ECLI:NL:RBMNE:2018:1345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
UTR 17/1279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor reclamemast langs de A2 in Nieuwegein

In deze zaak gaat het om de tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot de omgevingsvergunning die op 13 februari 2017 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein is verleend aan [derde partij] B.V. voor het plaatsen van een reclamemast in de vorm van een ‘dijkhuisje’ langs de A2. De reclamemast, die 25 meter hoog is, heeft een analoog scherm aan de noordzijde en een led scherm aan de zuidzijde. Twee bedrijven en vier omwonenden hebben gezamenlijk beroep ingesteld tegen de vergunningverlening, omdat zij van mening zijn dat de vergunning niet voldoet aan de geldende lichtnormen en dat er onvoldoende duidelijkheid is over de lichtsterkte en de mogelijkheid van bewegende beelden op de reclamemast.

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak een voorlopig oordeel gegeven en vastgesteld dat het college onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de lichtnormen die van toepassing zijn. De rechtbank heeft de vergunningvoorschriften die na de tussenuitspraak zijn aangepast, in principe gevolgd, maar heeft geconstateerd dat het college in vergunningvoorschrift 5, onder 2, ten onrechte verwijst naar een verouderde versie van de Richtlijn Lichthinder uit 2003. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en dit specifieke vergunningvoorschrift vernietigd, met de opdracht om te verwijzen naar de herziende versie van de Richtlijn Lichthinder uit 2017. De omgevingsvergunning voor de reclamemast blijft echter in stand, en het college is verplicht om de proceskosten van eisers te vergoeden.

De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen een termijn van acht weken, waarbij verweerder moet aantonen dat de reclamemast voldoet aan de slagboomcriteria en de geldende lichtnormen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1279
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2018 in de zaak tussen

1.1a

[eiseres sub 1] B.V., te [vestigingsplaats] ,

2.[eiseres sub 2] LLC, te [vestigingsplaats] ,

3.[eiser sub 3] ,

4.
[eiser sub 4] ,
5.
[eiser sub 5]en
6.
[eisers sub 6] ,allen te [woonplaats] ,
eisers,
(gemachtigde: mr. R.Th.J. van ’t Zelfde)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigden: mr. I. de Zeeuw en MSc. J. van Nistelrooij).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] .
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een reclamemast tot 1 januari 2030, op de geluidswal langs de rijksweg A2 ten zuiden van de Galecopperwetering in Nieuwegein, kadastraal bekend als [aanduiding] , sectie [aanduiding] , [aanduiding] (hierna: de groenstrook).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2017. Namens eiseres [eiseres sub 1] B.V. is [A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde die ook de andere eisers vertegenwoordigt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur [B] , vergezeld door [C] .
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 9 december 2015 heeft derde-partij een aanvraag ingediend voor het bouwen en voeren van reclame op de groenstrook. Het betreft een reclamemast in de vorm van een ‘dijkhuisje’ op palen, op circa 25 meter hoogte. Het dijkhuisje is trapeziumvormig en heeft een analoog scherm aan de noordzijde en een led‑scherm aan de zuidzijde ten opzichte van de rijksweg A2.
2. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en voor het maken en voeren van handelsreclame. Niet in geschil is dat het project in strijd is met gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Verweerder heeft de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3⁰, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend. In het bestreden besluit is geen voorschrift opgenomen over de (maximale) lichtintensiteit van de reclamemast.
Belanghebbendheid
3. Op grond van artikel 1.2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
Bedrijven
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), zoals de uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2228, is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende bij dat besluit. Dit geldt ongeacht de vraag welke rol het concurrentiebelang bij het nemen van dat besluit inhoudelijk mag spelen. Om als concurrent te kunnen worden aangemerkt is van belang dat sprake is van ontplooiing van dezelfde activiteiten binnen hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat derde-partij, werkzaam binnen de reclamewereld, eigenaar en exploitant is van de vergunde reclamemast. Reclamebureau [eiseres sub 1] B.V. is exploitant van een reclamemast die 3600 meter verderop staat langs de rijksweg A2 in Nieuwegein. Omdat sprake is van dezelfde activiteit, exploitatie van een reclamemast, binnen hetzelfde marktsegment, de reclamewereld, en hetzelfde verzorgingsgebied, langs de A2 in Nieuwegein, heeft [eiseres sub 1] B.V. naar het oordeel van de rechtbank een concurrentiebelang dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. [eiseres sub 1] B.V. is daarom bij dat besluit belanghebbende.
