belangen van appellanten door het stellen van een nadere eis tegemoet had kunnen worden gekomen. Het besluit op bezwaar wordt derhalve niet gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering en is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.5. Het betoog van appellanten dat het welstandsadvies ondeugdelijk is treft eveneens doel. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling behoeft het overnemen van het welstandsadvies in de regel geen nadere toelichting. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders het niet – of niet zonder meer – aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen. Uit de stukken is gebleken dat op de tekening waarover de welstandscommissie de beschikking had noch de locatie van de lichtmasten, noch de woningen op de naastliggende percelen zijn aangegeven. Bovendien beschikte de welstandscommissie niet over een tekening van de lichtmasten. Naar het oordeel van de Afdeling vertoont het welstandsadvies derhalve naar wijze van totstandkoming zodanige gebreken dat burgemeester en wethouders het niet aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen, zodat het besluit op bezwaar ook om die reden in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De voorzieningenrechter heeft dit miskend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond verklaard te worden. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Burgemeester en wethouders dienen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen van 13 maart 2002, 02/157 en 158 WOW44 voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Noordenveld van 19 februari 2002, B360/2001 02.000828;
V. draagt burgemeester en wethouders van Noordenveld op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Noordenveld in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1326,75, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Noordenveld te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de gemeente Noordenveld aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 274,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002
58-398.