ECLI:NL:RVS:2011:BQ0298

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007734/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing evenementenvergunning Gay Pride 2009 door burgemeester Amsterdam

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van de Stichting Gay Business Amsterdam (GBA) voor een evenementenvergunning voor de Gay Pride 2009 door de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester heeft op 24 december 2008 besloten de aanvraag af te wijzen, waarna GBA bezwaar maakte. De burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond op 17 april 2009. GBA ging in beroep bij de rechtbank, die op 1 juli 2010 de afwijzing bevestigde. GBA stelde dat de burgemeester het beleidskader, dat pas na de aanvraag was vastgesteld, niet had mogen toepassen. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester dit beleidskader terecht had betrokken bij zijn besluitvorming. GBA ging in hoger beroep bij de Raad van State, die op 6 april 2011 de uitspraak van de rechtbank bevestigde. De Raad van State oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit kon komen, gezien de ervaringen uit het verleden met GBA en de noodzaak om de openbare orde te waarborgen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de burgemeester hadden moeten doen afwijken van het beleidskader. De afwijzing van de aanvraag werd derhalve bevestigd.

Uitspraak

201007734/1/H3.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Gay Business Amsterdam (hierna: GBA), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2010 in zaak nr. 09/2206 in het geding tussen:
GBA
en
de burgemeester van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2008 heeft de burgemeester de aanvraag van GBA om een èvenementenvergunning ten behoeve van Gay Pride 2009 afgewezen.
Bij besluit van 17 april 2009 heeft de burgemeester het door GBA daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door GBA daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft GBA bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
GBA heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2011, waar GBA, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Fidom en mr. A.K.E. de Vries, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Ingevolge het tweede lid, kan zij, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Ingevolge artikel 1 van het Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
Ingevolge artikel 2.40, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden.
Ingevolge artikel 2.43, aanhef en onder a, kan de burgemeester de vergunning weigeren als het evenement naar zijn oordeel gevaar oplevert voor de openbare orde, de gezondheid, de veiligheid, de brandveiligheid of voor het ontstaan van wanordelijkheden.
De burgemeester heeft op 26 september 2008 de "proef beleidskader voor de vergunningverlening gay pride 2009" (hierna: het beleidskader) vastgesteld.
Volgens besluit 1 zal de organisatie van Gay Pride 2009 via een parapluvergunning worden vergund.
Volgens besluit 3 wordt per parapluvergunningaanvraag aan de hand van het toetsingskader van artikel 2.43 van de APV beoordeeld of de aanvraag voldoet aan de in dat artikel genoemde belangen, dan wel of daartoe nadere voorschriften of beperkingen dienen te worden gesteld. Bij deze beoordeling zullen ook de ervaringen uit het verleden met de aanvrager bij de organisatie van een evenement worden meegewogen. Indien zich in het verleden bij een door de aanvrager georganiseerd evenement zodanige overtredingen of wanordelijkheden hebben voorgedaan dat sprake was van een (dreigende) verstoring van de openbare orde, kan op basis daarvan worden geconcludeerd dat de aanvrager onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement.
Volgens besluit 4 worden, indien er meer parapluvergunningaanvragen voor het evenement Gay Pride worden ingediend die al dan niet door het stellen van voorschriften of beperkingen voldoen aan de in artikel 2.43 van de APV genoemde belangen, de vergunningaanvragers in de gelegenheid gesteld gezamenlijk tot een oplossing te komen die er in resulteert dat slechts één parapluvergunningaanvraag overblijft.
