ECLI:NL:RBMNE:2017:5321

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
16/661875-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbergen en wegvoeren van een stoffelijk overschot met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhullen

Op 24 oktober 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man uit Utrecht. De man werd beschuldigd van het samen met een mededader verbergen en wegvoeren van het stoffelijk overschot van een slachtoffer in de periode van 16 tot en met 24 november 2015. De rechtbank oordeelde dat de man, die geen vaste woon- of verblijfplaats had, samen met zijn mededader handelingen heeft verricht om het lijk te verplaatsen en te verbergen. De rechtbank legde de man een taakstraf van 200 uur op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inschrijving bij een organisatie voor daklozen en zijn problemen op verschillende leefgebieden. De rechtbank oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de gebruikelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraffen rechtvaardigden, aangezien de mededader het initiatief had genomen en de verdachte hem had aangespoord om zich bij de politie te melden. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een behandeling en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/661875-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
postadres [woonplaats] [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 juni 2017, 31 juli 2017 en 10 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. M. Lousberg en van hetgeen verdachte en mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 19 juni 2017 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 16 november 2015 tot en met 24 november 2015 in Utrecht samen met een ander het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen, vervoerd of weggemaakt om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhullen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, nu verdachte – kort gezegd – geen opzet heeft gehad op het wegmaken van het lijk en er geen sprake is geweest van medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 24 november 2015 werd aan het bureau van de politie in Maarssen, in verband met de vermissing van [slachtoffer] , [medeverdachte] gehoord. [medeverdachte] verklaarde die dag dat hij [slachtoffer] had omgebracht en dat [slachtoffer] in het voertuig lag waarmee hij naar het bureau van de politie in Maarssen was gekomen. [2] In de laadruimte van dit voertuig werd een eiken dekenkist aangetroffen waarin het stoffelijk overschot Van [slachtoffer] bleek te zitten. [3]
[medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft geholpen bij het verplaatsen van de kist vanuit zijn woning naar een voertuig. [4] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte] hem op donderdag 19 november 2015 belde met de vraag of hij langs wilde komen. Eenmaal in zijn woning aangekomen vertelde [medeverdachte] aan verdachte dat hij ruzie had gehad en dat er in de kist die in zijn woning stond, een lijk zat. [5] Toen verdachte naar de kist liep, rook hij een lijkengeur. [6]
[medeverdachte] gaf aan dat die kist weg moest. [7] [medeverdachte] maakte de afspraak met verdachte dat verdachte hem zou helpen. [8]
[medeverdachte] vroeg verdachte voor hij wegging of hij hem later mocht bellen, nu hij nog een aantal dingen moest regelen. Dit bleek later onder meer een auto en spanbanden te zijn. [9]
Verdachte is weggegaan en heeft gewacht op het telefoontje van [medeverdachte] . Rond een uur of zeven ’s avonds belde [medeverdachte] .
Verdachte is vervolgens naar de woning van [medeverdachte] gegaan. [10]
[medeverdachte] en verdachte hebben samen de kist op een hondje gezet. Hierbij heeft [medeverdachte] de kist omhoog getrokken en heeft verdachte het hondje tegengehouden. [11] Samen hebben ze de kist uit de woning van [medeverdachte] naar de lift verplaatst. Ze hadden beide een kant van de kist vast. [12] Verdachte is met de trap naar beneden gelopen, [medeverdachte] is via de lift naar beneden gegaan. De auto stond met de achterzijde richting het portiek geparkeerd. De achterklep van de auto was al open. Ze hebben vervolgens samen de kist in de laadruimte van de auto geduwd waarna [medeverdachte] de klep dicht deed. [13] [medeverdachte] is vervolgens de wijk uitgereden met de auto. [14]
Nu uit het dossier niet blijkt van enige betrokkenheid van verdachte met betrekking tot het in een houten kist stoppen van het lijk van [slachtoffer] en het wikkelen van spanbanden om de kist, zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het oogmerk:
Het oogmerk zoals bedoeld in artikel 151 Wetboek van Strafrecht duidt op de bedoeling om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhullen. Van deze bedoeling is, behoudens bijzondere omstandigheden, sprake zodra die handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm of naar opgave van verdachte erop zijn gericht te voorkomen dat anderen het lijk waarnemen. Hoe lang die handelingen gaande zijn en of zij ertoe leiden dat het lijk definitief aan elke waarneming wordt onttrokken doet niet ter zake. Met het plaatsen van het lijk in een kist en het verplaatsen van deze kist in een afgesloten voertuig, met de enig mogelijke bedoeling om het lijk verder te vervoeren (hetgeen ook gebeurd is), is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhullen.
Ten aanzien van het medeplegen:
Uit de verklaringen van zowel [medeverdachte] als verdachte komt naar voren dat zij samen handelingen hebben verricht om de kist met het lijk uit de woning van [medeverdachte] en in het reeds klaarstaande voertuig te verplaatsen. Daarbij is van belang dat zonder de hulp van verdachte het lijk niet door [medeverdachte] uit de woning had kunnen worden gebracht. [medeverdachte] had verdachte immers gevraagd te helpen omdat het hem niet lukte in zijn eentje deze zware kist uit het huis te krijgen.
