Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
2 MR. J.P.M. BORSBOOM,
1.De procedure
- het vonnis in incident van 24 december 2014
- het herstelvonnis van 21 januari 2015
- de conclusie van antwoord van de curator van Spoorflex
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte wijziging/vermeerdering van eis
- de conclusies van dupliek
- de brief van de rechtbank van 12 februari 2016 strekkende tot het houden van een comparitie
- de comparitie op 17 maart 2016, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities en stukken,
- de akte van Bâloise van 31 maart 2016
- de akte van Spoorflex (bij e-mail van 5 april 2016)
- de antwoordakte van Bâloise (bij e-mail van 13 april 2016)
- de antwoordakte van ProRail van 14 april 2016
- de antwoordakte van Spoorflex van 14 april 2016
- de antwoordakte van BAM van 14 april 2016
- de e-mail van de rechtbank aan partijen met het verzoek om zich uit te laten over de behoefte om een pleidooi te houden
- de e-mails van BAM en ProRail inhoudende dat geen behoefte bestaat aan een nader pleidooi
- de antwoordakte van Bâloise van 11 mei 2016.
2.De feiten
22.Aansprakelijkheid
bijlage 5aan deze overeenkomst is gehecht.
1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. Als verzekeraars zijn in die overeenkomst opgenomen: Bâloise (als “Assureur gérant (65%)”) en AXA-Winterthur Assurances (als “Coassureurs (35%)”).
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.Rechtsmacht
6.Ontvankelijkheid vorderingen jegens de curator van Spoorflex
- dit beroep door de curator te laat (pas tijdens de comparitie) is gedaan, omdat hij in zijn conclusie van antwoord en conclusie van dupliek uitsluitend inhoudelijke verweren heeft gevoerd,
- de gevorderde verklaring voor recht in ieder geval geen vordering betreft die voldoening van een verbintenis uit de boedel tot doel heeft,
- de crediteuren van de failliet niet in hun belangen worden geschaad, als de onderhavige procedure tegen de curator van Spoorflex wordt voortgezet, omdat de vorderingen van Bâloise grotendeels worden gedekt door een door de failliet afgesloten aansprakelijkheidsverzekering, en Bâloise als preferent schuldeiser meedeelt in de faillissementskosten,
- de curator geen belang heeft om zich op niet-ontvankelijkheid te beroepen, omdat het faillissement wegens gebrek aan baten zal worden opgeheven, zodat er in het geheel geen verificatievergadering zal plaatsvinden; niet-ontvankelijkverklaring zal er derhalve toe leiden dat de potentiële vordering van de failliet op haar verzekeraar uit hoofde van een afgesloten aansprakelijkheidsverzekering niet in een definitieve vordering kan worden omgezet, en dat Bâloise dus ook (bij uitkering) geen bijdrage zal leveren aan de algemene faillissementskosten (op de voet van artikel 182 Fw),
- het uit proceseconomisch oogpunt de voorkeur verdient om de procedure aan te houden in plaats van een niet-ontvankelijkverklaring uit te spreken, omdat anders gewacht moet worden op verwijzing in de faillissementsprocedure naar de renvooiprocedure, en vervolgens verwijzing van die procedure naar deze rechtbank.
7.Ontvankelijkheid vorderingen jegens BAM en ProRail
ProRail
L 309/87) dat deze van toepassing is op overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn gesloten.
- het door het EVO-verdrag aangewezen recht is immers toepasselijk, ongeacht de vraag of dit het recht is van een verdragsluitende staat (artikel 2),
- de uitzondering van artikel 1 lid 3 EVO-verdrag (voor verzekeringsovereenkomsten waarin de risico’s worden gedekt die op het grondgebied van EU-lidstaten zijn gelegen) is in het onderhavige geval niet van toepassing, aangezien het verzekerde risico op grond van artikel 3 van de Uitvoeringswet van Richtlijn nr. 88/357 jo artikel 2 sub d van die Richtlijn gelegen is in Zwitserland (als staat van vestiging van de verzekeringnemer).