4.2
Vermogensbeheerder [eiseres sub 2] LLC (hierna: [eiseres sub 2] ) is geen exploitant, maar eigenaar van de 3600 meter verderop gelegen reclamemast en verhuurt die mast aan [eiseres sub 1] B.V. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers betoogd dat desalniettemin sprake is van een concurrentiebelang omdat [eiseres sub 2] belang heeft bij het kunnen vragen van een zo hoog mogelijke huurprijs. De aan derde-partij vergunde reclamemast binnen hetzelfde verzorgingsgebied drukt die huurprijs, aldus de gemachtigde. De rechtbank kan dit betoog volgen en neemt daarbij in aanmerking dat reclamemasten naar aard en inrichting niet voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt dan voor het voeren van reclame. [eiseres sub 2] heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook een concurrentiebelang dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit, zodat ook [eiseres sub 2] daarbij belanghebbende is.
Omwonenden
5. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, zoals de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang ontbreekt. Verschillende factoren zijn daarbij van belang, zoals de aard en intensiteit van de gevolgen alsook het zicht op de activiteit, de frequentie, de afstand, de planologische uitstraling en eventuele milieugevolgen. Deze gevolgen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de groenstrook in het buitengebied ligt en dat daarop het bestemmingsplan ‘Galecop’ van toepassing is. Op de groenstrook rust de bestemming ‘Groen’. Eisers wonen aan de [straatnaam] die parallel ten westen van de groenstrook loopt. Eiser [eiser sub 3] is bewoner van de woning op nummer [huisnummer] , gelegen aan de oostkant van de [straatnaam] schuin tegenover de groenstrook, op circa 100 meter afstand van de reclamemast. Eisers [eiser sub 4] , [eiser sub 5] en [eisers sub 6] zijn bewoners van respectievelijk de woningen op nummers [huisnummer] , [huisnummer] en [huisnummer] , gelegen aan de westkant van de [straatnaam] ten zuiden van de groenstrook, op circa 350 meter afstand van de reclamemast.
5.2
Ook staat vast dat op de groenstrook reeds een aantal bomen staat, maar dat die bomen het zicht op de reclamemast niet belemmeren vanwege de hoogte van de mast en de beperkte dichtheid van het groen (de bomen verliezen hun blad in de winter). Onderdeel van het bestreden besluit is een conceptplan waarin nieuwe bomen zijn opgenomen die direct om de reclamemast heen worden gepland. Ter zitting heeft derde-partij toegelicht dat naaldbomen van 9 meter hoog zullen worden gepland. Niet in geschil is dat ook deze naaldbomen het zicht op de reclamemast niet geheel zullen belemmeren. Omdat zowel de aanvraag als het bestreden besluit daarnaast geen duidelijkheid geeft over de (maximale) lichtintensiteit van de reclamemast, is naar het oordeel van de rechtbank niet uitgesloten dat sprake is van rechtstreekse feitelijke gevolgen van enige betekenis voor de woon- en leefsituatie van de omwonenden. Ook zij zijn daarom belanghebbenden bij het bestreden besluit.
Relativiteitsvereiste
6. Op grond van artikel 8:69a van de Awb wordt een besluit niet vernietigd vanwege strijd met een norm als die norm in beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. In het licht hiervan overweegt de rechtbank dat de normen waar een beroep op is gedaan niet strekken ter bescherming van de concurrentiebelangen van [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] , met uitzondering van het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de slagboomcriteria uit het beoordelingskader ‘Beoordeling van Objecten langs de Auto(snel)wegen’ van Rijkswaterstaat (zie rechtsoverweging 12 en volgende). De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de ABRvS van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:732. Omdat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan de beoordeling van het beroep namens de omwonenden, zal de rechtbank de beroepsgronden hierna wel integraal bespreken.
Motivering
7. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat de stukken waar daarin ter onderbouwing naar wordt verwezen, ontbreken.
7.1
Op grond van artikel 3:11 van de Awb legt het bestuursorgaan alle op het te nemen besluit betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, ter inzage. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken die ter inzage hebben gelegen voldoende inzicht geven in het project. Verder heeft verweerder in het verweerschrift per door eisers genoemd stuk toegelicht waarom het betreffende stuk niet relevant is voor de beoordeling van het (ontwerp)besluit en heeft van de genoemde stukken de nodige vindplaatsen gegeven. De rechtbank kan deze toelichting volgen en neemt daarbij in aanmerking dat eisers hiertegen niets hebben ingebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
Geldingsduur vergunning
8. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning ten onrechte tijdelijk is verleend terwijl een permanente omgevingsvergunning is aangevraagd. Bovendien bevat het bestreden besluit ten onrechte geen verplichting voor derde-partij om de toestand ter plaatse per 1 januari 2030 terug te brengen in oude staat.
