ECLI:NL:RBMNE:2017:3345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 347
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een niet-rechtsgevolg hebbende brief inzake ziekmelding ex-werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Sherpa en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat eiseres had ingediend tegen een brief van verweerder, waarin werd verzocht om de ziekmelding van een ex-werkneemster in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de brief van 30 juni 2016 niet op rechtsgevolg was gericht en daarom niet kon worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor had verweerder eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar bezwaar.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 15 december 2016. Tevens werd bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de rechtbank de motivering van haar beslissing uiteenzette en de relevante wetgeving aanhaalde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/347

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

3 juli 2017 in de zaak tussen

Stichting Sherpa, te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.M. Stoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.B. Snoek).

Procesverloop

Bij brief van 30 juni 2016 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de gevalsbehandeling inzake [A] (de ex-werkneemster) wordt overgenomen indien eiseres niet binnen één week de gevalsbehandeling van de ziekmelding alsnog opstart en verweerder binnen die termijn inlicht.
Bij besluit van 15 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2017. Eiseres en gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 december 2016;
- verklaart het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen de brief van 30 juni 2016,
niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De ex-werkneemster was werkzaam bij eiseres. Haar contract liep op 31 augustus 2014 af. Op 21 oktober 2014 heeft de ex-werkneemster zich met terugwerkende kracht vanaf 2 september 2014 ziek gemeld. Aan de ex-werkneemster is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 2 september 2014. Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft verweerder de ZW-uitkering van de ex-werkneemster per 10 augustus 2015 opgeschort. Bij besluit van 3 september 2015 heeft verweerder besloten per 10 augustus 2015 de ZW-uitkering van de ex-werkneemster te beëindigen.
Bij brief van 30 juni 2016 heeft verweerder eiseres een verzoek gestuurd om de ziekmelding van de ex-werkneemster in behandeling te nemen. Tevens is in deze brief te kennen gegeven dat, indien eiseres hier geen gehoor aan geeft, verweerder wettelijk verplicht is de gevalsbehandeling over te nemen.
Bij besluit van 10 november 2016 heeft verweerder beslist tot overname van de gevalsbehandeling van de ex-werkneemster.
3. De rechtbank onderzoekt eerst ambtshalve of zij toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep.
4. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alvorens beroep in te stellen dient een belanghebbende, op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bezwaar te maken tegen dat besluit.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 30 juni 2016 niet op rechtsgevolg gericht. De brief betreft een verzoek om de ziekmelding van de ex-werkneemster in behandeling te nemen, waarbij tevens is aangegeven wat het eventuele gevolg is indien geen gehoor wordt gegeven aan dit verzoek. Eerst bij besluit van 10 november 2016 is komen vast te staan dat eiseres de ziekmelding van de ex-werkneemster niet in behandeling heeft genomen en dat verweerder de ziekmelding heeft overgenomen. Dit is wel op rechtsgevolg gericht. Het vorenstaande brengt met zich dat de brief van 30 juni 2016 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar openstaat.
6. Het vorenstaande betekent dat verweerder eiseres niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar bezwaar, nu het bezwaar van eiseres niet tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is gericht. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en doen wat verweerder had behoren te doen door het bezwaar van eiseres tegen de brief van 30 juni 2016 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzitter, en mr. drs. S. Wijna en
mr. L.A.C. de Vaan, leden, in aanwezigheid van mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.