12.4De rechtbank stelt vast dat de aanvraag, het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken, geen gegevens bevatten over de (maximale) lichtsterkte van de reclamemast en over de vraag of daarop bewegende beelden worden afgespeeld, en zo ja op welke snelheid. Uit het door eisers overgelegde rapport van [naam adviesbureau] volgt dat om die reden niet kan worden vastgesteld dat aan de slagboomcriteria wordt voldaan. De rechtbank kan die conclusie volgen en overweegt daartoe dat het document ‘Objecten snelweg Nieuwegein’ van derde-partij uit 2014, dat als bijlage 2 bij het verweerschrift is gevoegd. geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag en besluitvorming. Op zichzelf volgt uit dit document ook nog niet dat aan de geldende criteria wordt voldaan, nu dit document niet door een op dit terrein deskundig te achten persoon of instantie, maar door derde-partij is opgesteld. Ook verweerders verwijzing naar de e-mails van Rijkswaterstaat is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Uit de e-mail van 13 september 2017 blijkt immers dat de reclamemast volgens Rijkswaterstaat impact heeft op de verkeersveiligheid vanwege zijn locatie ter hoogte van de splitsing van de parallelrijbaan van de rijksweg A2. Om die reden schat Rijkswaterstaat de mast in als rijtaakverzwarend. In de e-mail adviseert Rijkswaterstaat verweerder verder om derde-partij op te dragen om, voor ingebruikname van de mast, lichtmetingen uit te laten voeren door een onafhankelijk expert om aan te tonen dat wordt voldaan aan de richtlijn van de NSVV. De rechtbank stelt echter vast dat voornoemde randvoorwaarden door verweerder niet in het bestreden besluit zijn opgenomen. In het licht van voorgaande is de enkele toezegging van derde-partij dat zij zich zal houden aan de vereiste normen voor lichthinder onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet duidelijk welke (licht)normen in het kader van de slagboomcriteria gelden, en of aan deze normen wordt voldaan. De beroepsgrond slaagt.
13. Samengevat is de rechtbank van oordeel dat verweerder, in het licht van verweerders beoordelingskader zoals opgenomen onder 12.1, onvoldoende heeft gemotiveerd dat met het bestreden besluit aan de geldende slagboomcriteria wordt voldaan om te kunnen concluderen dat het verlenen van de vergunning geen onevenredig nadelige effecten heeft op de verkeersveiligheid. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, omdat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Een motiveringsgebrek in een besluit kan in beginsel door verweerder worden hersteld en de rechtbank heeft vervolgens de mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, ondanks de vernietiging daarvan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder onder toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen het naar aanleiding van het beroep geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit kan door alsnog op grond van gegevens over de (maximale) lichtsterkte van de reclamemast en over de vraag of daarop bewegende beelden worden afgespeeld, en zo ja op welke snelheid, een deugdelijke onderbouwing te geven voor het standpunt dat aan de slagboomcriteria wordt voldaan.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op het (beoogde) herstel van het gebrek door verweerder. Daarna zal de rechtbank dan een einduitspraak doen.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat (nog) geen hoger beroep open.