Volgens besluit 5 worden de overgebleven concurrerende aanvragen voor een parapluvergunning, indien de hiervoor genoemde oplossing niet wordt gevonden, achtereenvolgens stapsgewijs beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a. De aanvragen worden beoordeeld in het licht van de uitstraling van het evenement en op het totaalpakket dat door de aanvraag tot stand komt. De aanvraag die iets toevoegt aan het totaalpakket en die het meest bijdraagt aan de beoogde uitstraling van het evenement Gay Pride als geheel krijgt voorrang boven een andere aanvraag die daar niet of minder in past.
b. Indien stap a niet tot een keuze leidt, worden de aanvragen beoordeeld aan de hand van de ervaringen uit het verleden van de aanvrager, waarbij als uitgangspunt een periode van drie jaar wordt gehanteerd. Hierbij kunnen onder andere de volgende elementen worden meegewogen:
- het proces van vergunningverlening;
- het verloop van het evenement;
- de evaluatie van het evenement;
- de tijdens de organisatie van het evenement geconstateerde overtredingen;
- het nakomen van afspraken met het vergunningverlenende orgaan, de adviserende en controlerende diensten en instanties.
De aanvraag die naar het oordeel van de burgemeester de beste waarborgen biedt voor het nakomen van de afspraken en het uitvoeren van de in de aanvraag genoemde activiteit, krijgt voorrang boven andere aanvragen.
c. Indien stap b niet tot een keuze leidt, worden de aanvragen beoordeeld aan de hand van de financiële draagkracht van de aanvrager. De financiële draagkracht van de aanvrager dient als waarborg voor een volledige, veilige en adequate uitvoering van het evenement. Op basis van de aanvraag moet kunnen worden beoordeeld op welke wijze het evenement wordt gefinancierd. De aanvraag waarbij de meest volledige en transparante financiële onderbouwing wordt overgelegd krijgt voorrang boven een aanvraag die daar minder blijk van geeft.
d. Indien stap c niet tot een keuze leidt, worden de aanvragen getoetst aan de elementen "draagvlak" en "samenwerken". De vergunninghouder moet over draagvlak beschikken onder de deelnemende ondernemingen en/of instellingen. Indien de aanvrager niet alle onderdelen van het evenement zelf organiseert, dient uit de aanvraag te blijken onder welke (financiële) voorwaarden de aanvrager bereid is om samen te werken. De aanvraag die blijk geeft van een hoge mate van samenwerkingsbereidheid met en draagvlak onder de andere deelnemers, krijgt voorrang boven een aanvraag die daar minder blijk van geeft.
e. Wanneer bovenstaande afwegingen erin resulteren dat nog steeds gelijkwaardige aanvragen voor het evenement resteren, wordt via een loting een keuze tussen de concurrerende aanvragen gemaakt.
2.2. Gay Pride is een jaarlijks terugkerend grootschalig evenement dat plaatsvindt in het centrum van Amsterdam. Gay Pride bestaat uit diverse festiviteiten, zoals een grachtenparade, straatfeesten en culturele en sportactiviteiten.
Ten behoeve van de organisatie van het evenement Gay Pride in het jaar 2009 heeft de burgemeester aanvragen om een parapluvergunning ontvangen van meer aanvragers, waaronder GBA.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 december 2008 heeft de burgemeester vastgesteld dat hij een keuze moest maken tussen deze concurrerende aanvragen, omdat niet meer dan één evenement op eenzelfde locatie kan plaatsvinden. De burgemeester heeft de aanvraag van GBA om een parapluvergunning afgewezen onder verwijzing naar besluit 5, stap b van het beleidskader. Hij heeft hiertoe overwogen dat GBA haar aanvraag in 2006 in een laat stadium heeft ingetrokken, dat zij in 2007 slechts op twee van de vier vergunde locaties evenementen heeft georganiseerd en dat zij in 2008 geen evenementen heeft georganiseerd op de aan haar vergunde locaties en dat zij de burgemeester hierover niet tijdig heeft geïnformeerd. De burgemeester acht Gay Pride een belangrijk evenement en hij moet er op kunnen vertrouwen dat vergunde locaties en onderdelen daadwerkelijk worden ingevuld. Gezien de ervaringen in het verleden, biedt de aanvraag van GBA niet de beste waarborgen voor het nakomen van de afspraken en het uitvoeren van de in de aanvraag genoemde activiteiten, aldus de burgemeester.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester het beleidskader bij het besluit van 17 april 2009 heeft mogen betrekken. Voorts heeft de rechtbank het beleidskader, dat veel overeenkomsten vertoont met de procedureregels die in voorgaande jaren zijn toegepast bij vergunningverlening ten behoeve van Gay Pride, niet onredelijk of anderszins onjuist geacht. De burgemeester heeft het beleidskader niet op een onjuiste wijze toegepast en hij heeft de aanvraag van GBA om een parapluvergunning ten behoeve van de organisatie van Gay Pride 2009 volgens de rechtbank in redelijkheid kunnen afwijzen.
