3.4In een brief van 16 mei 2015 heeft de huisarts van de werkneemster medische informatie aan de bedrijfsarts verstrekt. De bedrijfsarts heeft vervolgens op 29 mei 2015 geconcludeerd dat de werkneemster nog geen reëel benutbare re-integratiemogelijkheden heeft. Daarnaast heeft hij de beperkingen van de werkneemster ten opzichte van normaal functioneren vastgesteld in een functiemogelijkhedenlijst. De door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 4 augustus 2015 opgemerkt dat het wellicht beter was geweest dat de bedrijfsarts geen functiemogelijkhedenlijst had opgesteld, nu er volgens hem geen benutbare mogelijkheden zijn. Hij heeft vervolgens geconstateerd dat met de door de bedrijfsarts vastgestelde functiemogelijkhedenlijst het eigen werk niet passend is voor de werkneemster en dat er door de forse beperkingen geen functies buiten het eigen bedrijf te duiden zijn.
4. De werkneemster heeft op 7 september 2015 een WIA-uitkering bij verweerder aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
5. Met het bestreden besluit I heeft verweerder de aan eiseres opgelegde loonsanctie gehandhaafd, waarbij verweerder de einddatum van het tijdvak van de loonsanctie heeft herberekend en vastgesteld op 16 november 2016. Aan het besluit tot oplegging van de loonsanctie ligt ten grondslag dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht met betrekking tot de werkneemster. De bedrijfsarts heeft ten onrechte gesteld dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Hierdoor zijn re-integratiekansen gemist. Er is na april 2015 ten onrechte niet gestart met re-integratie. Hiervoor ontbreekt een deugdelijke grond. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit I.
6. Artikel 25 van de Wet WIA heeft betrekking op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
7. De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter" (de Beleidsregels). Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Werkneemster was op het moment van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen, aan het einde van de wachttijd voor de WIA-uitkering, niet werkzaam. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiseres zich voldoende heeft ingespannen en, meer in het bijzonder, over de vraag of werkneemster nog wel resterende arbeidsmogelijkheden had. Indien de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen, komt vervolgens de vraag aan de orde of hiervoor een deugdelijke grond bestaat.
Re-integratie-inspanningen
9. Eiseres betwist dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De verzekeringsartsen hebben volgens eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er mogelijkheden waren tot re-integratie. De bedrijfsarts is steeds uitgegaan van een klinisch beeld waarin toenemende klachten een rol speelden, waardoor het verrichten van werk of het volgen van een multidisciplinair traject tot eind oktober 2015 niet mogelijk was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte overwogen dat het medisch beeld vanaf de ziekmelding niet substantieel is gewijzigd. Eiseres wijst er daarbij op dat de werkneemster in juni 2015 nieuwe klachten heeft ontwikkeld, naast de al aanwezige klachten, en dat voor de nieuwe klachten pas eind oktober 2015 een diagnose gesteld kon worden, waarna een adequate behandeling is gestart.
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit I alleen betrekking heeft op de re-integratie-inspanningen van eiseres in de periode na het deskundigenoordeel van
29 april 2015 tot de behandeling van de WIA-aanvraag. Het is niet in geschil dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in de periode tot het deskundigenoordeel van
29 april 2015 als voldoende zijn beoordeeld.
11. De rechtbank stelt verder vast dat het medisch oordeel van verweerder berust op de rapporten van de verzekeringsarts van 27 oktober 2015 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juni 2016. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 maart 2017 overgelegd. Het arbeidskundig oordeel berust op de rapporten van de arbeidsdeskundige van 3 november 2015 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 juli 2016.