De actieve betrokkenheid van verdachte blijkt evenwel niet alleen uit deze handelingen, maar ook uit zijn verklaring dat hij die dag eerder bij [medeverdachte] thuis was geweest, dat hij weer was vertrokken en dat ze hadden afgesproken dat verdachte zou wachten op het telefoontje van [medeverdachte] , alvorens terug te keren naar de woning van [medeverdachte] om hem te helpen. Verdachte wist dat [medeverdachte] nog iets ging regelen voordat ze de kist uit het huis zouden tillen. Hiermee is er niet alleen sprake van actieve betrokkenheid bij de uitvoering van de strafbare gedraging, maar ook bij de planning bij het vervoeren en verbergen van het lijk. Deze planning en de uitvoering hiervan is dusdanig geweest dat er, naar het oordeel van de rechtbank, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 november 2015 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en weggevoerd,
met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer]
te verhullen, immers hebben/zijn zij, verdachte en zijn mededader
- die kist op een meubelhondje, geplaatst en vervolgens
- dat hondje, met kist, uit de woning van [medeverdachte] gebracht en vervolgens
- via een lift naar een auto gebracht en
- die kist in een auto geplaatst en
- vervolgens met die auto naar elders weggereden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting;
- een taakstraf van 200 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
De raadsman is van mening dat volstaan kan worden met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het wegvoeren en het verbergen van een stoffelijk overschot. Hij heeft samen met zijn mededader een kist met daarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit de woning van zijn mededader vervoerd en in een voertuig geplaatst. Verdachte is hierdoor op een respectloze wijze omgegaan met het lichaam van de overledene. De onschendbaarheid van het lichaam vormt een belangrijk onderdeel van onze beschaving en de wijze waarop met het lichaam van een overledene wordt omgegaan, is van belang voor de rouwverwerking van de nabestaanden. Verdachte heeft hier inbreuk op gemaakt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 augustus 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor andersoortige feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het meest recente reclasseringsadvies van 2 oktober 2017, waarin de reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting van verdachte. Verdachte heeft problemen op meerdere leefgebieden, waaronder huisvesting. Hij staat op dit moment ingeschreven bij de [adres] in [woonplaats] (een voorziening voor dak- en thuislozen). Verdachte geeft aan hier moedeloos van te worden en open te staan voor hulp. De reclassering heeft de indruk dat de heer [verdachte] door zijn omstandigheden in een vicieuze cirkel zit. Verdachte komt somber en passief over. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig.
In beginsel acht de rechtbank voor een feit als het onderhavige een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft er bij de strafoplegging echter rekening mee gehouden dat het initiatief niet van verdachte kwam, dat hij zijn mededader van meet van af op het hart heeft gedrukt zich bij de politie te melden en dat het lijk van [slachtoffer] uiteindelijk niet definitief is weggemaakt, maar enkele dagen later door [medeverdachte] aan de politie is overgedragen.
Tevens zal de rechtbank in matigende zin rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Om die redenen acht de rechtbank net als de officier van justitie in dit geval een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse werkstraf passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank zal verdachte daarom overeenkomstig de eis van de officier van justitie veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van na te melden bijzondere voorwaarden, almede tot een taakstraf van 200 uren, met aftrek van voorarrest.
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 63, 151 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd:
Stelt als algemene voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij de reclassering op de Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht tussen 13:00 en 16:30 uur. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
  • dat veroordeelde wordt verplicht actief deel te nemen aan een behandeling bij een (forensische) zorginstelling en mee moet werken aan begeleiding van de Laagdrempelige Opvang of een soortgelijke instelling nader door de reclassering aan te wijzen.
- stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter, mrs. E.M. de Stigter en S.B. Smit-Colenbrander, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Mikolajczyk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2017.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2015 tot en met 24 november
2015 te Utrecht, althans binnen het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt,
met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer]
te verhullen, immers heeft/is hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- het lijk van die [slachtoffer] in een houten kist gedaan en/of
- spanbanden om die kist gewikkeld en/of
- die kist op een (meubel)hondje, althans een hulpmidel, geplaatst en/of vervolgens
- dat hondje/hulpmiddel, met kist, uit de woning van [medeverdachte] gebracht en/of vervolgen
- via een lift en/of een of meerdere trappengang(en) naar een auto gebracht en/of
- die kist in een auto geplaatst en/of
- ( vervolgens) met die auto naar elders weggereden.
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 151 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 april 2016, genummerd 2015353099, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 490 en 514 tot 737. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.een proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant] , pagina 5.
3.een proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant] , pagina 7.
4.een geschrift, te weten de schriftelijke weergave van het verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 7 december 2015, pagina 209.
5.verklaring verdachte afgelegd ter zitting d.d. 10 oktober 2017.
6.verklaring verdachte afgelegd ter zitting d.d. 10 oktober 2017.
7.een geschrift, te weten de schriftelijke weergave van het verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 7 december 2015, pagina 209.
8.een geschrift, te weten de schriftelijke weergave van het verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 7 december 2015, pagina 235.
9.een geschrift, te weten de schriftelijke weergave van het verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 7 december 2015, pagina 209.
10.verklaring verdachte afgelegd ter zitting d.d. 10 oktober 2017.
11.Verklaring verdachte afgelegd ter zitting d.d. 10 oktober 2017.
12.verklaring verdachte afgelegd ter zitting d.d. 10 oktober 2017.
13.verklaring verdachte afgelegd ter zitting d.d. 10 oktober 2017.
14.een geschrift, te weten de schriftelijke weergave van het verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 7 december 2015, pagina 236.