3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Gemeente heeft in november 1999 aan [eiser] op diens verzoek een optie gegeven tot aankoop van een perceel grond gelegen aan de [a-straat] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente Sittard, nummer [A 001] (gedeeltelijk), groot circa 2.750 m2 (kavel [002] in het Kantorenpark), voor een prijs van € 90,76 per m2, in totaal derhalve € 249.579,--, exclusief BTW. De optie is aanvankelijk verleend voor zes weken, maar nadien een aantal keren verlengd, in elk geval tot en met 9 april 2004.
(ii) Voor de definitieve verwerving door [eiser] van het desbetreffende perceel werden door de Gemeente - naast haar algemene verkoopvoorwaarden voor bedrijfs- en handelsterreinen - twee (aanvullende) voorwaarden gesteld: goedkeuring van de welstandscommissie van de Gemeente van het door [eiser] ingediende bouwplan en bewijsstukken dat vijftig procent van het te bouwen kantoorpand verhuurd was.
(iii) De Gemeente is in juli 2001 akkoord gegaan met een door [eiser] ingediend bouwontwerp.
(iv) Bij brief van 17 juni 2002 heeft de Gemeente aan [eiser] een conceptkoopovereenkomst toegezonden. Art. 7 van die conceptovereenkomst vermeldt:
“
In afwijking van artikel 8 van de van toepassing zijnde Algemene Verkoopvoorwaarden dient koper of diens rechtsopvolger binnen 18 maanden nadat de grond aan koper in eigendom is geleverd met de bouw van de opstallen op zijn perceel te zijn gestart. De bouw dient met in achtneming van het gestelde in artikel 7 van de van toepassing zijnde Algemene Verkoopvoorwaarden binnen een jaar gerekend vanaf het tijdstip van de start van de bouw te zijn voltooid.”
(v) [eiser] heeft de Gemeente in augustus 2002 laten weten dat de termijn van achttien maanden “relatief kort is gezien de huidige economische teruggang en de daarmee corresponderende afnemende vraag naar kantoorruimte”. Hij heeft daarom verzocht om een termijn van ten minste nog een jaar langer.
(vi) Bij brief van 23 september 2003 heeft de belastingadviseur van [eiser] aan de Gemeente bericht:
“
Deze opzegging [van Thuiszorg Westelijke Mijnstreek, inhoudende dat geen gebruik wordt gemaakt van de door [eiser] te huur aangeboden kantoorruimte; toevoeging door het hof] van een belangrijke potentiële huurder betekent dat [eiser] opnieuw op zoek dient te gaan naar nieuwe huurders, hetgeen in het huidige investeringsklimaat en gezien het aanbod op de kantorenmarkt geen sinecure zal zijn.
Desalniettemin wil [eiser] thans graag op korte termijn tot afname van de kavel komen tegen de afgesproken prijscondities, op voorwaarde dat er, mede gezien het bovenstaande, een redelijke termijn kan worden overeengekomen waarbinnen een aanvang kan worden gemaakt met de stichting van het kantoorpand.”
(vii) Bij brief van 29 januari 2004 heeft de belastingadviseur van [eiser] aan de Gemeente bericht:
“
Nogmaals verzoekt [eiser] u om binnen afzienbare tijd tot aankoop van de kavel over te kunnen gaan, met in aanmerkingneming van een redelijke en billijke termijn waar binnen de ontwikkeling een aanvang dient te nemen, zoals eerder besproken.”
(viii) De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 9 april 2004 aan de Gemeente medegedeeld:
“Thans wenst mijn cliënt dus te komen tot aankoop van het perceel conform de condities die al lang geleden zijn besproken.
Ik verzoek u dan ook om binnen drie weken na dagtekening van dit schrijven goedkeuring te hechten aan de verkoopcondities zoals afgesproken en de koopovereenkomst binnen die termijn aan mij toe te sturen. Vervolgens kan dan de datum van transport worden afgesproken.”
3.2.1[eiser] vordert in dit geding, voor zover in cassatie nog van belang, schadevergoeding, primair wegens het feit dat de Gemeente geen koopovereenkomst met hem is aangegaan toen hij te kennen gaf gebruik te willen maken van de hiervoor in 3.1 onder (i) genoemde optie, en subsidiair wegens het feit dat de Gemeente onbehoorlijk jegens hem heeft gehandeld.
3.2.2De Gemeente heeft als verweer gevoerd dat zij niet gehouden was de koopovereenkomst met [eiser] aan te gaan omdat, voor zover in cassatie van belang, aan een tweetal voorwaarden daarvoor niet was voldaan: (a) [eiser] wilde niet akkoord gaan met (of kon niet voldoen aan) de hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde bepaling dat binnen achttien maanden met de bouw moest worden begonnen en deze binnen een jaar moest zijn voltooid (hierna: de 18-maandenvoorwaarde), en (b) [eiser] had niet overeenkomstig de hiervoor in 3.1 onder (ii) genoemde voorwaarde vijftig procent van het te bouwen kantoorpand verhuurd (hierna: de 50%-verhuurdvoorwaarde).
3.2.3De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen op de grond dat de Gemeente onweersproken heeft gesteld dat [eiser] telkens verruiming van de termijn van achttien maanden heeft verzocht, en dat gesteld noch gebleken is dat [eiser] bereid en in staat was aan de 18-maandenvoorwaarde te voldoen (rov. 3.2.1-3.3).