- bij non-contractuele aansprakelijkheid van derden: in geval van “fault” (op grond van artikel 72 lid 1 Versicherungsvertragsgesetz (VVG) (zie paragraaf 10 van het rapport),
- bij contractuele aansprakelijkheid, zowel rechtstreeks als contractpartij, als op grond van “vicarious liability” (kwalitatieve aansprakelijkheid), mits is voldaan aan het in de jurisprudentie gestelde vereiste van “grobe Fahrlässigkeit”; dit vereiste wordt afgeleid uit (analoge toepassing van) artikel 51 van boek 5 van het Zwitserse Zivilgesetzbuch (hierna: SZGB) en de “Gini Durlemann”-doctrine van het Bundesgericht (Zwitsers Hooggerechtshof 5 oktober 1954, r.o. 5, BGE 80 II 247 (te vinden op www.servat.unibe.ch), welke leer is bevestigd in de uitspraak van 7 juni 2011, r.o. 4.1, BGE 137 III 352) (zie paragraaf 14 van het rapport),
- als subrogatie plaatsvindt, is deze beperkt tot de hoogte van de schadevergoeding die de verzekerde van derden kan claimen (paragraaf 17).
- wat de rechtsverhouding is tussen Speno en BAM en tussen Speno en ProRail uit hoofde waarvan deze partijen aansprakelijk worden gesteld,
- wat de ernst is van de verwijten die aan deze partijen door (de verzekeraar van) Speno worden gemaakt.
- ProRail heeft onrechtmatig jegens Speno gehandeld door haar (wettelijke) zorgplicht terzake van de spoorveiligheid te schenden en in het kader van de betreffende overbrengingsrit deels achterhaalde spoordocumentatie te verstrekken (artikel 6:162 BW),
- ProRail is als beheerder van de spoorweginfrastructuur aansprakelijk voor de daaraan klevende gebreken (art. 6:174 jo 8:1661 BW),
- BAM is op grond van artikel 6:76 BW, althans artikel 6:170/171 BW aansprakelijk voor het onzorgvuldige handelen van de pilot-machinist en de leider werkplekbeveiliging (LWB), werknemers van Spoorflex, die BAM heeft ingeleend en ingeschakeld bij de overbrengingsrit van de trein van Speno op 25 juli 2010,
- BAM is tekortgeschoten in de nakoming van de met Speno gesloten samenwerkingsovereenkomst (uit hoofde van artikel 6:74 BW) althans heeft onrechtmatig gehandeld (uit hoofde van artikel 6:162 BW) door haar (wettelijke) zorgplicht tot het nemen van veiligheidsmaatregelen te verzaken, onvoldoende gekwalificeerd personeel te selecteren, onvoldoende toe te zien op het functioneren van het door haar ingeschakelde personeel en niet te bewerkstelligen dat de door haar voorgeschreven escalatieprocedure werd opgevolgd bij afwijking van het werkplan.
- voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad (waaronder risico-aansprakelijkheid voor een onrechtmatige daad) wordt het toepasselijk recht beheerst door Verordening nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II-Vo), nu de vorderingen in zoverre zijn gegrond op het bestaan van niet-contractuele verbintenissen; deze vallen binnen het formele, materiële en temporele toepassingsgebied van deze verordening, nu de schade aan de trein van Speno zich op 25 juli 2010 heeft voorgedaan in Stavoren, Nederland (zie considerans 17), zodat op de schadevergoedingsvordering ex artikel 4 lid 1 Rome II-Vo Nederlands recht van toepassing is;
- voor zover de vorderingen zijn gegrond op de samenwerkingsovereenkomst die tussen BAM en Speno is gesloten, geldt dat het toepasselijke recht wordt aangewezen door het EVO-verdrag, nu de betreffende overeenkomst is gesloten voordat de Rome I-Vo temporeel van toepassing werd. In die overeenkomst is een rechtskeuze voor Nederlands recht gedaan (artikel 11.1), zodat ex artikel 3 van het EVO-verdrag Nederlands recht op de betreffende vorderingen van toepassing is.
