Overwegingen
1. Omdat door verweerders voor de zitting op de bezwaren van eiseres is beslist, worden de verzoeken om voorlopige voorzieningen op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met verzoeken die hangende het beroep zijn gedaan.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
3. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot het oordeel gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
4. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. De IJsclub organiseert voor de tiende keer het evenement “Nederhorst on ice”. Dit evenement vindt dit jaar plaats van 24 november 2017 tot en met 7 januari 2018. Tijdens het evenement wordt op het parkeerterrein bij de Blijklaan 1 in Nederhorst den Berg een tent met harde zijwanden met een oppervlakte van 50 meter x 20 meter geplaatst. Het grootste gedeelte van deze tent wordt in beslag genomen door de ijsbaan (ijsvloer). Verder is in de tent de zogenoemde “Bergstube” aanwezig, het horecagedeelte waar een drankje (geen sterke drank) en een hapje (kleine etenswaren) genuttigd kunnen worden. In de periode van 24 november 2017 tot en met 7 januari 2018 worden naast de hoofdactiviteiten vrij schaatsen en schoolschaatsen diverse andere activiteiten georganiseerd, waaronder disco on ice, curling en Bergse winterspelen.
5. Met de omgevingsvergunning heeft het college beoogd om het bouwwerk (de tent) te vergunnen. Met de evenementenvergunning heeft de burgemeester het totale evenement Nederhorst on ice vergund, waarbij voorwaarden zijn gesteld over de tijden en over het geluidsniveau. Het overgrote deel van de activiteiten wordt tot maximaal 23.00 uur vergund. Op 16 december 2017, 4 en 6 januari 2018 moeten de ijsbaan en de Bergstube om uiterlijk 24.00 uur gesloten zijn. Tijdens de openingsuren van de tent wordt door middel van een geluidsinstallatie versterkte muziek gedraaid. Van 7 uur tot 19 uur mag het geluidsniveau veroorzaakt door en vanwege de ijsbaan en de Bergstube maximaal 50 dB(A) zijn, van 19 tot 23 uur maximaal 45 dB(A) en van 23 uur tot 7 uur maximaal 40 dB(A) op de meest nabijgelegen gevel van een woning. Op twaalf dagdelen is toestemming gegeven voor een geluidniveau tot maximaal 57dB(A).
6. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de grootste problemen liggen in de geluidoverlast en de verkeer- en parkeeroverlast van de grote aantallen bezoekers. Eiseres heeft benadrukt dat zij geen bezwaren heeft tegen de ijsbaan op zich, maar wel tegen de horecagelegenheid en de activiteiten die daaromheen worden georganiseerd. Die maken namelijk een ernstige inbreuk op haar woon-en leefgenot. Het college, de burgemeester en de IJsclub hebben verklaard dat zij het evenement erg belangrijk vinden voor de sociale cohesie van de dorpsgemeenschap. De horeca (Bergstube) is een belangrijke financiële drager voor het evenement en kan daarom niet gemist worden. Zij zijn van mening dat zij er alles aan hebben gedaan om overlast voor de omwonenden zoveel mogelijk te beperken.
7. De voorzieningenrechter zal hieronder eerst de beroepsgronden tegen de evenementenvergunning beoordelen, dan die tegen de omgevingsvergunning en zal zich vervolgens buigen over de vraag of een voorziening moet worden getroffen.
8. Het toetsingskader voor de burgemeester bij de beoordeling van een aanvraag om een evenementenvergunning is de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De APV verstaat onder een evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, waarna een aantal uitzonderingen wordt genoemd en vervolgens een aantal activiteiten wordt opgesomd die ook als evenement worden opgevat (artikel 2:24).
9. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de ijsbaan zelf niet kan worden gezien als een evenement. Zij is van mening dat de burgemeester twaalf aparte vergunningen had moeten verlenen voor de activiteiten die nu staan opgenomen in voorschrift 3 van het addendum voorschriften muziekgeluid.
10. De voorzieningenrechter volgt eiseres daarin niet. Het evenement “Nederhorst on ice” bestaat uit meer dan alleen de aanwezigheid van een ijsbaan. In de periode dat de tent aanwezig is, organiseert de IJsclub rondom de ijsbaan diverse activiteiten die niet los kunnen worden gezien van de ijsbaan. Die activiteiten en de ijsbaan vormen een samenhangend geheel, zoals bijvoorbeeld ook duidelijk blijkt uit de activiteit ‘disco on ice’. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om er van uit te gaan dat dit evenement niet kan worden gereguleerd op basis van de APV (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1230). 11. Artikel 2:25 van de APV bepaalt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. In artikel 1:8 van de APV worden de weigeringsgronden voor de vergunning limitatief (dus uitputtend) opgesomd. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of de bescherming van het milieu.