8.1
Op grond van artikel 2.23 van de Wabo kan in een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit die is verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3⁰ van de Wabo, worden bepaald dat zij geldt voor een daarbij aangegeven termijn. Gelet hierop heeft verweerder de vergunning mogen verlenen tot 1 januari 2030, zodat de rechtbank eisers niet volgt. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft verweerder het door eisers beoogde herstelvoorschrift in het bestreden besluit opgenomen als ‘voorschrift 4’ op grond waarvan derde-partij direct na het verstrijken van de geldigheidsduur verplicht is de voorafgaand aan de vergunningverlening bestaande toestand, hersteld te hebben. Ook hierin volgt de rechtbank het betoog van eisers niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Algemene plaatselijke verordening (APV)
9. Eisers betogen verder dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 2:10, 2:11, 2:15, 2:47, 4:15 en 5:11 van de APV van de gemeente Nieuwegein is genomen. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit in strijd is met deze artikelen van de APV.
9.1
Ter zitting heeft verweerder hierover toegelicht dat hij op dit punt uit oogpunt van zorgvuldigheid inhoudelijk heeft gereageerd om eisers duidelijkheid te verschaffen, maar dat een beoordeling van de APV-normen voor de vergunningverlening, gelet op het toetsingskader, niet nodig was. De rechtbank overweegt dat de APV geen vergunningstelsel inhoudt. Er bestaat dan ook geen koppeling met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo. De APV-normen staan dus op zichzelf, zodat verweerder die bij onderhavige vergunningverlening terecht niet bij de beoordeling heeft betrokken. In wat eisers subsidiair naar voren hebben gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat de APV-normen aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staan. Verweerder heeft uitvoerig in de reactienota op de ingekomen zienswijze van eisers van 18 januari 2017 uiteengezet waarom daarvan geen sprake is en eisers hebben dat onvoldoende weerlegd. De beroepsgronden slagen niet.
Bouwverordening
10. Eisers voeren aan dat sprake is van verschillende strijdigheden met de Bouwverordening Nieuwegein (bouwverordening), zodat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
10.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangehaalde voorschriften van stedenbouwkundige aard terugtreden als in een bestemmingsplan het betreffende planologische onderwerp is geregeld. Nu de bebouwingsmogelijkheden voor de betreffende locatie zijn geregeld in het geldende bestemmingsplan, is een eventuele strijdigheid met die aangehaalde voorschriften van bouwkundige aard uit de bouwverordening niet relevant.
10.2
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:491, dat het bepaalde in de bouwverordening moet wijken voor wat via een afwijkingsomgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt. Bij het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning mag echter het belang dat de desbetreffende bepalingen uit de bouwverordening beogen te beschermen niet uit het oog worden verloren. Uit de besluitvorming blijkt niet expliciet dat verweerder de belangen die de door eisers genoemde bepalingen uit de bouwverordening beogen te beschermen heeft meegewogen. In aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is welk concreet belang van eisers betrokken is bij de naleving van de door hen genoemde bepalingen van de bouwverordening, en gelet op de wat in de ruimtelijke onderbouwing staat vermeld, ziet de rechtbank echter geen aanleiding om hieraan consequenties te verbinden. Ten aanzien van een aantal door eisers genoemde bepalingen van de bouwverordening heeft verweerder zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat het reclameobject geen gebouw is, zodat die artikelen reeds om die reden niet van toepassing zijn.
10.3
Over de toets aan redelijke eisen van welstand, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat strijd met redelijke eisen van welstand geen weigeringsgrond is op grond van artikel 2.10 van de Wabo, omdat sprake is van een tijdelijk bouwwerk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft verweerder wel een advies gevraagd aan de externe adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, die op 6 juli 2016 een positief advies over het bouwwerk heeft uitgebracht. Eisers hebben in beroep, onder verwijzing naar artikelen in hoofdstuk 9 van de bouwverordening over het welstandstoezicht, over deze advisering gronden naar voren gebracht die identiek zijn aan hun zienswijze. Nu verweerder in de reactienota op de zienswijzen gemotiveerd is ingegaan op deze bezwaren en eisers in beroep niet hebben aangegeven op welke punten deze motivering tekortschiet, ziet de rechtbank geen aanleiding het beroep op dit punt gegrond te verklaren.
