ECLI:NL:RBMNE:2017:3354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2448
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van een hoofdagent van de politie wegens uploaden van kinderporno

In deze zaak gaat het om het strafontslag van een hoofdagent van de politie, die beschuldigd wordt van het uploaden van kinderporno. Uit onderzoek is gebleken dat via de IP-adressen van de eiser op twee tijdstippen op 9 augustus 2012 kinderporno is geüpload. De eiser heeft geen objectief verifieerbare stukken kunnen overleggen om zijn alibi te onderbouwen, terwijl zijn ex-partner dat wel heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van de eiser zeer ernstig plichtsverzuim opleveren, wat leidt tot het oordeel dat het ontslag evenredig is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard vanwege de uitbreiding van de tenlastelegging in het bestreden besluit, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. De rechtbank oordeelt dat het uploaden van kinderporno een gedraging is die een goed ambtenaar behoort na te laten, en dat het ontslag gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de feiten en de functie van de eiser als hoofdagent. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2448

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Osinga),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigden: mr. F. Schoeree en mr. E.J. Zorgdrager).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Bij besluit van 18 maart 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en eiser subsidiair ontslag op grond van ongeschiktheid verleend.
Bij uitspraak van 14 december 2015 heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit I vernietigd en verweerder opgedragen binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van voormelde uitspraak.
Bij besluit van 25 april 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft vervolgens nog aanvullende gronden van beroep ingediend, waarna verweerder een aanvullend verweerschrift heeft ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Aan de zijde van verweerder waren tevens [A] en [B] aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser was bij verweerder in dienst, laatstelijk als hoofdagent. In meldingsrapportages van het Amerikaanse National Center for Missing and Exploited Children (NCMEC), toegezonden aan de Nederlandse justitiële autoriteiten, is vermeld dat de gebruiker van het e-mailadres ‘ [e-mailadres 1] ’ met de naam ‘ [naam 1] ’ met gebruikmaking van het IP-adres [ip-adres 1] op verschillende data in augustus 2012 en met gebruikmaking van het IP-adres [ip-adres 2] op 4 en 9 augustus 2012 beeldmateriaal dat vermoedelijk kinderpornografie betrof heeft geplaatst op de gratis digitale opslagruimte van Microsoft. Na bestudering van het beeldmateriaal door bevoegde zedenrechercheurs zijn overeenkomstig de daartoe geldende criteria van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht en de Aanwijzing kinderpornografie in elk geval 150 fotobestanden als kinderporno aangemerkt. Onderzoek naar het gebruikersaccount en de IP-adressen heeft geleid tot verdenkingen in de richting van eiser. Verweerder is vervolgens een disciplinair onderzoek gestart dat heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Op de arbeidsverhouding tussen eiser en verweerder is het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) van toepassing.
Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt disciplinair worden gestraft.
Het tweede lid bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift omvat als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp is een straf die kan worden opgelegd: ontslag.
3. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim bestaande uit:
het uploaden van foto’s die zijn gekwalificeerd als kinderporno, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (WvSr);
het onterecht en in strijd met de geldende procedures en voorschriften onder zich houden van diverse spullen (waaronder een rijbewijs, een kentekenbewijs, een identiteitskaart, autosleutels van derden, patronen, wapenstokken, handboeien en breekijzers) in zijn kledingkast op het bureau van tewerkstelling;
het onvoldoende transparant zijn over de onder a. vermelde gedraging.
Deze gedragingen heeft verweerder aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim, terwijl hem niet is gebleken dat dit plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend. Gezien dit zeer ernstige plichtsverzuim heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd, welke straf verweerder gezien de aard, de ernst en de omvang van de door hem geconstateerde gedragingen evenredig acht.
4. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit II gehandhaafd, met dien verstande dat – zoals verweerder ter zitting nader heeft uitgelegd en met inachtneming van de uitspraak van deze rechtbank van 14 december 2015 – de gedragingen zoals genoemd onder b. en c. niet langer ten grondslag liggen aan het strafontslag.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit II tevens een nieuwe gedraging opgenomen, te weten het bezit van 29 afbeeldingen die zijn gekwalificeerd als kinderporno. De rechtbank overweegt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat verweerder hiermee de in het primaire besluit neergelegde tenlastelegging heeft uitgebreid met een nieuwe gedraging. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie onder meer de uitspraak van 9 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1142) is het niet toegestaan om de in een ontslagbesluit neergelegde tenlastelegging nadien nog bij een beslissing op bezwaar uit te breiden. Dat pas uit nader onderzoek is gebleken dat een aantal van de als kinderporno gekwalificeerde bestanden die eiser zou hebben ge-upload ook op één van zijn computers zou hebben gestaan – wat daar overigens ook van zij –, maakt het nog niet toelaatbaar dat aan eiser eerst bij bestreden besluit II naast het uploaden ook het bezit van kinderporno ten laste wordt gelegd. Het uploaden van kinderporno is immers een andere gedraging dan het in bezit hebben van kinderporno.
6. Het beroep is gelet op de uitbreiding van de tenlastelegging in het bestreden besluit II reeds gegrond en het bestreden besluit II komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
7. In het kader van een finale geschilbeslechting onderzoekt de rechtbank of er aanleiding is om op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien of dat er op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb aanleiding is om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. In dat kader is het volgende van belang.
8. De rechtbank stelt voorop dat het ontslag van eiser, gelet op hetgeen onder r.o. 4 staat, moet worden geacht te zijn gebaseerd op enkel de gedraging zoals hiervoor weergegeven onder 3.a. De rechtbank zal in dat verband eerst beoordelen of verweerder terecht aan het bestreden besluit II ten grondslag heeft gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het uploaden van kinderporno.
9. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB in het ambtenarenrecht niet die strikte bewijsregels gelden die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de CRvB van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155.
10. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen bewijs, heeft de gemachtigde van eiser zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit geen beroepsgrond is in de bestuursrechtelijke procedure, zodat de rechtbank hier niet over hoeft te oordelen.
11. Verweerder heeft ten bewijze van de aan eiser verweten gedraging als onder 3.a. vermeld onder meer verwezen naar het volgende.
  • Uit meldingsrapportages van het NCMEC blijkt dat de gebruiker van het e-mailadres ‘ [e-mailadres 1] ’ met de naam ‘ [naam 1] ’ met gebruikmaking van het IP-adres [ip-adres 1] op verschillende data in augustus 2012 en met gebruikmaking van het IP-adres [ip-adres 2] op 4 en 9 augustus 2012 beeldmateriaal dat vermoedelijk kinderpornografie betrof heeft geplaatst op de gratis digitale opslagruimte van Microsoft.
  • Na bestudering door bevoegde zedenrechercheurs zijn in elk geval 150 van deze afbeeldingen volgens de geldende richtlijnen gekwalificeerd als kinderporno.
  • Uit onderzoek van het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (het bureau VIK) naar de IP-adressen, waarbij gebruikersgegevens van Ziggo zijn gevorderd, blijkt dat zowel het IP-adres [ip-adres 3] als het IP-adres [ip-adres 2] op naam van eiser staat.
  • Het e-mailadres [e-mailadres 1] is aangetroffen op drie computers in de woning van eiser en de laatste login is gedaan via het IP-adres [ip-adres 2] .
  • In de periode van 6 tot 19 februari 2013 is een tap geplaatst op het hardware-adres (MAC-adres) van de modem in de woning van eiser. Gedurende deze periode werd meermalen ingelogd door de gebruiker [voornaam X/getal] , die gebruik maakte van eerdergenoemd e-mailadres [e-mailadres 1] . Daarbij is gebleken dat gebruiker [voornaam X/getal] meermalen heeft gekeken naar foto’s van meisjes, schaars gekleed, sensueel poserend en vermoedelijk onder de leeftijd van 16 jaar.
  • Uit onderzoek door het bureau VIK naar – de chatsessies op – een van de computers in de woning van eiser blijkt dat de persoon achter het account ‘ [e-mailadres 1] ’ een rode Citroën heeft, ten minste één motor, dat hij zich kenbaar heeft gemaakt als agent van de politie en dat hij commercieel onderwijs heeft gevolgd in de richting van levensmiddelen. Dit komt overeen met het profiel van eiser.
  • Uit nader onderzoek van het bureau VIK is gebleken dat op 4, 5, 7, 8 en 9 augustus 2012 een hoeveelheid afbeeldingen, die zijn gekwalificeerd als kinderporno, is ge-upload naar een cloudserver vanaf de door de internetprovider toegekende IP-adressen van de router in de woning van eiser.
12. Eiser heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat hij niet de persoon is die voormelde afbeeldingen met kinderporno heeft ge-upload.
13. De rechtbank overweegt over de stelling van eiser dat het niet mogelijk was dat hij twee IP-adressen op hetzelfde moment gebruikte het volgende. De politie heeft in het strafrechtelijk onderzoek op 19 november 2012 van Ziggo ten aanzien van het IP-adres [ip-adres 1] gegevens gevorderd over onder meer 9 augustus 2012. Ziggo heeft hierop bij faxbericht van 20 november 2012 geantwoord dat eisers naam, adres, postcode en woonplaats in ieder geval op 9 augustus 2012 bij voormeld IP-adres behoorden. Op 11 februari 2013 zijn ook de gebruiksgegevens opgevraagd behorende bij de postcode en het huisnummer van eiser. Hieruit bleek dat ook het IP-adres [ip-adres 2] op naam stond van eiser. Verder is in de periode van 5 tot 19 februari 2013 een tap geplaatst op het hardware-adres (MAC-adres) van de modem van eiser. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de internettap van 18 februari 2013 blijkt dat de gebruiker van het getapte IP-adres [ip-adres 1] een e-mailadres ( [e-mailadres 2] ) en wachtwoord ( [voornaam Y] ) gebruikte dat sterke gelijkenis vertoont met de naam van eiser en diens vrouwelijke collega ( [voornaam Y] [achternaam] ). Uit voornoemd proces-verbaal blijkt voorts dat door gebruiker [naam 2] niet alleen gebruik werd gemaakt van het IP-adres [ip-adres 1] , maar ook van het IP-adres [ip-adres 2] . Uit het proces-verbaal van veiligstellen bij live onderzoek van 8 april 2013 blijkt ook dat in de instellingen van de op 26 februari 2013 bij de doorzoeking aangetroffen modem van eiser het IP-adres [ip-adres 2] staat vermeld, als zijnde publiek IP-adres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van het voorgaande heeft mogen concluderen dat beide IP-adressen aan eiser waren toebedeeld. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder ter zitting heeft uitgelegd dat het zeer wel mogelijk is dat er meerdere IP-adressen – zij het niet tegelijkertijd – aan (de modem van) eiser zijn toebedeeld (geweest), onder meer in geval van een publiek IP-adres of in geval van technische problemen met het in eerste instantie toegekende IP-adres. In dat laatste geval wordt tijdens dat technisch probleem met het in eerste instantie toebedeelde IP-adres, tijdelijk een ander IP-adres toegekend. De door eiser overgelegde ongedateerde brief van Ziggo, waarin staat dat het IP-adres [ip-adres 1] nooit in eisers bezit is geweest, legt onvoldoende gewicht in de schaal nu uit twee afzonderlijke bronnen (de internettap en de modeminstellingen) genoegzaam blijkt dat het IP-adres [ip-adres 1] aan eiser is toegekend. Daar komt bij dat voornoemd ongedateerde brief van Ziggo niet strookt met de op 20 november 2012 door Ziggo verstrekte informatie dat eisers naam, adres en woonplaats behoorden bij voornoemd IP-adres.
14. De rechtbank overweegt over de stelling van eiser dat hij niet de persoon is geweest die voormelde afbeeldingen heeft ge-upload het volgende. Eiser heeft niet geconcretiseerd wie het dan wel zou kunnen zijn geweest, anders dan zijn ex-partner. Er is geen enkel aanknopingspunt op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het iemand anders zou kunnen zijn geweest, anders dan eiser of zijn ex-partner. Uit het aanvullend onderzoek dat de computers van eiser zijn onderzocht en dat er geen sporen of aanwijzingen zijn gevonden waaruit blijkt dat zijn computers zijn gehackt of besmet zijn geweest met een virus. Indien het dus al iemand anders zou zijn geweest die de betreffende afbeeldingen heeft ge-upload, dan zou dat alleen de ex-partner van eiser kunnen zijn geweest.
15. Gelet hierop en gelet op het feit dat uit de stukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat van de ex-partner van eiser uitsluitend een alibi bekend is met betrekking tot
9 augustus 2012, zal de rechtbank zich allereerst richten op die datum.
15.1
Uit onderzoek door het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme […] is gebleken dat op 9 augustus 2012 afbeeldingen zijn ge-upload op de volgende tijdstippen: (1) van 02.15.06 uur tot en met 02.16.56 uur, (2) van 12.37.15 uur tot en met 12.38.29 uur, (3) van 15.01.11 uur tot en met 15.03.26 uur en (4) van 18.29.19 uur tot en met 18.29.30 uur.
15.2
De ex-partner van eiser heeft verklaard dat ze op 9 augustus 2012 heeft gewerkt. Dit wordt onderbouwd door de urenstaat van haar toenmalige werkgever ‘ [naam toenmalige werkgever] ’ te [vestigingsplaats] . Daaruit blijkt dat eiseres op 9 augustus 2012 van 7.00 uur tot 15.30 uur heeft gewerkt. Verder blijkt uit de bankafschriften dat om 12.41 uur met haar pinpas is gepind bij die werkgever. De ex-partner van eiser heeft verder verklaard dat ze na haar werk boodschappen heeft gedaan en dat haar moeder die dag op de kinderen heeft gepast. Dit laatste wordt ook door haar moeder bevestigd. Haar moeder heeft dit onderbouwd met een vermelding in haar agenda. Voorts blijkt uit de bankafschriften dat de ex-partner van eiser na haar werk inderdaad boodschappen heeft gedaan; hierop staat namelijk een pintransactie met haar pinpas bij [naam winkel] te [vestigingsplaats] om 16.13 uur. Deze supermarkt ligt logischerwijs op de route van haar werk naar de woning van haar moeder te [woonplaats] .
De stelling van eiser dat de verklaring van zijn ex-partner onbetrouwbaar is, volgt de rechtbank niet, nu haar verklaring wordt ondersteund door bankafschriften, de urenstaat van haar toenmalige werkgever en door een verklaring van haar moeder. Eiser heeft aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van de verklaring van zijn ex-partner in het algemeen moet worden getwijfeld omdat zij onder meer heeft verklaard dat ze eiser heeft leren kennen via een e-mailadres met ‘ […] ’, terwijl uit onderzoek is gebleken dat het e-mailadres [e-mailadres 1] pas later, namelijk op 3 september 2009 is aangemaakt. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu uit nader onderzoek door verweerder is gebleken, en ook niet door eiser is weersproken, dat voormeld e-mailadres ook al eerder in gebruik is geweest.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de verklaring van de moeder van zijn ex-partner onbetrouwbaar is, volgt de rechtbank dit evenmin, nu haar verklaring wordt ondersteund door haar agenda én de verbalisanten zeer kort nadat zij zichzelf hadden aangekondigd bij haar op bezoek zijn geweest om haar agenda in te zien en haar niet exact hebben verteld waar het over ging, zodat het onwaarschijnlijk is dat zij haar agenda ten behoeve van de verklaring van haar dochter heeft aangepast.
Het voorgaande betekent dat verweerder zich ten aanzien van de tijdstippen (2) en (3) op het standpunt heeft mogen stellen dat de ex-partner van eiser in ieder geval niet op die momenten de betreffende afbeeldingen kan hebben ge-upload. Zij heeft hiervoor immers een sluitend en met objectief verifieerbare stukken onderbouwd alibi.
15.3
Eiser heeft verklaard dat hij op 9 augustus 2012 om 11.58 uur heeft gepind, dat hij daarna boodschappen is gaan doen en dat hij vervolgens met de kinderen naar de dierentuin in [vestigingsplaats] is gegaan. Ter onderbouwing van zijn verklaring heeft eiser bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat om 11.58 uur bij […] in [woonplaats] is gepind met zijn pinpas. Deze pintransactie maakt het echter niet onmogelijk dat eiser op tijdstip (2) afbeeldingen heeft ge-upload. Eiser heeft verder printscreens van digitale foto’s overgelegd van zichzelf en zijn kinderen in de dierentuin, welke volgens de daarop vermelde eigenschappen zouden zijn gemaakt op 9 augustus 2012, tussen 14.00 uur en 15.57 uur. Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank aan deze foto’s voorbij gaan. Verweerder heeft ter zitting genoegzaam uitgelegd dat data en eigenschappen van digitale foto’s gemakkelijk kunnen worden gemanipuleerd en dat de door eiser overgelegde foto’s hierop niet kunnen worden onderzocht omdat de originele gegevensdrager niet beschikbaar is gesteld, zodat aan de foto’s niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. Het voorgaande betekent dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser geen met objectief verifieerbare stukken onderbouwd alibi heeft voor de uploadmomenten (2) en (3) op 9 augustus 2012.
15.4
De beschikbare gegevens bieden naar het oordeel van de rechtbank een toereikende grondslag voor de conclusie van verweerder dat eiser op de tijdstippen (2) en (3) op 9 augustus 2012 foto’s heeft ge-upload welke zijn gekwalificeerd als kinderporno.
16. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zelfs indien uitsluitend het uploaden door eiser op 9 augustus 2012 komt vast te staan, deze gedraging op zich al zeer ernstig plichtsverzuim oplevert op grond waarvan de straf van ontslag gerechtvaardigd is. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of het uploaden op de twee tijdstippen op 9 augustus 2012 het strafontslag kan dragen.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het uploaden van foto’s die zijn gekwalificeerd als kinderporno, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 240 van het WvSr, terecht heeft aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim. Het uploaden van kinderporno is immers evident een gedraging die een goed ambtenaar op grond van artikel 76 van het Barp behoort na te laten. Dat uiteindelijk voor ‘slechts’ twee uploadtijdstippen is komen vast te staan dat eiser zich hieraan schuldig heeft gemaakt, maakt dit gelet op de aard en de ernst van het feit in relatie tot eisers functie van (hoofd-)agent bij de politie niet anders.
17. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is van doorslaggevende betekenis of betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft ingezien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BY1276.
19. Niet gesteld en niet gebleken is dat sprake is van de situatie dat het zeer ernstig plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend.
20. Verweerder was, gelet op wat hiervoor is overwogen, bevoegd om eiser een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 76, eerste lid, van het Barp op te leggen.
21. De rechtbank acht het bij het bestreden besluit II gehandhaafde besluit tot het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag, gezien de aard en de ernst van de onder 3.a. verweten en vastgestelde gedraging, niet onevenredig aan het vastgestelde zeer ernstige plichtsverzuim. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het uploaden van kinderporno een misdrijf is dat strafbaar is gesteld in artikel 240b van het WvSr en dat eiser vanuit zijn functie als hoofdagent bij verweerder juist is aangesteld ter bestrijding van strafbare gedragingen. Voor zover eiser in dit kader, voor het eerst ter zitting, heeft aangevoerd dat hij de afbeeldingen niet als kinderporno heeft herkend, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd. De stelling van eiser dat verweerder de afbeeldingen in eerste instantie zelf ook niet herkende als zijnde kinderporno zodat nader onderzoek nodig was, volgt de rechtbank niet. De ge-uploade afbeeldingen waren, zoals verweerder naar voren heeft gebracht, reeds direct gekwalificeerd als kinderporno en zijn enkel nader onderzocht om de kwalificatie per afbeelding te specificeren. Daarbij komt dat van een politieagent mag worden verlangd dat hij meer voorzichtigheid betracht indien er twijfel zou kunnen bestaan over de leeftijd van de persoon op de foto. De rechtbank is van oordeel dat het uploaden van kinderporno dermate grensoverschrijdend is en de integriteit van eiser zozeer aantast dat ook reeds vanwege het op twee tijdstippen op één datum uploaden van kinderporno de straf van ontslag evenredig is.
22. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder hem hangende de besluitvorming geen redelijke termijn heeft gegeven voor beantwoording van de per e-mail van 21 april 2016 aan hem gestelde vragen. Immers, verweerder heeft reeds op 25 april 2016 het bestreden besluit genomen, terwijl daartussen ook het weekend zat. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu eiser door dit gebrek niet in zijn belangen is geschaad. Eiser had immers zijn antwoorden op de aan hem gestelde vragen alsnog in het geding kunnen brengen, maar heeft dat niet gedaan.
23. Ook hetgeen verder is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
24. Nu het strafontslag in stand blijft, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire ongeschiktheidsontslag.
25. Het beroep is, zoals de rechtbank hiervoor onder 6. reeds heeft geoordeeld, vanwege de uitbreiding van de tenlastelegging, gegrond. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II echter in stand laten, nu de straf van ontslag kan worden gebaseerd op de resterende verweten gedraging.
25. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voldoet.
27. De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Bpb vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Falkmann, voorzitter, mr. M.L. Braaksma en mr. C. Karman, leden, in aanwezigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.