3.3.1Het hof heeft de vordering van [eiser] toegewezen tot bedragen van € 38.365,45 en € 944.000,--. Het beroep van de gemeente op de 18 maandenvoorwaarde heeft het hof ongegrond geoordeeld (rov. 4.3.6 van het eerste tussenarrest). Met betrekking tot de 50%-verhuurdvoorwaarde heeft het, voor zover in cassatie van belang, overwogen als hierna vermeld in 3.3.2-3.3.4.
3.3.2[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij aan de 50%-verhuurdvoorwaarde had kunnen voldoen aangezien hij in 2002 met Thuiszorg Westelijke Mijnstreek (hierna: Thuiszorg) over verhuur overeenstemming heeft bereikt, maar dat deze huurder hem door de Gemeente is ontfutseld (doordat de Gemeente, na hem de naam van die huurder te hebben ontlokt, deze heeft overgehaald om elders te gaan huren), zodat deze voorwaarde als vervuld moet worden beschouwd omdat de Gemeente de vervulling van de voorwaarde heeft belet. Uit de op dit punt in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen heeft het hof afgeleid dat “(mede) als gevolg van het optreden van de Gemeente jegens Thuiszorg, deze laatste er uiteindelijk voor heeft gekozen niet langer te koersen op een voortgezette zelfstandigheid en in het verlengde daarvan niet te gaan huren in het door [eiser] te ontwikkelen kantoorpand, maar mee te gaan met de door de Gemeente gewenste zorgboulevard, in samenwerking met (en kort nadien overgenomen door) Orbis”. (rov. 4.3.7 van het eerste tussenarrest en 7.4.2-7.4.4 van het tweede tussenarrest)
Hierna heeft het hof overwogen dat [eiser] naar de letter van de aan hem door het hof gegeven bewijsopdracht het bewijs heeft geleverd dat de Gemeente een huurder die voldeed aan de voorwaarde dat deze voor vijftig procent zou gaan huren, heeft "weggekaapt", waarmee echter nog niet is gezegd dat voor het wegvallen van die huurder niet ook andere oorzaken zijn aan te wijzen (rov. 7.4.5 van het tweede tussenarrest).
3.3.3Vervolgens heeft het hof overwogen dat op de voet van art. 6:23 lid 1 BW in dit geval nog ter beoordeling staat of de redelijkheid en billijkheid verlangen dat “op grond van het interveniërend optreden van de Gemeente waardoor Thuiszorg op het spoor van een ander kantoorpand dan dat van [eiser] werd gezet,” de 50%-verhuurdvoorwaarde als vervuld moet worden beschouwd (rov. 7.4.6). In dat verband heeft het overwogen:
“7.4.7. Vast is komen te staan dat de gemeente het beleidsvoornemen had om de zorginstellingen te concentreren in de zorgboulevard in de buurt van het nieuw te bouwen ziekenhuis. Uit de (niet bestreden) verklaring van de getuige [getuige 1] valt af te leiden dat voor Thuiszorg de belangstelling voor het door [eiser] te ontwikkelen kantoorpand sterk samenhing met de aanvankelijke wens om zelfstandig te blijven ten opzichte van Orbis. Uiteindelijk heeft de raad van toezicht van Thuiszorg daar om haar moverende redenen niet voor gekozen en is Thuiszorg toch opgenomen in Orbis, waarmee zij ook het huisvestingsbeleid van Orbis - waarin Orbis kennelijk op één lijn zat met de gemeente - volgde en dientengevolge haar belangstelling voor het pand van [eiser] verloor. Enerzijds is het dus naar het oordeel van het hof aan meer oorzaken dan alleen aan het "wegkapen" van Thuiszorg door de gemeente te wijten dat Thuiszorg heeft afgezien van het gaan huren in het pand van [eiser] . De tendens om zorginstellingen te centraliseren en om kleinere instellingen als Thuiszorg te laten opgaan in grotere eenheden heeft er immers ook toe geleid dat Thuiszorg geen belangstelling meer had voor het pand van [eiser] . Ook als de gemeente geen contact had opgenomen met Thuiszorg om haar te wijzen op de huurmogelijkheden van de zorgboulevard, zou Thuiszorg door haar uiteindelijke keuze voor Orbis toch mee hebben moeten gaan in diens huisvestingsbeleid. Anderzijds is het in dit geval ook het beleid van de gemeente geweest om alle zorginstellingen op één plaats te huisvesten, waardoor Thuiszorg ervan heeft afgezien ruimte in het pand van [eiser] te huren.
Artikel 6:23 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de partij die bij de niet-vervulling van de voorwaarde belang had, de vervulling heeft belet, de voorwaarde als vervuld geldt indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen.
Alles bijeen genomen is het hof van oordeel dat in dit geval op grond van alle genoemde omstandigheden de redelijkheid en billijkheid verlangen dat [eiser] niet het gehele nadeel lijdt van het niet-vervuld zijn van de voorwaarde - het afhaken van Thuiszorg - , maar dat de gemeente van de daardoor ontstane schade de helft draagt.”
3.3.4In zijn volgende arresten heeft het hof onderzocht welke schade [eiser] door het niet tot stand komen van de koopovereenkomst heeft geleden. De toewijzing van de hiervoor in 3.3.1 genoemde bedragen berust daarop dat daarmee de helft van de door [eiser] geleden schade wordt vergoed.