12. De bevoegdheid van de burgemeester tot verlening van een evenementenvergunning is een discretionaire bevoegdheid, waarbij hem een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. De invulling van die beleidsvrijheid moet volgens de ABRvS terughoudend worden getoetst (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ0298). De bestuursrechter kan dus niet de betrokken belangen zelf afwegen of zijn oordeel in de plaats stellen van het oordeel van de burgemeester. Hij moet zich bij de beoordeling van de belangenafweging in een geval als dit terughoudend opstellen en alleen toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zo’n onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat de burgemeester niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. 13. Eiseres heeft grote problemen met de door haar ervaren geluidoverlast. Zij vindt bovendien dat de burgemeester niet had mogen toestaan dat op twaalf dagen en/of dagdelen nog langer en nog meer geluid mag worden gemaakt. Ter zitting heeft zij hieraan toegevoegd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de muziektoeslag en dat de input van de geluidsbegrenzer in de vergunning had moeten worden opgenomen.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat eiseres niet met een deskundigenrapport of op een andere wijze heeft onderbouwd dat de geluidsvoorschriften voor haar leiden tot een onaanvaardbare geluidsoverlast. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de vergunning voorwaarden zijn opgenomen die zien op het voorkomen van geluidsoverlast. Zo zijn er eisen gesteld aan de openingstijden en de tijdstippen van op- en afbouw en zijn ook geluidsvoorwaarden gesteld met betrekking tot muziekgeluid, waarbij is bepaald dat de begrenzer zo moet worden ingesteld, dat daarmee kan worden voldaan aan de gestelde geluidsvoorschriften op de dichtstbijzijnde gevel. De door de burgemeester opgenomen geluidsvoorschriften zijn gebaseerd op de ervaringen van voorgaande jaren en op de rapporten die de Omgevingsdienst heeft opgesteld op basis van geluidsmetingen bij “Nederhorst on ice” in 2016. De burgemeester heeft ook aansluiting gezocht bij de – landelijk gehanteerde – Nota "Evenementen met een luidruchtig karakter" (hierna: de Nota Evenementen) van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat de burgemeester het belang van eiseres (en andere omwonenden) om niet te worden blootgesteld aan overmatige geluidhinder bij zijn besluitvorming heeft betrokken door eisen te stellen aan de afstelling van de geluidsapparatuur, door maximale geluidniveaus voor te schrijven en door tijdstippen te bepalen waarop de mechanisch versterkte muziek dient te stoppen. Ter zitting is namens de burgemeester nog verklaard dat tijdens het evenement metingen zullen worden uitgevoerd om de naleving van de maximaal toegestane waarden te controleren. Uit de behandeling ter zitting is verder gebleken dat de geluidbegrenzer na feitelijke metingen van de Omgevingsdienst is ingesteld en verzegeld. Anders dan eiseres, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de input van de begrenzer in de voorschriften had moeten worden opgenomen. Namens de burgemeester is ter zitting toegelicht dat de instelling van de begrenzer onder meer afhankelijk is van de precieze plaats ervan in de tent, terwijl het er om gaat dat een constant beschermingsniveau wordt geboden voor omwonenden. De bepaling dat de begrenzer moet worden ingesteld zodanig, dat het voor de omliggende woningen bepaalde geluidsnormen worden gehaald acht de voorzieningenrechter niet in strijd met de rechtszekerheid. Daarbij is van belang dat niet valt in te zien waarom dit in de praktijk niet te handhaven is. Door de gehanteerde werkwijze heeft de burgemeester in redelijkheid de afweging kunnen maken dat het maximale toegestane geluidsniveau gewaarborgd wordt. De voorzieningenrechter heeft ook geen enkele aanwijzing om te twijfelen aan de haalbaarheid van de gestelde voorschriften. Over de muziektoeslag van 10 dB(A) overweegt de voorzieningenrechter nog dat de Nota Evenementen volledig is toegespitst op evenementen met een hoge mate van geluidhinder en als uitgangspunt heeft of sprake is van onduldbare geluidhinder. De mate van hinder van het (muziek)geluid is dus reeds verdisconteerd in de in de Nota Evenementen aanbevolen geluidgrenswaarden. Gelet hierop zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanwijzingen dat het evenement leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woongenot van eiseres in de vorm van geluidshinder. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er nog op dat de geluidsnormen moeten worden nageleefd op de meest nabijgelegen geluidgevoelige gevel (in dit geval ongeveer 50 meter afstand), terwijl eisers op circa 70 meter afstand woont en aan de zijde van de ijsbaan een dove gevel met slechts een voordeur heeft.
15. De rechtbank overweegt tot slot dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat de parkeeroverlast of verkeersoverlast van een dusdanige omvang is dat de burgemeester de evenementenvergunning in redelijkheid niet had kunnen verlenen of nadere voorschriften had moeten stellen.