i) concrete verwijten ontstaan van het ongeval
- de door BAM ingeschakelde leider werkplekbeveiliging heeft onzorgvuldig gehandeld door de gebruikte Werktreininstructie (WTI) niet te baseren op de Overzichtstekening Baan en Emplacementen (OBE), maar op andere informatie, waaronder het Bedienvoorschrift Seinwezeninstallaties (BVS), alsmede door op het laatste moment wijzigingen in de route door te voeren, en niet de daarvoor geldende procedure te volgen,
- BAM heeft nagelaten voldoende veiligheidsmaatregelen te nemen door:
- dat zij niet zorggedragen heeft voor een adequaat veiligheidsmanagementsysteem, zoals een werkend Automatisch Treinbeïnvloedingssysteem (ATB), en nagelaten heeft andere veiligheidsmaatregelen te treffen,
- dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden van BAM en Spoorflex, en in het bijzonder niet heeft gecontroleerd of deze gekwalificeerd personeel inzetten, alsmede dat zij terzake geen beheersmaatregelen heeft genomen,
- dat de treindienstleider van ProRail niet heeft ingegrepen (in de vorm van het onthouden van toestemming om het traject Leeuwarden-Stavoren te berijden dan wel een maximumsnelheid van 40 km/u voor te schrijven) toen deze constateerde dat de machinist onvoldoende wegbekendheid op het betreffende traject had,
- dat zij minder opstelplaatsen ter beschikking stelde dan voorheen, waardoor de overbrengingsrit langer werd, toestond dat er nog tijdens de overbrengingsrit wijzigingen in het werkplan werden aangebracht, en geen toezicht uitoefende op de werkprocedures en instructies van BAM,
- dat op het betreffende traject bepaalde seingeving ontbrak die wel op verstrekte spoordocumentatie stond vermeld (een snelheidsverminderingsbord op km 49.375 en een snelheidsbord op km 50.000), alsmede plaatsaanduidingsborden ontbraken,
- dat op het betreffende traject aanwezige seingeving ondeugdelijk, onleesbaar of ongebruikelijk was,
- dat zij de werkdruk heeft opgevoerd.
Spenoop hun beurt:
- dat de bedienend machinist te hard heeft gereden en niet zelfstandig de remming heeft ingezet naar aanleiding van het zien van het keperbaken,
- dat een van de medewerkers van Speno de pilot-machinist op een belangrijk deel van de overbrengingsrit afleidde door vragen te stellen en door gebrekkige taalbeheersing de pilot-machinist noopte om hem aan te kijken,
- dat de trein van Speno niet uitgerust was met een compatibel ATB-systeem,
- dat Speno niet samen met BAM toezicht heeft gehouden op de naleving van de geldende wettelijke voorschriften, waaronder de wegbekendheid van de pilot-machinist.
- het ongeval op 25 juli 2010 vond plaats tijdens een zogenaamde overbrengingsrit van een slijptrein van Speno van Zwolle via Leeuwarden naar de werkplek, die was gelegen tussen het station Koudum-Molkwerum en het (eind-)station: Stavoren,
- de slijptrein werd bediend door een Italiaanse machinist (de heer [C] ), bijgestaan door een Nederlandse machinist die als pilot fungeerde (de heer [A] ); deze pilot-machinist was door BAM ingeleend van Spoorflex; daarnaast was er nog een technische medewerker van Speno in de cabine aanwezig (de heer [D] ), alsmede een medewerker van Speno in de cabine aan de achterzijde van de trein (de heer [E] ).
- tijdens het traject Zwolle-Leeuwarden (21.00-22.10 uur) informeert de LWB (de heer [B] ) de pilot-machinist (de heer [A] ) over het voornemen om het werkplan te wijzigen in die zin dat het slijpen van het spoor niet in de richting van station Stavoren plaatsvindt maar in omgekeerde richting,
- tijdens de stop op station Leeuwarden (22.10 uur) heeft de pilot-machinist zich gemeld bij de treindienstleider met vragen over het traject Leeuwarden-Stavoren,
- om 22.18 uur vertrekt de slijptrein uit Leeuwarden in de richting Stavoren,
- op dit traject is het ATB-systeem uitgeschakeld, doordat het ATB-systeem in de betreffende slijptrein (ATB-E) niet compatibel is met het ATB-systeem op het baanvak (ATB-NG), en aan het begin van het baanvak gereden wordt over een uitschakelsectie, waardoor de apparatuur automatisch buiten dienst wordt gesteld; de machinist ziet dit door middel van een blauw lampje in de cabine,
- na het station Koudum-Molkwerum staat ter hoogte van kilometerpaal 49.0 een onverlicht keperbaken, dat bestaat uit 3 borden, dat aangeeft dat de snelheid verminderd dient te worden tot 40 km/u of zoveel minder als nodig is om bij het volgende sein tot stilstand te komen; een lichtsein ontbreekt,
- de pilot-machinist heeft het keperbaken niet opgevolgd,
- bij overweg Koeweg/Kooijweg (km 49.343) staan baanwerkers die wuiven naar de trein,
- de trein rijdt op dat moment ongeveer 95 km/u, hetgeen hoger is dan de maximale snelheid van 80 km/u die ter plaatse geldt voor een volledig beladen slijptrein (p. 15 van het rapport van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, productie 7 van BAM, en bijlage 14 bij de Netverklaring 2010, voorafgaande aan de comparitie overgelegd door ProRail),
- ter hoogte van kilometerpaal 50.0 zet de Italiaanse machinist de noodremming in, omdat deze het eindstation Stavoren en het op het stootjuk aangebrachte stopsein waarneemt (km 50.224); desondanks rijdt de trein met een snelheid van ongeveer 80 km/u door het stootjuk heen, tegen een geparkeerde tankwagen en door een winkel en komt daarna tot stilstand.
Snelheid begrenzen tot 40 kilometer per uur of zoveel minder als nodig om voor het eerstvolgende ‘stop’ tonende sein te kunnen stoppen.”. Hieruit leidt de rechtbank af dat sprake is van een zelfstandig sein.
- vast staat, nu dit onvoldoende gemotiveerd is weersproken, dat BAM jegens Speno de contractuele verplichting had om een pilot-machinist ter beschikking te stellen ten behoeve van het vervoer van de slijptrein over het Nederlandse spoorwegnet,
- kern van de taak van een pilot-machinist is het geven van de juiste aanwijzingen aan de bedienend machinist om tot een veilig vervoer van de slijptrein te komen,
- de pilot-machinist heeft zich op een cruciaal moment, namelijk aan het einde van het traject en op het moment dat de trein de keperborden naderde die tot een drastische verlaging van de snelheid noopten, laten afleiden door een vraag van een van de medewerkers van Speno,
- daardoor heeft hij het keperbaken gemist, en daarmee onrechtmatig gehandeld, namelijk in strijd met de wettelijke plicht om de voor hem bestemde seinen in acht te nemen (artikel 65 lid 2 Spoorwegwet),
- daardoor heeft de slijptrein niet tijdig kunnen stoppen voor het stopsein en het stootjuk bij station Stavoren en is aanzienlijke schade, waaronder schade aan de trein van Speno, ontstaan,
- de wettelijke norm van het opvolgen van seinen strekt ook ter voorkoming van schade aan de trein zelf,
- de pilot-machinist werd door BAM gebruikt ter uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst met Speno; anders dan BAM kennelijk stelt, is voor een beroep op artikel 6:76 BW niet vereist dat de hulppersoon een ondergeschikte is van de schuldenaar, maar strekt deze bepaling zich ook uit tot situaties als de onderhavige: ondergeschikten van hulppersonen van deze hulppersoon (Parlementaire Geschiedenis Boek 6 BW, MvA, p. 269); artikel 6:197 BW sluit subrogatie van een verzekeraar op de voet van artikel 6:76 BW niet uit,
- de gedragingen van de pilot-machinist staan in causaal verband tot het ongeval, en dus tot de tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst,
- als BAM de gedraging zelf had verricht, zou zij in beginsel ook aansprakelijk zijn.
- Speno en BAM in de samenwerkingsovereenkomst hebben verwezen naar de Raamovereenkomst tussen Speno en ProRail,
- dat in artikel 1.1 van de Raamovereenkomst is bepaald dat de rechten en verplichtingen van Speno ten opzichte van ProRail gelden als rechten en verplichtingen van BAM jegens Speno,
- in artikel 22 van de Raamovereenkomst de aansprakelijkheid van partijen uitputtend is geregeld,
- en dat er dus geen ruimte is voor een wettelijke aansprakelijkheid ex artikel 6:76 BW.