De rechtbank heeft verworpen, de gronden van GBA dat de burgemeester zijn bevoegdheid tot het verlenen van een evenementenvergunning voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend, dat de burgemeester zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld, dat de afwijzing van de aanvragen van GBA in strijd is met artikel 10 van het EVRM en dat de burgemeester in strijd met artikel 1 van het Protocol bij het EVRM heeft gehandeld.
Ten aanzien van het beleidskader:
2.4. GBA betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester het beleidskader aan het besluit van 17 april 2009 ten grondslag heeft mogen leggen. Het beleidskader is eerst na het indienen van haar aanvraag om een parapluvergunning vastgesteld, hetgeen in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.4.1. Hoewel aan GBA kan worden toegegeven dat het beleidskader eerst na het indienen van de aanvraag is vastgesteld, leidt dit niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester met inachtneming van het beleidskader mocht beslissen. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de heroverweging in bezwaar in beginsel geschiedt met inachtneming van het op dat moment geldende recht, waaronder het beleidskader dat vóór het nemen van het besluit van 24 december 2008 is vastgesteld. De rechtbank heeft bij haar oordeel verder terecht in aanmerking genomen dat GBA bij brief van 26 september 2008, waarbij het beleidskader als bijlage was gevoegd, in de gelegenheid is gesteld haar aanvraag in overeenstemming te brengen met het beleidskader. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de burgemeester niet in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel door het beleidskader toe te passen bij de beoordeling van de aanvraag, nog voor dit was vastgesteld.
Het betoog faalt.
2.5. Vervolgens betoogt GBA dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beleidskader de toepassing van artikel 3:2 en artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitsluit en dat als gevolg hiervan haar zwaarwegende belangen, onder meer de historische rechten van GBA en haar auteursrechtelijke eigendommen, niet worden meegewogen bij de besluitvorming, hetgeen in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Zij voert voorts aan dat het beleidskader ten onrechte niet in de gemeenteraad is besproken. De rechtbank heeft het beleidskader ten onrechte niet onredelijk of anderszins onjuist geacht, aldus GBA.
2.5.1. De bevoegdheid van de burgemeester tot verlening van een evenementenvergunning is een discretionaire bevoegdheid, waarbij aan hem een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. De invulling van die beleidsvrijheid wordt terughoudend getoetst. De burgemeester heeft de wijze waarop hij de bevoegdheid tot verlening van evenementenvergunningen ten behoeve van Gay Pride toepast, vastgelegd in het beleidskader.