16. Het beroep tegen de evenementenvergunning is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
17. Het toetsingskader voor het college bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Artikel 2.1, aanhef en eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit – voor zover hier relevant – a. het bouwen van een bouwwerk en c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat in gevallen dat de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de aanvraag mede aangemerkt wordt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en dat de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
18. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte het gebruik van een deel van de tent voor horecadoeleinden (de Bergstube) in overeenstemming met het bestemmingsplan “Kern Nederhorst den Berg” heeft geacht. Dat heeft tot gevolg dat deze activiteiten niet zijn vergund. Ook de belangenafweging is daardoor verkeerd uitgevoerd.
19. Het college heeft erop gewezen dat het altijd de bedoeling is geweest de ijsbaan inclusief de Bergstube positief te bestemmen. Het evenement werd immers ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan al op deze wijze georganiseerd. Steun voor dit standpunt vindt het college ook in de plantoelichting. Daarnaast vindt het college horeca een bij een ijsbaan behorende gebruikelijke voorziening die op grond van artikel 16.1, eerste lid onder g, van de planvoorschriften is toegestaan.
20. Op grond van artikel 16.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Daarnaast zijn de gronden met deze bestemming op grond van artikel 16.1, aanhef en onder c. van de planvoorschriften ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1' bestemd voor een seizoensgebonden bouwwerk (november - februari) voor een ijsbaan. Ten slotte zijn op grond van artikel 16.1, aanhef en onder g. van de planvoorschriften bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan, waarbij een aantal voorbeelden is genoemd. Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan onder de in de planvoorschriften bepaalde voorwaarden.
21. De voorzieningenrechter stelt met partijen in de eerste plaats vast dat het plan voor de ijsbaan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de planvoorschriften een gebouw op deze bestemming niet toestaan. Het college heeft in zoverre dan ook terecht besloten over de afwijking van het bestemmingsplan op het punt van het gebouw voor de ijsbaan en voor de bergstube. Over het gebruik van het gebouw ten behoeve van de horecafunctie is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat dit ook niet past binnen de bestemming. Anders dan het college, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de tekst onder artikel 16, eerste lid, onder g, van de planvoorschriften slechts ziet op de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied uit de aanhef. Dit leidt de voorzieningenrechter op de eerste plaats af uit de nevenschikking van de onderdelen van het artikel. Daarnaast wijzen ook de onder g genoemde voorbeelden, zoals speel- en recreatieve voorzieningen, reclame-uitingen, groen, parkeervoorzieningen, bergbezinkbassins, nutsvoorzieningen en water daarop. Weliswaar is deze opsomming niet uitputtend, maar de voorbeelden haken aan bij een verkeers- of verblijfsbestemming en niet bij een van de andere onderdelen van het artikel. Dit betekent dat het bestemmingsplan alleen voorzieningen toestaat die behoren bij de verkeersbestemming, en niet voorzieningen die behoren bij een ijsbaan. Voor zover hier al anders naar gekeken zou moeten worden is de voorzieningenrechten bovendien van oordeel dat horeca niet kan worden aangemerkt als een bij een ijsbaan behorende voorziening. De Bergstube is weliswaar redelijk beperkt van omvang maar kan niet op een lijn worden gesteld met een koek- en zopiekraam. Daarvoor zijn de (ook) met de Bergstube samenhangende activiteiten te veelomvattend. Tot slot heeft eiseres terecht gesteld dat aan de plantoelichting niet de betekenis toekomt die het college eraan toekent. Niet de toelichting maar de planvoorschriften zijn bepalend voor de planologische mogelijkheden. Dat het de bedoeling van de planwetgever was om de ijsbaan inclusief de Bergstube positief te bestemmen wil de voorzieningenrechter zeker aannemen, maar dat neemt niet weg dat de planwetgever dat niet op heeft gedaan. Samengevat is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik ten behoeve van horeca zoals dat door de IJsclub is aangevraagd niet past in het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt.
22. Wat betekent het voorgaande voor het bestreden besluit? Eiseres heeft niet betwist dat het college in beginsel de bevoegdheid heeft ook voor het gebruik van de bergstube af te wijken van het bestemmingsplan: dat kan door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo in combinatie met artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Zij heeft wel aangevoerd dat het college in dit geval geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid. In dat kader stelt de voorzieningenrechter vast dat het college, met gebruikmaking van de genoemde artikelen een vergunning heeft verleend voor het totaalplan zoals dat door de IJsclub is aangevraagd. Daarmee heeft het college dus impliciet ook de activiteit horeca vergund. Zoals ter zitting ook is erkend, is dat echter zonder enige motivering gebeurd, omdat het college ervan uitging dat de horeca passend was binnen de bestemming. Aan het bestreden besluit kleeft dus een gebrek. Het beroep tegen de omgevingsvergunning is gegrond en dit besluit moet worden vernietigd omdat het in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Dat stelt de voorzieningenrechter voor de vraag of sprake is van een gebrek dat door het college te herstellen is of niet. Het geconstateerde motiveringsgebrek is in beginsel herstelbaar als er geen andere redenen zijn om het besluit niet te handhaven. Om vast te stellen of daarvan sprake is, zal de voorzieningenrechter daarom ook de overige beroepsgronden beoordelen.
