ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4735 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonsanctie in het kader van re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie die was opgelegd aan de werkgever, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De loonsanctie was opgelegd omdat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren geacht. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten de loonsanctie niet te bekorten, omdat het re-integratietraject van de werknemer in het tweede spoor op het moment van het verzoek om bekorting nog niet was afgerond. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de werkgever ongegrond verklaard.

De procedure begon met een besluit van het Uwv op 4 mei 2009, waarin de loonsanctie werd verlengd met 52 weken. Dit besluit was gebaseerd op een rapportage van een arbeidsdeskundige. Het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit werd op 25 september 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de loonsanctie niet mocht worden bekort, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak nu vernietigd. De Raad benadrukt dat de werkgever voldoende inspanningen moet leveren om de werknemer te re-integreren, maar dat het niet altijd mogelijk is om een bevredigend resultaat te behalen.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en beleidsregels die de beoordeling van re-integratie-inspanningen en loonsancties kaderen. De uitspraak benadrukt dat de loonsanctie een stimulans is voor werkgevers om hun re-integratie-inspanningen serieus te nemen, maar dat de beoordeling van deze inspanningen niet alleen op resultaten mag worden gebaseerd. De Raad heeft geconcludeerd dat de werkgever in deze zaak aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, maar dat de resultaten niet zijn behaald door omstandigheden buiten zijn invloedssfeer.

Uitspraak

11/4735 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juni 2011, 10/3467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak 24 april 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele. Namens betrokkene is mr. Cornelisse verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over betrokkene wordt daaronder tevens verstaan haar rechtsvoorgangster [naam B.V.].
1.2. Bij besluit van 4 mei 2009 heeft appellant het tijdvak waarin [naam werknemer] (werknemer) jegens betrokkene als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken en op de grond dat de
re-integratie-inspanningen van betrokkene onvoldoende zijn geweest. Daarbij heeft appellant toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65, van de Wet WIA. Appellant heeft aan dit besluit een rapportage van een arbeidsdeskundige van 16 april 2009 ten grondslag gelegd. Bij besluit van 25 september 2009 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 4 mei 2009 ongegrond verklaard. Appellant heeft aan dit besluit een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 21 september 2009 ten grondslag gelegd. Bij uitspraak van 4 oktober 2010 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 25 september 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Bij besluit van 3 februari 2010 heeft appellant beslist dat de opgelegde loonsanctie niet wordt verkort, op de grond dat de tekortkoming in de re-integratie-inspanningen door betrokkene niet is hersteld. Appellant heeft aan dit besluit een rapportage van een arbeidsdeskundige van 2 februari 2010 ten grondslag gelegd. Bij besluit van 12 juli 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 3 februari 2010 ongegrond verklaard. Appellant heeft aan dit besluit een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 9 juli 2010 ten grondslag gelegd.
1.4. In de beroepsfase heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 26 oktober 2010 een nadere toelichting gegeven.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 3 februari 2010 herroepen, bepaald dat de loonsanctie eindigt op 17 maart 2010 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
2.2. Niet in geschil is dat geen van de resultaten is bereikt, zoals genoemd in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 16 april 2009. Ook is niet in geschil dat betrokkene voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, nu de arbeidsdeskundige dit in zijn rapportage van 2 februari 2010 expliciet te kennen heeft gegeven. Derhalve hoeft uitsluitend de vraag te worden beantwoord of het enkele feit dat geen van de te verwachten resultaten is bereikt voldoende grondslag biedt om de loonsanctie niet te bekorten. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De rechtbank verwijst daartoe naar de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels). In de Beleidsregels is bepaald dat als geen bevredigend resultaat is bereikt, beoordeeld moet worden of de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende zijn. Zijn deze inspanningen voldoende, dan wordt geen loonsanctie opgelegd. De rechtbank volgt appellant niet in zijn stelling dat de tekortkoming van de werkgever pas hersteld is als een van de te verwachten resultaten is bereikt, nu in de Beleidsregels niet als voorwaarde wordt genoemd dat een resultaat moet zijn bereikt.
2.3. De rechtbank stelt het moment waarop om bekorting van de loonsanctie is verzocht op 29 januari 2010, een datum waarop partijen telefonisch contact hebben gehad. Uitgaande van die datum heeft appellant met het besluit van 3 februari 2010 tijdig op het verzoek beslist, zodat de loonsanctie ingevolge het bepaalde in artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA moet eindigen op 17 maart 2010.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep uiteengezet dat het gelet op het bepaalde in artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA op de weg van de betrokkene als werkgeefster ligt aan te tonen dat zij haar tekortkomingen heeft hersteld. Dit is het geval wanneer zich één van de situaties voordoet, die de arbeidsdeskundige heeft genoemd in de rapportage van 16 april 2009. Onderscheiden zijn daarbij drie verschillende situaties waarin de werknemer werkt en een vierde situatie waarin een adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever is afgerond. Doel van de loonsanctie is de werkgever zoveel mogelijk te stimuleren de werknemer voor het einde van de wachttijd te re-integreren. Bij onvoldoende inspanningen kan een loonsanctie worden opgelegd. Ook dan blijft het zo dat wordt toegewerkt naar een doel, namelijk een bevredigend re-integratieresultaat. Als dit doel niet of niet volledig wordt bereikt, wil dat niet zeggen dat de werkgever daar op wordt afgerekend. Als de werkgever voldoende inspanningen heeft verricht, maar er is geen bevredigend resultaat bereikt door factoren buiten zijn invloedssfeer, dan zal in het algemeen geen loonsanctie worden opgelegd en een eerder opgelegde loonsanctie worden beëindigd. Aldus is, in overeenstemming met hetgeen in artikel 65 van de Wet WIA is bepaald, veeleer sprake van een inspanningsverplichting, dan van een resultaatsverplichting. Het is niet teveel gevraagd dat een werkgever in een voorkomend geval een re-integratietraject in het tweede spoor niet alleen in gang zet, maar dat het ook afrondt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 18 november 2009 (LJN BK3717) maakt dit nog niet dat sprake is van een resultaatsverplichting. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat de stelling in de rapportage van de arbeidsdeskundige dat geen sprake is van een afgerond traject in het tweede spoor niet inhoudt dat het gaat om een resultaatsverplichting. In uitspraken van 25 mei 2010 (LJN BQ6153) en 17 augustus 2011 (LJN BR5210) heeft de Raad in situaties waarin geen sprake was van een afgerond (adequaat) traject in het tweede spoor geoordeeld dat het Uwv terecht had geweigerd de loonsanctie te bekorten. Nu het traject van werknemer in het tweede spoor op het moment van het verzoek om bekorting van de loonsanctie nog niet was afgerond, meent appellant terecht besloten te hebben de loonsanctie niet te bekorten. Appellant heeft de Raad dan ook verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen.
3.2. Betrokkene heeft te kennen gegeven zich geheel te kunnen vinden in de uitspraak van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft de uiteenzetting van appellant als weergegeven onder 3.1. Appellant heeft de door de Raad in zijn rechtspraak uitgezette lijnen op juiste wijze weergegeven en toegepast op deze zaak.
4.2. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi
QH