Volgens het beleidskader wordt een parapluvergunning verleend voor het totale evenement. Het voordeel van het verlenen van een parapluvergunning is volgens het beleidskader dat één vergunninghouder het evenement organiseert, coördineert en verantwoordelijk is voor het verloop van het evenement en dat verlening van een parapluvergunning een goede manier is om een grote verzameling van activiteiten rond één centraal thema te organiseren. Omdat per evenemententerrein voor eenzelfde dag en tijd slechts één evenementenvergunning kan worden verleend, heeft de burgemeester in het beleidskader objectieve beoordelingscriteria neergelegd op basis waarvan hij tot een keuze komt tussen concurrerende aanvragen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester aldus niet tot een onredelijke beleidsbepaling is gekomen. Dat, in tegenstelling tot de voorafgaande jaren, niet per activiteit een vergunning wordt verleend maar een zogenoemde parapluvergunning voor een verzameling van activiteiten, acht de Afdeling evenals de rechtbank evenmin onredelijk. De Afdeling volgt GBA niet in haar betoog dat door de volgorde en de strekking van de in het beleidskader neergelegde maatstaven, zwaarwegende belangen harerzijds niet in de beoordeling worden betrokken. De opsomming in onderdeel b van besluit 5 is voldoende ruim en niet limitatief en omvat ook de positieve ervaringen met aanvragers in het verleden. De omstandigheid dat het beleidskader niet is voorgelegd aan de gemeenteraad, leidt op zichzelf niet tot een ander oordeel, nu de bevoegdheid tot het verlenen van evenementenvergunningen ligt bij de burgemeester en daarmede ook de bevoegdheid tot het vaststellen van beleid voor de aanwending van die bevoegdheid. Tot slot valt, mede gelet op hetgeen over de afweging van belangen is overwogen, niet in te zien dat met het vaststellen van het beleidskader is uitgesloten dat de burgemeester bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
Ten aanzien van de toepassing van het beleidskader:
2.6. GBA voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de stap neergelegd in besluit 3 van het beleidskader op een juiste wijze heeft toegepast. Nu stichting Stichting ProGay (hierna: ProGay) in 2007 een oproep heeft geplaatst op haar website om te demonstreren op de Zeedijk en als gevolg daarvan een dreiging is ontstaan van een confrontatie tussen voetbalsupporters en bezoekers van Gay Pride op en rond de Zeedijk, had de burgemeester de aanvraag van ProGay op grond van besluit 3 moeten afwijzen. De burgemeester heeft dit incident ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken, aldus GBA.
2.6.1. Volgens besluit 3 van het beleidskader worden de concurrerende aanvragen getoetst aan artikel 2.43 van de APV. In dit verband wordt beoordeeld of de aanvraag voldoet aan de in die bepaling opgenomen belangen. Indien zich in het verleden tijdens een evenement wanordelijkheden hebben voorgedaan kan dit leiden tot het oordeel dat de aanvrager onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement. Dat het incident op de Zeedijk in 2007 niet plaats vond in het kader van een ter plaatse georganiseerd evenement waarvoor een vergunning in het kader van Gay Pride was verleend, neemt niet weg dat de burgemeester dit incident bij de beoordeling van de concurrerende aanvraag van ProGay diende te betrekken. Het incident heeft plaatsgevonden tijdens Gay Pride in het jaar 2007 en streed het belang van de openbare orde. GBA heeft het betoog in zoverre terecht voorgedragen. De burgemeester heeft zich naar het oordeel van de Afdeling evenwel op het standpunt mogen stellen dat dit incident niet tot de conclusie heeft hoeven leiden dat ProGay onvoldoende waarborgen bood voor een goed verloop van het evenement. Hierbij heeft de burgemeester van belang mogen achten dat het ondernemers van de Zeedijk waren die hadden opgeroepen tot het houden van een feest aldaar, ondanks het ontbreken van een vergunning en dat deze ondernemers de website van ProGay als platform voor deze oproep hebben gebruikt. De burgemeester heeft zich onder deze omstandigheden op het standpunt mogen stellen dat dit eenmalige incident niet in overwegende mate aan ProGay is toe te rekenen. Het betoog van GBA leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.7. GBA betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester op grond van besluit 5, stap b, van het beleidskader de aanvraag van GBA heeft mogen afwijzen. In voorgaande jaren heeft de burgemeester te laat op aanvragen van GBA beslist en ontbrak het GBA aan financiële middelen als gevolg waarvan zij evenementen heeft moeten afgelasten, terwijl ProGay met de nodige financiële steun evenementen kon organiseren. De rechtbank heeft verder ten onrechte de omstandigheden waaronder GBA haar aanvraag in 2006 heeft ingetrokken niet bij haar beoordeling betrokken.
2.7.1. De burgemeester heeft aan de afwijzing van de aanvragen van GBA blijkens het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag gelegd dat GBA haar aanvraag om een evenementenvergunning voor de organisatie van Gay Pride in het jaar 2006 in een laat stadium heeft ingetrokken, dat GBA in het jaar 2007 twee van de vier aan haar vergunde evenementen niet heeft georganiseerd en in 2008 geen van de aan haar vergunde evenementen heeft georganiseerd.
Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat GBA evenementen vergund krijgt die op het culturele vlak een toegevoegde waarde hebben voor Gay Pride. In het jaar 2007 zijn op die grond vier evenementen aan GBA vergund. GBA heeft in dit verband onweersproken en gemotiveerd gesteld dat het haar aan voldoende financiële middelen ontbrak om in het jaar 2007 alle vier evenementen te organiseren. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat aan haar slechts vergunningen worden verleend voor de organisatie van culturele evenementen, die iets bijzonders toevoegen aan het evenement in totaliteit. Dergelijke evenementen evenwel zijn relatief duur en leveren weinig financiële middelen op, dit in tegenstelling tot straatfeesten en optredens die juist de financiële middelen moeten opleveren om de culturele evenementen mogelijk te maken. De aanvragen van GBA voor de populaire en lucratieve evenementen worden haar niet op grond van stap a vergund en worden haar op grond van stap b geweigerd. Bovendien is aan haar geen subsidie verstrekt voor de organisatie van de vier evenementen in het jaar 2007. Zij heeft er in dat jaar om die reden en vanwege de tijdsdruk die zij ondervond, de voorkeur aan gegeven om slechts twee van de vier evenementen tijdens Gay Pride 2007 te organiseren. GBA heeft zich verder onweersproken op het standpunt gesteld dat zij in het jaar 2008, waarin zij eveneens vier culturele evenementen vergund heeft gekregen, geen evenementen heeft georganiseerd wegens gebrek aan financiële middelen en de tijdsdruk die zij ondervond. Naar het oordeel van de Afdeling is de burgemeester bij de beoordeling van de motieven van GBA om in 2007 slechts twee van de vier aan haar vergunde evenementen te organiseren en om in 2008 geen evenementen te organiseren ten onrechte aan dit gemotiveerde betoog voorbij gegaan. Nu dit betoog ook ter zitting van de Afdeling niet is weerlegd, heeft de burgemeester ten onrechte aan GBA tegengeworpen dat zij in de jaren 2007 en 2008 niet alle aan haar vergunde evenementen heeft georganiseerd. De burgemeester heeft deze omstandigheden, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag mogen leggen. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De burgemeester heeft bij de toetsing van de aanvraag van GBA aan besluit 5, stap b, van het beleidskader in het kader van de vergunning voor 2009 nog wel, zij het ten laatste male, mogen betrekken dat GBA haar aanvraag voor de organisatie van Gay Pride 2006 in een laat stadium heeft ingetrokken. De Afdeling acht de door GBA gestelde omstandigheden waaronder zij deze aanvraag heeft ingetrokken niet zodanig dat dit niet aan haar kan worden tegengeworpen. De burgemeester mocht zich in dit verband op het standpunt stellen dat de veronderstelling van GBA dat zij in het geheel geen subsidie meer zou verkrijgen en haar aanvraag om die reden heeft ingetrokken, voor haar risico dient te blijven.
Overige gronden:
2.8. GBA voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zijn taak zonder vooringenomenheid heeft vervuld. Zij heeft talrijke voorbeelden van vooringenomenheid van de burgemeester aangedragen. De vooringenomenheid van de burgemeester is bovendien structureel van aard. De rechtbank heeft voorts ten onrechte geen acht geslagen op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009 in zaak nr.
200900476/1/H3. Vooringenomenheid blijkt volgens GBA verder uit het feit dat de gemeente Amsterdam exclusief voor ProGay, kosteloos, het nieuwe logo voor de Amsterdamse Gay Pride heeft ontworpen en het feit dat ProGay in de jaren 2007 tot en met 2010 subsidie heeft ontvangen van de gemeente.