10.4
Eisers betoog dat er op dit punt sprake is van een onvoldoende ruimtelijke onderbouwing, slaagt dan ook niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Wet natuurbescherming
11. Eisers voeren verder aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen sprake is van strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb). Ook is verweerder onvoldoende ingegaan op wat eisers daarover in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht.
11.1
Door adviesbureau [achternaam] is verkennend veldonderzoek verricht waarvan in juli 2015 een QuickScan flora en fauna is opgemaakt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op dit onderzoek gebaseerd en zich op grond daarvan op het standpunt gesteld dat geen sprake is van negatieve effecten op beschermde gebieden en plant- en diersoorten.
11.2
De rechtbank stelt vast dat negatieve effecten op de ecologische hoofdstructuur en Natura-2000 gebieden in de QuickScan op voorhand worden uitgesloten vanwege de geografische ligging van de groenstrook. Wel ligt de groenstrook in een gemeentelijke ecologisch verbindingszone, maar omdat het project een beperkte omvang heeft en het plangebied en de directe omgeving zich nog in het pioniersstadium bevinden, worden negatieve effecten op die zone ook uitgesloten. Ter compensatie van het oppervlakte- en kwaliteitsverlies van de groenstrook, is het wel noodzakelijk om bomen aan te planten aan de stadzijde van de mast, zo volgt verder uit het rapport.
Negatieve effecten op plant- en diersoorten worden in de QuickScan eveneens uitgesloten. Blijkens het rapport leven alleen licht beschermde planten, kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën op de groenstrook waarvoor een algemene vrijstelling bestaat op grond van de Flora- en faunawet (thans de Wnb). Niet kan worden uitgesloten dat er broedvogels aanwezig zijn, zodat wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Tot slot vliegen er vleermuizen rond de groenstrook, maar plaatsing en gebruik van de reclamemast zal niet van wezenlijke invloed zijn op de vliegroutes, zodat ook negatieve effecten op vleermuizen zijn uitgesloten.
11.3
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van [achternaam] volgen en is van oordeel dat verweerder met de QuickScan voldoende heeft onderbouwd dat geen sprake is van negatieve effecten op beschermde gebieden en plant- en diersoorten. De rechtbank is daarbij niet gebleken van onjuist- en onvolledigheden in de QuickScan. Eisers hebben hun standpunt niet gepreciseerd en evenmin ondersteund door een tegenadvies van een ander op dit terrein deskundig te achten persoon of instantie. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op de QuickScan mogen baseren en heeft terecht geconcludeerd dat op grond van de Wnb geen toestemming nodig is van het college van gedeputeerde staten voor de vergunningverlening. Dat verweerder onvoldoende is ingegaan op wat eisers over de Wnb in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht, volgt de rechtbank ook niet. Verweerder heeft in zijn reactienota van 18 januari 2017 puntsgewijs op de zienswijzen gereageerd. Eisers hebben niet onderbouwd op welke punten verweerder daarin volgens hen is tekortgeschoten. De beroepsgronden slagen niet.
Verkeersveiligheid
12. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen zonder schriftelijk toestemming van Rijkswaterstaat waaruit blijkt dat de reclamemast voldoet aan de slagboomcriteria uit het beoordelingskader ‘Beoordeling van Objecten langs de Auto(snel)wegen’. Daarmee is ook niet duidelijk of de reclamemast voldoet aan de ‘Richtlijn Lichthinder’ van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Ten opzichte van [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] is bovendien sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat zij wel gehouden worden te voldoen aan de slagboomcriteria. Ter onderbouwing hebben eisers in beroep een rapport overgelegd van [naam adviesbureau] van 20 december 2016.
12.1
De rechtbank stelt voorop dat het beoordelingskader ‘Beoordeling van Objecten langs de Auto(snel)wegen’ van Rijkswaterstaat (hierna: beoordelingskader), slagboom- en afwegingscriteria bevat voor objecten langs auto(snel)wegen ten behoeve van een veilig en doelmatig gebruik van die wegen. Aan de slagboomcriteria moet altijd zijn voldaan, de afwegingscriteria dienen per geval te worden afgewogen. De slagboomcriteria schrijven onder meer voor dat bewegende beelden op digitale billboards (waaronder knipperen) niet zijn toegestaan, dat een object niet mag verblinden en dat deze altijd moet voldoen aan de ‘Richtlijn Lichthinder’ van de NSVV (hierna: richtlijn).
