2.5.De rechtbank stelt vast dat de afstand van eisers woning tot de sportschool 110 meter is en dat hij vanuit zijn woning geen zicht heeft op de sportschool. Echter, de door eiser gestelde vrees voor overlast acht de rechtbank niet op voorhand uitgesloten. Nu een eventuele toename van verkeer en (nachtelijke) bezoekers in eisers’ straat van invloed is op de kwaliteit van zijn directe leefomgeving, heeft eiser een voldoende objectief bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang dat rechtstreeks betrokken is bij het besluit. Hij kan dus worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep is ontvankelijk.
3. Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur (amvb) aangewezen gevallen. Deze amvb betreft het Besluit omgevingsrecht (Bor).
In artikel 2.7 van het Bor is bepaald dat de categorieën van gevallen als bedoeld in het hierboven vermeld artikel, worden aangewezen in artikel 4 van bijlage II van het Bor.
In artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt:
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Op grond van artikel 10 van de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan […] rust op het perceel de bestemming “Gemengd-3”.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het plan in strijd is met artikel 10 van de planvoorschriften, omdat de beoogde activiteiten van de sportschool niet passen binnen de geldende bestemming “Gemengd-3”. Verder staat vast dat het perceel is gelegen binnen de bebouwde kom en dat de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet wordt vergroot. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor. Tussen partijen is wel in geschil of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wabo neergelegde bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de vestiging van de sportschool niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het gebruik van het onderhavig pand als sportschool in planologisch opzicht aanvaardbaar moet zijn, wat zou moeten blijken uit een afweging van de met die ontwikkeling gemoeide belangen.
5. Eiser voert aan dat verweerder aan het besluit om medewerking te verlenen aan de vestiging van de sportschool geen deugdelijke motivering en belangenafweging ten grondslag heeft gelegd. Volgens hem heeft verweerder niet onderbouwd dat er sprake is van een economische noodzaak voor het vestigen van de sportschool. Eiser betwist dat er sprake is van leegstand als gevolg van algemene economische ontwikkelingen in het volgens hem zeer goed lopende winkelcentrum. Volgens eiser staat er slechts één pand leeg, het voormalige pand van […] , maar dit komt doordat het in gebruik nemen van het pand vanwege een verbouwing lange tijd niet mogelijk was. Daarnaast speelt een rol dat de eigenaar van het pand hoge huurprijzen hanteert en niet flexibel is in het aanbieden van kleinere ruimtes van het pand voor verhuur. Verweerder heeft er niet alles aan gedaan om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van ruimte in de wetgeving en dat zij een vangnet wordt voor falende particuliere keuzes. Door deze handelwijze worden ondernemers ten onrechte in staat gesteld door leegstand het gemeentelijk beleid te sturen, waarmee rechtsongelijkheid en willekeur ontstaat, aldus eiser.
Verder betwist eiser het standpunt van verweerder dat de functie van de sportschool tevens een publiekgerichte functie is die aansluit op het bestaande winkelgebied en een aanvulling vormt op het bestaande voorzieningenniveau in de wijk. Door het continue karakter zal de sportschool voornamelijk worden bezocht door bezoekers uit het centrum en andere wijken van de stad. Verweerder heeft dit miskend.
Tot slot betoogt eiser dat de 24-uursopenstelling van de sportschool afbreuk doet aan het karakter van de straat en de buurt. Door een functie met een dergelijke openstelling toe te staan, vreest eiser voor een precedentwerking als gevolg waarvan de wijk zich zal ontwikkelen tot een nachtelijke zone. Verweerder heeft dit niet, althans onvoldoende in de belangenafweging meegenomen en zich laten leiden door de belangen van vergunninghoudster.
6. De rechtbank stelt voorop dat het besluit om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen, een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, waarbij de rechter dat besluit terughoudend dient te toetsen. De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7700. 7. Met betrekking tot de ruimtelijke ordening heeft verweerder aan het bestreden besluit een combinatie van factoren ten grondslag gelegd, waarbij de interne adviezen van de afdelingen Stedenbouw en Economische Zaken zijn betrokken. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat wat de nachtelijke openstelling betreft er sprake is van een geringe afwijking van het bestemmingsplan, nu het bestemmingsplan reeds functies toestaat die eveneens niet zijn gebonden aan wettelijke openingstijden. Daarbij is onder meer gewezen op de functies horeca en dienstverlening. Gelet op het concept van de sportschool en de kleinschaligheid daarvan, valt niet te verwachten dat de sportschool in de nachtelijke uren zal worden bezocht door grote groepen mensen of door mensen van buiten de wijk. Uit ervaringen met andere vestigingen van de sportschool in Nederland blijkt dat tussen 0.00 uur en 6.00 uur hoogstens zes mensen aanwezig zijn. Bovendien vindt uitvoerig camerabewaking plaats en is de sportschool slechts met een pas toegankelijk voor gepersonaliseerde leden. Daarnaast heeft verweerder mee laten wegen dat het onderhavige pand een jaar leeg heeft gestaan. Verder zorgt de ligging van het betreffende pand op de hoek van het winkelcentrum niet voor een doorbraak in het winkelfront en betreft de functie van de sportschool een publiekgerichte functie die aansluit op het bestaande winkelgebied en een aanvulling vormt op het bestaande voorzieningenniveau in de wijk, aldus verweerder.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom de vestiging van de sportschool op het perceel in planologisch opzicht aanvaardbaar is, waarbij voldoende is ingegaan op de relevante ruimtelijke aspecten en de belangen van eiser. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat het toestaan van de sportschool met een 24-uursopenstelling in geringe mate afwijkt van wat op grond van het bestemmingsplan al mogelijk is. De reeds toegestane functies zijn immers ook niet gebonden aan wettelijke openingstijden. De rechtbank is daarbij niet gebleken dat er sprake is van een willekeurige vergunningverlening op grond waarvan gevreesd zou moet worden dat overal in de wijk nachtelijke activiteiten toegestaan zouden moeten worden. Eiser heeft verder niet inzichtelijk gemaakt waarom de vestiging van de sportschool uit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar zou zijn. Anders dan eiser meent, hoeft verweerder de economische noodzaak voor de vestiging van de sportschool niet aan te tonen. Evenmin dient er sprake te zijn van een langdurige leegstand alvorens tot afwijking van het bestemmingsplan kan worden overgegaan. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat eiser ter zitting ook heeft verklaard dat hij tot op heden weinig overlast in zijn straat heeft ervaren.
9. Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte niet naar alternatieven heeft gezocht ter invulling van het onderhavige pand, zoals het pand in kleinere eenheden verhuren of het realiseren van een uitbreiding van het naastgelegen gezondheidscentrum. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY7324), dient verweerder echter te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend, dus voor de vestiging van een sportschool in het pand. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Eiser heeft met zijn stelling niet aannemelijk gemaakt dat concrete alternatieven bestaan waarmee een gelijkwaardig of beter resultaat kan worden bereikt. 10. De conclusie van het voorgaande is dat wat eiser heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid, bij afweging van alle betrokken belangen, gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.