2.8.1. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling in de door GBA gestelde omstandigheden grond om te oordelen dat de burgemeester zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet van enige betrokkenheid bij de besluitvorming in 2008 van de stichting Stichting Amsterdam Partners, waarvan de burgemeester de voorzitter is, is gebleken. Niet valt in te zien dat de rechtbank hierbij ten onrechte geen acht zou hebben geslagen op de door GBA genoemde uitspraak van de Afdeling. Deze uitspraak ziet op de vergunningverlening ten behoeve van Gay Pride in het jaar 2007. De omstandigheden dat de gemeente Amsterdam exclusief en kosteloos voor ProGay het nieuwe logo voor de Amsterdamse Gay Pride zou hebben ontworpen en dat ProGay in de jaren 2007 tot en met 2010 subsidie heeft ontvangen van de gemeente, waarvan een deel onrechtmatig zou zijn verstrekt, leiden evenmin tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de burgemeester zijn taak met vooringenomenheid zou hebben vervuld. Ook de omstandigheden dat de gemeente sinds 2007 eigenaar van een website, die zij exclusief zou hebben aangeboden aan ProGay en dat de burgemeester prominent aanwezig is bij de grachtenparade leiden niet tot een ander oordeel. Het betoog dat uit een krantenbericht van de NRC van 13 juni 2008 volgt dat een ambtenaar heeft gesteld dat de gemeente Amsterdam liever niet meer in zee gaat met GBA en dit betekent dat de burgemeester zijn taak met vooringenomenheid heeft vervuld, faalt. Zo die uitlating al door een ambtenaar is gedaan, is deze ambtenaar niet het beslissingsbevoegde orgaan.
Het betoog faalt.
2.9. GBA betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de burgemeester in strijd heeft gehandeld met artikel 1 van het Protocol bij het EVRM. De burgemeester heeft ten onrechte derden gefaciliteerd in het commercieel exploiteren van intellectuele eigendommen die aan haar toebehoren, aldus GBA.
2.9.1. GBA heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het concept en format van het evenement "de Amsterdam Gay Pride" in 1996 heeft bedacht en sedertdien heeft ontwikkeld en verfijnd. De unieke kenmerken van het format, zijnde de combinatie van het tijdstip van het evenement, de locatie en de grachtenparade gecombineerd met straatfeesten, sport en cultuur zijn volgens haar ter bescherming vastgelegd bij de belastingdienst. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de woord- en beeldmerknamen "Amsterdam Pride" en "Canal Parade" door haar zijn gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau.
GBA heeft de stelling dat, met de enkele verlening door de burgemeester van een vergunning aan een andere aanvrager, is gegeven dat een inbreuk wordt gemaakt op het door haar gestelde intellectuele eigendom, evenwel niet gestaafd met objectieve gegevens. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het betoog van GBA dienaangaande niet slaagt.
2.10. GBA voert aan dat de rechtbank het beroep op artikel 10 van het EVRM ten onrechte heeft verworpen. De burgemeester heeft aan de afwijzing van de door haar verzochte vergunning ten grondslag gelegd dat haar houding in het traject tot vergunningverlening niet constructief was. De burgemeester heeft de aanvraag op grond van subjectieve beweegredenen afgewezen, waardoor GBA is bestraft voor het uiten van kritiek in het openbaar.
2.10.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 2.5.1 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester met het vaststellen van het beleidskader niet tot een onredelijke beleidsbepaling is gekomen. Hieraan is inherent dat op grond van het beleidskader tot een keuze wordt gekomen voor één van de aanvragers. Dat die keuze niet op GBA is gevallen, betekent niet dat zij reeds daarom wordt beperkt in haar recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het EVRM. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat de burgemeester aan de weigering de objectieve omstandigheid ten grondslag heeft gelegd dat GBA haar aanvraag ten behoeve van de organisatie van Gay Pride in het jaar 2006 in een laat stadium heeft ingetrokken.
Het betoog faalt.
2.11. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die de burgemeester aanleiding hadden moeten geven af te wijken van het beleidskader en dat de burgemeester de aanvraag van GBA in redelijkheid heeft kunnen afwijzen onder verwijzing naar besluit 5, stap b, van het beleidskader. De rechtbank heeft dan ook, anders dan GBA betoogt, de gronden met betrekking tot stap c en d van besluit 5 van het beleidskader terecht buiten beschouwing gelaten.
2.12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
581.