23. Eiseres voert verder nog aan dat de belangenafweging van het college niet of onvoldoende is uitgevoerd. Een schaatsbaan op zich is geen probleem in deze omgeving. Het zijn echter de activiteiten die ermee gepaard gaan die maken dat de ijsbaan op gespannen voet staat met de belangen van omwonenden. Het college heeft daaraan onvoldoende aandacht geschonken. Eiseres voert verder aan dat het verlenen van de vergunning in strijd is met het gemeentelijk beleid omdat volgens artikel 20, eerste lid, sub d, van de “Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.1, lid 1, onder c en artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2° Wabo en artikel 2.7 Bor” geen sprake mag zijn van een ander onevenredig nadeel voor derden.
24. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres ook dit punt terecht aangevoerd en slaagt ook deze beroepsgrond. Omdat het college de aanwezigheid van de Bergstube niet heeft meegewogen in zijn belangenafweging, is de belangenafweging niet volledig geweest. Maar ook dit is een gebrek dat het college, indien hij dat wenst, kan herstellen.
25. Het college heeft ter zitting reeds aangeven dat hij, wanneer de voorzieningenrechter van oordeel is dat sprake is van een gebrek in de besluitvorming op het hiervoor besproken punt, bereid is om gebruik te maken van de mogelijkheid om het geconstateerde gebrek te herstellen. Met het oog op een zo definitief mogelijke beslechting van het geschil zal de voorzieningenrechter het college die gelegenheid tot herstel dan ook bieden, te meer nu de vergunning ook voor de duur van vijf jaar is verleend.
26. De voorzieningenrechter zal daarom toepassing geven aan artikel 8:51a van de Awb (de bestuurlijke lus) en het college in de gelegenheid stellen de motiveringsgebreken te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. Het college kan de gebreken herstellen in een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit, of in een aanvullende motivering van het nu bestreden besluit. Het college zal om de gebreken te herstellen moeten motiveren waarom hij ook op het punt van de aanwezige horeca aanleiding ziet af te wijken van het bestemmingsplan. Vervolgens moet het college de belangenafweging opnieuw verrichten, waarbij hij het punt van de horeca meeneemt. De voorzieningenrechter bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
27. Als het college geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de voorzieningenrechter. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de voorzieningenrechter eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beide gevallen en in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
28. De voorzieningenrechter wijst partijen er op dat hij in de einduitspraak gehouden is aan zijn als definitief geformuleerde oordelen in deze tussenuitspraak, behoudens bijzondere omstandigheden Dergelijke bijzondere omstandigheden zouden dan in beginsel moeten zijn gelegen in nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden, voor zover relevant voor de beoordeling van dit geschil. Het heeft dus voor partijen geen zin in reactie op deze tussenuitspraak te formuleren dat en waarom zij het mogelijk niet eens zijn met deze tussenuitspraak. Slechts bijzondere omstandigheden als hierboven bedoeld kunnen voor die als definitief geformuleerde oordelen nog een rol spelen bij de einduitspraak.
29. De voorzieningenrechter houdt in de procedure tegen de omgevingsvergunning iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat hij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Verzoeken om voorlopige voorziening30. Eiseres heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de bestreden besluiten te schorsen of een andere passende maatregel te nemen.
31. Het beroep tegen de evenementenvergunning is ongegrond. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in die procedure een voorziening te treffen.
32. Over de omgevingsvergunning merkt de voorzieningenrechter op dat het bestreden besluit een aantal gebreken kent, maar dat deze kunnen worden hersteld door het college. Als het college daarin slaagt kunnen de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning, ondanks de vernietiging ervan, in stand worden gelaten in de einduitspraak. De voorzieningenrechter ziet daarom, gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter erkent dat het evenement Nederhorst on Ice een aantasting van het woongenot van eiseres met zich zal brengen. Deze aantasting is echter tijdelijk en niet van een dusdanige omvang, dat het college de belangen van eiseres bij het behoud van een ongeschonden woongenot zwaarder had moeten laten wegen dan het belang van vergunninghouder bij realisering van het plan, en het algemene (maatschappelijke) belang bij het organiseren van dit evenement.
33. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- stelt het college in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze
tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit I van 23 november 2017 (de
omgevingsvergunning) te herstellen met inachtneming van de overwegingen en
aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing in procedurenummer 17/4832 aan;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II van 23 november 2017 (de
evenementenvergunning) ongegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 december 2017.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: