In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Sherpa en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat eiseres had ingediend tegen een brief van verweerder, waarin werd verzocht om de ziekmelding van een ex-werkneemster in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de brief van 30 juni 2016 niet op rechtsgevolg was gericht en daarom niet kon worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor had verweerder eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar bezwaar.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 15 december 2016. Tevens werd bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de rechtbank de motivering van haar beslissing uiteenzette en de relevante wetgeving aanhaalde.