- dat het zijn taak is om aanwijzingen te geven aan de bedienend machinist over het opvolgen van seinen, en het in dat kader terugbrengen van de snelheid, en hij van de bedienend machinist dus geen verwachtingen mocht hebben op dit punt,
- dat op het betreffende traject de ATB-installatie was uitgeschakeld, en hij dus niet kon vertrouwen op veiligheidsvoorzieningen,
- dat op het traject Leeuwarden-Stavoren sprake is van specifieke seingeving, en dat de seinen op dat traject niet verlicht zijn,
- dat gelet op het gewicht van de trein (470 ton; productie 21 van Bâloise) een grote remweg benodigd was,
- de rit plaatsvond in het donker,
- de slijptrein reed met een hogere snelheid dan de maximale snelheid (ongeveer 95 km/in plaats van de maximale snelheid van 80 km/u); anders dan BAM stelt is het bewaken van de maximumsnelheid een verantwoordelijkheid van de pilot-machinist, en niet die van de bedienend machinist,
- dat de keperborden gelet hierop maar kort zichtbaar zouden zijn,
- dat vanaf de keperborden nog maar een kleine afstand resteerde tot het einde van het spoor.
- deze subrogatie in ieder geval beperkt is tot 65%, aangezien Bâloise blijkens de polis slechts voor dit percentage risicodrager was (en de vordering van de mede-risicodrager Axa-Winterthur ter hoogte van 35% is verjaard), en
- dat Bâloise een korting op de uitkering had moeten toepassen op de voet van artikel 14 VVG.
insoweit, als er Entschädigung geleistet hat”, dus in de mate waarin hij de schade vergoed
heeft. Deze bepaling, die ziet op subrogatie bij claims uit onrechtmatige daad, heeft blijkens de uitspraak in de eerder genoemde uitspraak “Gini/Durleman” ook reflexwerking naar claims uit hoofde van contractuele aansprakelijkheid. Uit de uitspraak van 13 januari 1994 van H.K. tegen Winterthur (BGE 120 II 58, overgelegd als productie A14 door BAM) blijkt dat zelfs subrogatie plaatsvindt, indien de verzekeraar zonder verplichting, alleen uit coulance uitbetaalt (r.o. 4a). Dus: subrogatie is niet beperkt tot het risicodragerschap, maar tot het bedrag van de uitkering. Nu als onvoldoende gemotiveerd weersproken vaststaat dat Bâloise aan Speno 100% van de schade heeft vergoed, is zij volledig gesubrogeerd in de rechten van Speno. Of Bâloise nadien nog een bijdrage heeft ontvangen van mede-verzekeraar AXA uit hoofde van de polis, doet niet af aan haar recht om volledige schadevergoeding te vorderen van BAM, omdat zij al door de betaling was gesubrogeerd in de rechten van Speno.
de verzekeringnemer, de begunstigde of iemand waarvoor de verzekeringnemer moet instaan, de schadeveroorzakende gebeurtenis ‘grob Fahrlässig’ veroorzaakt heeft. En niet het geval dat een derde ‘grobe Fahrlässigkeit’ kan worden verweten, maar de verzekeringnemer voor die derde niet jegens haar verzekeraar hoeft in te staan. Niet valt in te zien op welke grond Speno zou moeten instaan voor de handelwijze van BAM, zodat het beroep op artikel 14 VVG faalt.
8.Tussenconclusie
8.Omvang schade
9.Overweging ten overvloede over aansprakelijkheid van Spoorflex
geen enkelezeggenschap heeft gehad over diens gedragingen. Spoorflex heeft onvoldoende onderbouwd dat dat volgt uit de inhoud van de tussen BAM en Spoorflex gesloten overeenkomst.
wenn er nicht nachweist, dass er alle nach den Umständen gebotene Sorgfalt angewendet hat, um einen Schaden dieser Art zu verhüten, oder dass der Schaden auch bei Anwendung dieser Sorgfalt eingetreten wäre”. Die bepaling is dus niet vergelijkbaar met de pure risico-aansprakelijkheid die aan de orde was in de hiervoor genoemde uitspraak uit 2011 en ook in artikel 6:170 BW.
10.Proceskosten en nakosten
8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
11.De beslissing
19 april 2017voor het nemen van een akte door Bâloise over de omvang van de geleden bedrijfsschade en de onder 8.3 bedoelde kosten, waarna BAM op de rol van 4 weken daarna een antwoordakte kan nemen,