Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 13 december 2017,
- het proces-verbaal van comparitie van 29 maart 2018 en de ter gelegenheid daarvan ingebrachte akte vermeerdering van eis,
- de brief van [eiseres] met opmerkingen over het proces-verbaal,
- het rolbericht van gedaagden waarin zij bezwaar maken tegen deze brief.
2.Het geschil en de beoordeling
Inleiding
€ 127.792,- moest terugstorten. Uit dit samenstel van feiten en omstandigheden volgt dat kennelijk zowel [eiseres] als [bedrijfsnaam] zelf de fout in termijnstaat 4 niet hebben opgemerkt op het moment dat zij de betreffende betaling goedkeurden, althans [eiseres] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [bedrijfsnaam] daarvan wel op de hoogte was. Wel blijkt uit deze feiten en omstandigheden dat [bedrijfsnaam] (in de persoon van [A] ) op 23 december 2014 wist of had moeten weten dat er een fout zat in de betaling aan [bedrijfsnaam] die op dat moment al in gang was gezet. Maar hieruit kan niet volgen dat de bestuurders dit ook wisten. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit die wetenschap is af te leiden. [eiseres] heeft daarnaast ook niet uitgelegd waarom de bestuurders vóór of ten tijde van de betaling al hadden moeten weten dat [bedrijfsnaam] teveel betaald zou krijgen.
3.414,00(2,0 punten × tarief € 1.707,00)