Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van (deels voorwaardelijke) eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens houdende wijziging van eis in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie van [eiser]
- de conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie van ASR
- de beslissing van de rolrechter tot het weigeren van het nemen van een antwoordakte door [eiser]
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en reconventie
heeft zich nog beroepen op de stuitende werking van het indienen van een verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor omstreeks 17 maart 2013, maar over dergelijke verzoeken heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 september 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI8502) geoordeeld dat deze niet als een eis of andere daad van rechtsvervolging in de zin van artikel 3:316 BW kunnen gelden. De vordering tot vernietiging wegens dwaling is dan ook verjaard.
1 november 2006, en derhalve is voltooid op 1 november 2009. Ook deze verjaring kan alleen worden gestuit met een schriftelijke aanmaning, gevolgd door een daad van rechtsvervolging binnen zes maanden nadien. Dat is evenwel niet gebeurd. Ook de vordering tot vernietiging wegens misbruik van omstandigheden is derhalve verjaard.
- hij in de periode van drie jaar na het aangaan van de vaststellingsovereenkomst herhaaldelijk bij de bestuursvoorzitter van ASR heeft aangegeven het daar niet bij te zullen laten zitten, zodat ASR er voor het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee kon houden dat hij een beroep op vernietiging zou doen,
- ASR zich pas in deze procedure op verjaring beroept,
- het instellen van de eis voor een belangrijk gedeelte is vertraagd door de opstelling van ASR zelf, nu deze heeft getracht misstappen van haar voormalig directeur in de doofpot te stoppen en [eiser] heeft gehinderd in het verzamelen van bewijs,
- ASR als grote verzekeringsmaatschappij een zorgplicht heeft tegenover assurantietussenpersonen zoals [eiser] .
- het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiser] afstand doet van aanspraken (wegens het op onrechtmatige wijze frustreren van zijn biedingen op de aandelen dan wel verzekeringsportefeuille van PSL Advies) waarvan hij niet op de hoogte is en die zodoende ook niet in het bedrag van € 700.000 zijn verdisconteerd,
- het bedrag dat [eiser] in ruil voor de kwijting heeft ontvangen is zoveel minder dan de schade die hij heeft geleden, dat het verschil in redelijkheid niet verklaarbaar of gerechtvaardigd is te achten,
- het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien ASR zich aan aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken door zich te verschuilen achter een vaststellingsovereenkomst die door [eiser] onder een verkeerde voorstelling van zaken en nijpende financiële omstandigheden werd aanvaard.
- geschillen die zijn ontstaan in verband met de verkoop van de aandelen van [eiser] in diens vennootschappen ( [bedrijf] B.V. en PSL Groep B.V.) aan Hestia in 2003,
- de gestelde betrokkenheid van ASAM en de heer [B] bij die verkoop,
- de gestelde betrokkenheid van ASAM en de heer [B] bij de verkochte onderneming,
- de gestelde betrokkenheid van ASAM en de heer [B] bij Hestia,
- geschillen in verband met de uitvoering van de overname-overeenkomst,
- geschillen in verband met het faillissement van de overgedragen vennootschappen,
- geschillen in verband met het faillissement van Hestia,
- de geschillen die zijn beschreven in een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor, en 2 brieven van de raadsman van [eiser] . Dit verzoekschrift (overgelegd als productie 18 door [eiser] ) ziet onder meer op het verwijt dat [eiser] onder druk is gezet door [A] om in te stemmen met de verkoop van zijn aandelen aan Hestia, alsmede dat [A] Hestia heeft geïnstrueerd om geen uitvoering gegeven aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de overnameovereenkomst (de nabetalingsregeling).
- al sprake was van een financiële noodtoestand aan de zijde van [eiser] ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst en
- hij daardoor werd bewogen om de overeenkomst te sluiten met een in zijn ogen te lage afkoopsom,
- dat hij financieel werd ondersteund door vrienden en bekenden,
- dat deze vrienden en bekenden zo langzamerhand moesten worden terugbetaald, en
- dat het gezin van [eiser] alleen leefde met het hoognodige.
- dat zijn woning executoriaal was verkocht,
- dat er een schuld aan de bank resteerde, en
- dat hij vanwege zijn non-concurrentiebeding niet kon werken in de wereld van verzekeringen en financieringen.
12.844,00(4,0 punten × tarief € 3.211,00)
10 februari 2014 van [B] aan diverse medewerkers van ASR en aan de advocaat van ASR. Deze e-mail bevat alleen uitlatingen van [B] zelf, en geen die toegeschreven kunnen worden aan [eiser] . In zoverre is derhalve geen sprake van een verboden uitlating van [eiser] als bedoeld in artikel 3.1 van de vaststellingsovereenkomst.
4 maart 2016 overgelegd met de titel “ [eiser] uit Eindhoven doet aangifte tegen ASR”. Daarin staat onder meer de volgende passage:
3.576,00(4,0 punten × tarief € 894,00)