Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
2.[eiser sub 2] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 november 2017
- de brief met producties van de zijde van [eiser sub 1] c.s. van 5 maart 2018
- het proces-verbaal van comparitie van 12 maart 2018
- de reactie op het proces-verbaal van [eiser sub 1] c.s. van 22 maart 2018
2.De feiten
De geldende huurprijs zal, onverminderd het bepaalde omtrent de huurprijs op bladzijde één voor het eerst op 1 juni 1975 en vervolgens telkens na verloop van twee jaar worden herzien met een percentage, gelijk aan dat, waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie van werknemersgezinnen (1964=100), zoals maandelijks door het C.B.S. gepubliceerd, na verloop van die periode is gestegen of gedaald met dien verstande dat de huurprijs nimmer beneden de laatste huurprijs zal kunnen dalen.
3.Het geschil
tijdens de duur van deze overeenkomst[…]
geen andere huurverhogingen worden toegepast, tenzij bij een afzonderlijke aan te gane onderhandse overeenkomst anders zal worden bepaald.”
4.De beoordeling
ongeacht enig andersluidend beding[…]
de verhuurder of de huurderkan
vorderen dat de kantonrechter de huurprijs, ingeval deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, nader vast zal stellen[…]”.