12.2
De rechtbank stelt vast dat voor onderhavige vergunningverlening geen toestemming is vereist van Rijkswaterstaat op grond van het beoordelingskader, omdat de groenstrook niet ligt binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat. In dat geval speelt Rijkswaterstaat een adviserende rol. De rechtbank kan eisers dan ook niet volgen in hun standpunt dat voor vergunningverlening toestemming van Rijkswaterstaat is vereist. Vraag die voorligt is of verweerder op grond van advisering van Rijkswaterstaat terecht heeft vastgesteld dat met plaatsing en gebruik van de reclamemast wordt voldaan aan de in het beoordelingskader gegeven slagboomcriteria om vervolgens te concluderen dat het verlenen van de vergunning geen onevenredig nadelige effecten op de verkeersveiligheid heeft.
12.3
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de slagboomcriteria met derde-partij zijn besproken in 2014, waarbij derde-partij het document ‘Objecten snelweg Nieuwegein’ heeft overgelegd waarin zijn intentie om aan de criteria te voldoen is omschreven. Daarnaast blijkt uit de e-mails van Rijkswaterstaat van 24 maart 2017 en 13 september 2017 dat aan de slagboomcriteria wordt voldaan, aldus verweerder.
12.4
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag, het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken, geen gegevens bevatten over de (maximale) lichtsterkte van de reclamemast en over de vraag of daarop bewegende beelden worden afgespeeld, en zo ja op welke snelheid. Uit het door eisers overgelegde rapport van [naam adviesbureau] volgt dat om die reden niet kan worden vastgesteld dat aan de slagboomcriteria wordt voldaan. De rechtbank kan die conclusie volgen en overweegt daartoe dat het document ‘Objecten snelweg Nieuwegein’ van derde-partij uit 2014, dat als bijlage 2 bij het verweerschrift is gevoegd. geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag en besluitvorming. Op zichzelf volgt uit dit document ook nog niet dat aan de geldende criteria wordt voldaan, nu dit document niet door een op dit terrein deskundig te achten persoon of instantie, maar door derde-partij is opgesteld. Ook verweerders verwijzing naar de e-mails van Rijkswaterstaat is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Uit de e-mail van 13 september 2017 blijkt immers dat de reclamemast volgens Rijkswaterstaat impact heeft op de verkeersveiligheid vanwege zijn locatie ter hoogte van de splitsing van de parallelrijbaan van de rijksweg A2. Om die reden schat Rijkswaterstaat de mast in als rijtaakverzwarend. In de e-mail adviseert Rijkswaterstaat verweerder verder om derde-partij op te dragen om, voor ingebruikname van de mast, lichtmetingen uit te laten voeren door een onafhankelijk expert om aan te tonen dat wordt voldaan aan de richtlijn van de NSVV. De rechtbank stelt echter vast dat voornoemde randvoorwaarden door verweerder niet in het bestreden besluit zijn opgenomen. In het licht van voorgaande is de enkele toezegging van derde-partij dat zij zich zal houden aan de vereiste normen voor lichthinder onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet duidelijk welke (licht)normen in het kader van de slagboomcriteria gelden, en of aan deze normen wordt voldaan. De beroepsgrond slaagt.
13. Samengevat is de rechtbank van oordeel dat verweerder, in het licht van verweerders beoordelingskader zoals opgenomen onder 12.1, onvoldoende heeft gemotiveerd dat met het bestreden besluit aan de geldende slagboomcriteria wordt voldaan om te kunnen concluderen dat het verlenen van de vergunning geen onevenredig nadelige effecten heeft op de verkeersveiligheid. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, omdat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Een motiveringsgebrek in een besluit kan in beginsel door verweerder worden hersteld en de rechtbank heeft vervolgens de mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, ondanks de vernietiging daarvan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder onder toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen het naar aanleiding van het beroep geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit kan door alsnog op grond van gegevens over de (maximale) lichtsterkte van de reclamemast en over de vraag of daarop bewegende beelden worden afgespeeld, en zo ja op welke snelheid, een deugdelijke onderbouwing te geven voor het standpunt dat aan de slagboomcriteria wordt voldaan.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op het (beoogde) herstel van het gebrek door verweerder. Daarna zal de rechtbank dan een einduitspraak doen.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
­ draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
­ stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
­ houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat (nog) geen hoger beroep open.