1.4Bij brief van 2 januari 2017 heeft eiseres verweerder verzocht om herziening van de besluiten van 25 mei en 16 september 2016.
2. Verweerder heeft dit verzoek om herziening bij het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Volgens verweerder heeft eiseres geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarmee bij de totstandkoming van de besluiten van 25 mei 2016 en 16 september 2016 geen rekening is gehouden.
3. Eiseres voert aan dat de verlaging van de CHT van 6 uur naar 4 uur en 20 minuten evident onredelijk is. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872). Volgens eiseres wordt uit het besluit en het beleid onvoldoende duidelijk waarop de berekening van het nieuwe aantal uren is gebaseerd, welke uitgangspunten zijn gehanteerd en welk onderzoek is verricht. Eiseres stelt verder dat relevante medische informatie niet bij de besluitvorming is betrokken. Eiseres heeft een rapportage van huisarts [A] van 23 december 2016 en stukken van neuroloog dr. [B] van 19 januari 2015 en 25 april 2016 overgelegd.
4. De CRvB heeft bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De CRvB heeft verder bepaald dat bij een doorlopende (periodieke) aanspraak voor de toetsing van een herzieningsverzoek een splitsing moet worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Voor de periode na het verzoek moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet een minder terughoudende toetsing plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraken van de CRvB van 7 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2100) en 9 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2758). Het tijdvak van 25 mei 2016 tot en met 1 januari 2017
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres voor de periode voorafgaand aan haar aanvraag van 2 januari 2017 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld, die zouden moeten leiden tot herziening (voor het verleden) van de eerdere besluitvorming. Verweerder heeft terecht overwogen dat met de verklaring van de huisarts dat sprake is van een geringe achteruitgang al rekening is gehouden. Ten tijde van de eerdere besluiten was bekend dat eiseres aan een ziekte met progressief karakter lijdt. Hiermee is rekening gehouden doordat alle huishoudelijke taken volledig van eiseres zijn overgenomen. De stukken van de neuroloog van 19 januari 2015 en 25 april 2016 had eiseres in de bezwaarprocedure al kunnen inbrengen.
Het tijdvak na 2 januari 2017
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beoordeling van het verzoek van eiseres geen splitsing in tijdvakken als bedoeld in 4 heeft gemaakt. Verweerder heeft zich in de beoordeling beperkt tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en of deze aanleiding zouden moeten vormen tot herziening van het oorspronkelijke besluit.
Verweerder heeft nagelaten om voor wat betreft het tijdvak na het verzoek de onder 4 genoemde belangenafweging te maken. Het bestreden besluit bevat daarmee een gebrek.
7. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om het gebrek te herstellen, dient verweerder voor wat betreft het tijdvak na het verzoek van 2 januari 2017 een belangenafweging te maken tussen enerzijds het belang van de rechtszekerheid en anderzijds het belang dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan eiseres wordt tegengeworpen.
Verweerder dient hierbij te betrekken dat eiseres in haar verzoek alsmede in beroep een beroep heeft gedaan op de uitspaak van de CRvB van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402). In deze uitspraak heeft de CRvB bepaald dat het beleid betreffende de normtijden op objectief, door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden te verrichten onderzoek dient te berusten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.