Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 juni 2017 en de daarin genoemde stukken,
- de akte overlegging producties van de zijde van [eiseres] ,
- het proces-verbaal van comparitie van 7 november 2017, met een aangehechte brief met opmerkingen van de zijde van [eiseres] .
2.De feiten
,
“ [voornaam van A] gaat accoord! d.d. 14-1-99 Samen besproken bij mij ( [voornaam van eiseres][de rechtbank verstaat: [eiseres] ]
) thuis op de [adres] in [woonplaats] !”
“[n]aar aanleiding van het gesprek dat u onlangs met de heer [gedaagde sub 2] heeft gevoerd met betrekking tot de eerder toegestuurde onderwerpen in de verdelingsakte (…)”.[eiseres] en [A] zijn akkoord gegaan met deze akte van verdeling (hierna: de akte van verdeling). In de akte van verdeling, is – voor zover relevant – bepaald:
verplicht zich in het geval dat de opbrengst van de onroerende zaak die thans in verdeling wordt gebracht bij een eventuele verkoop éénhonderd vijf en zeventig gulden (f 175.000,00) te boven gaat, dit surplus te delen met de volmachtgever van de comparante sub 2, mevrouw [eiseres] voornoemd. Deze verplichting eindigt slechts door het overlijden van mevrouw [eiseres] (…)”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
zuiverpotestatieve voorwaarde, waarbij de rechtshandeling louter afhankelijk is van de toekomstige wil van één der partijen (het doen van een enkele mededeling is in dat geval voldoende), en de
geobjectiveerdpotestatieve voorwaarde, waarbij de voorwaarde bestaat uit een objectief vaststelbare toekomstige gebeurtenis waarop een partij een doorslaggevende invloed heeft (bijvoorbeeld het kopen van een auto). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat onder een
zuiverpotestatieve voorwaarde (nog) geen verbintenis voor de partij bestaat en derhalve artikel 6:23 BW in beginsel niet van toepassing is (TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 146-147). Ten aanzien van een geobjectiveerd potestatieve voorwaarde blijkt uit de wetsgeschiedenis niet (zonder meer) dat artikel 6:23 BW niet van toepassing is. Juist omdat – anders dan bij de zuiver potestatieve voorwaarde – bij de geobjectiveerd potestatieve voorwaarde wel een toetsingscriterium aanwezig is (de objectief vaststelbare toekomstige gebeurtenis), ligt het voor de hand dat artikel 6:23 BW wel van toepassing is op een dergelijke voorwaarde. Dat neemt niet weg dat het in de rede ligt dat wanneer uit de aard, inhoud en strekking van de rechtsverhouding blijkt dat partijen beoogd hebben dat een partij een grote mate van vrijheid heeft om te beslissen of een voorwaarde in vervulling gaat (zoals bij de geobjectiveerd potestatieve voorwaarde), de rechter terughoudend moet omgaan met het beperken van deze tussen partijen overeengekomen beslissingsruimte op basis van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:23 BW.
Belang bij de niet-vervulling
Beletten van de voorwaarde
Redelijkheid en billijkheid
vanwegedie welwillendheid dezelfde beslissingsvrijheid vervolgens moet worden beperkt op het moment dat de voorwaarde (toch) niet wordt vervuld.
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,00)